ECLI:NL:RBGEL:2017:1398

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
C/05/304500 / HZ ZA 16-269
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en ongerechtvaardigde verrijking in faillissement

In deze zaak, uitgesproken op 15 maart 2017 door de Rechtbank Gelderland, staat de aansprakelijkheid van bestuurders centraal in het kader van een faillissement. De curator van RVB Infra B.V. vordert betaling van een bedrag van € 338.793,23 van Synergia Solution Group B.V. en andere gedaagden, die als bestuurders van RVB Infra worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen tussen RVB Infra en Rohebo Vastgoed B.V., waardoor Rohebo ongerechtvaardigd is verrijkt door de overdracht van een vakantiewoning. De rechtbank stelt vast dat de bestuurders ernstig verwijtbaar hebben gehandeld door deze transactie te faciliteren, terwijl RVB Infra in financiële problemen verkeerde. De curator heeft de vordering gebaseerd op zowel schadevergoeding als ongerechtvaardigde verrijking, en de rechtbank oordeelt dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die RVB Infra heeft geleden. De vordering van de curator wordt toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank legt de kosten van de procedure op aan de gedaagden, die als in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/304500 / HZ ZA 16-269
Vonnis van 15 maart 2017
in de zaak van
aanvankelijk:
mr. FRANK FRANCISCUS PETRUS MARIA VERMEER
thans:
mr. C.H. STRIJKERT
in de hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RVB INFRA B.V.,
kantoorhoudende te Harderwijk,
eiseres,
advocaat mr. F.B.A.M. van Oss te Harderwijk,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
ROHEBO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Rheden en kantoorhoudende te Harderwijk
2.
SYNERGIA SOLUTION GROUP B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Harderwijk,
3.
REIJERSEN VAN BUUREN BEHEER B.V.,
gevestigd te Ermelo en kantoorhoudende te Harderwijk
alsmede,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. B. Martens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en Synergia c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk Rohebo, Synergia, RVB Beheer en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2016
  • de akte wijziging eiser
  • de comparitie van 30 januari 2017, waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 2 oktober 2012 van (toen) de rechtbank Zutphen is de besloten vennootschap RVB Infra B.V. (hierna ook RVB Infra) in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. P.F.A. Bierbooms tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. Vermeer tot curator. RVB Infra hield zich bezig met grondverzet en aanverwante werkzaamheden.
2.2.
Rohebo houdt zich bezig met -kort gezegd- projectontwikkeling en handel in onroerend zaken. Synergia is sinds 31 december 2009 enig aandeelhouder en bestuurder van Rohebo en sinds 1 januari 2010 respectievelijk 29 april 2010 enig aandeelhouder en bestuurder van RVB Infra.
Tot 31 december 2012 werd Synergia bestuurd door RVB Beheer en vier andere vennootschappen. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van 23 juni 2016 (productie 4 van de curator) was RVB Beheer op die datum de enige bestuurder van Synergia.
De aandelen in RVB Beheer worden sinds september 2014 gehouden door de Stichting Administratiekantoor Reijersen van Buuren Beheer. Volgens het uittreksel uit het handelsregister van 23 juni 2016 (productie 5 van de curator) was [gedaagde sub 4] op die datum enig bestuurder van RVB Beheer.
2.3.
RVB Infra had medio 2011 een vordering van € 1.316.513,-- exclusief BTW op de besloten vennootschap Dormio Projecten B.V. (hierna ook: Dormio) in verband met verrichte werkzaamheden. Dormio heeft in verband met haar slechte financiële situatie met haar schuldeisers een schuldsaneringsakkoord gesloten. Bij dat akkoord was ook de Oostenrijkse dochter van Dormio, de vennootschap naar Oostenrijks recht Feriendorf Obertraun GmBh, betrokken.
2.4.
Ingevolge dat akkoord heeft Dormio een gedeelte van de vordering van RVB Infra ad € 507.876,42 voldaan en heeft RVB Infra een gedeelte van haar vordering ad € 447.614,42 op Dormio kwijtgescholden. Een bedrag van € 361.022,16 diende door Dormio later te worden voldaan. Als zekerheid voor de betaling van dit bedrag zouden twee vakantiewoningen in een door Feriendorf Obertraun GmBh gebouwd vakantiedorp aan RVB Infra worden overgedragen. Omdat het naar Oostenrijks recht niet was toegestaan twee vakantiewoningen op naam te hebben is een crediteurenovereenkomst gesloten tussen RVB Infra en Rohebo enerzijds en Dormio en Feriendorf Obertraun GmBh anderzijds. Op grond van die overeenkomst is een vakantiewoning (nr. 65) aan RVB Infra en een vakantiewoning (nr. 69) aan Rohebo geleverd. Volgens de prijslijst van 29 september 2011 vertegenwoordigde de woning nummer 65 met inboedel een waarde van € 346.496,-- en de woning nummer 69 met inboedel een waarde van € 338.793,--.
Overeengekomen werd dat Feriendorf Obertraun GmBh de vakantiewoningen uiterlijk op 1 juli 2013 terug zou kopen voor het bedrag waarvoor zij tot zekerheid dienden.
2.5.
Op 5 december 2011 is de woning met nummer 65 op naam van RVB Infra gesteld en op 3 februari 2012 is woning nummer 69 op naam van Rohebo gesteld.
2.6.
Eveneens op 3 februari 2012 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen RVB Infra enerzijds en Rohebo anderzijds. In die overeenkomst is het volgende vast gelegd:
“(…) IN AANMERKING NEMENDE:
(a) dat Rohebo 3 februari 2012 eigenaar is geworden van een onroerende zaak staande en gelegen in het Feriendorf Obertraun te Oostenrijk (vakantiewoning nummer 69);
b) dat voor de verwerving van de onroerende zaak, genoemd in sub a van deze overwegingen, RvBRVB Infra, rb]
aan Rohebo gelden ter beschikking heeft gesteld uit hoofde van geldlening gelijk aan een bedrag van € 338.793,12; (dit is een bedrag exclusief € 64.370,69 Oostenrijkse omzetbelasting),
(c) dat Partijen de voorwaarden waaronder de geldlening is verstrekt in deze overeenkomst hebben vastgelegd.
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
Artikel 1 —Lening en looptijd
1.1.
RvB verbindt zich hierbij aan Rohebo ter leen te verstrekken gelijk Rohebo zich verbindt van RvB ter leen op te nemen ten titel van geldlening een bedrag van € 338.793,12 (…)
1.2.
Deze overeenkomst van geldlening is ingegaan op 3 februari 2012 en aangegaan voor de looptijd van dertig (30) jaar lineair, tenzij deze overeenkomst van geldlening eerder wordt beëindigd als in deze overeenkomst van geldlening voorzien.
Artikel 2 — Rente
2.1.
Rohebo is aan RvB over de lening een rente verschuldigd van zeven (7) % per jaar.
(…)
Artikel 3 —Aflossing en opeisbaarheid
3.1.
Op de geldlening, zoals genoemd in artikel 1.1, wordt in dertig (30) gelijke jaarlijkse termijnen afgelost voor het eerst op 1 juli 2013. (…)”
2.7.
Nadat RVB Infra in staat van faillissement is verklaard is de curator gebleken dat de aan Rohebo geleverde vakantiewoning op 29 april 2013 aan een derde is verkocht en geleverd voor een bedrag van € 199.008,34. Dit bedrag is voldaan op de bankrekening van Rohebo. Deze bankrekening had voorafgaande aan deze storting een debetstand van € 148.234,16. Na storting van het bedrag was het creditsaldo van deze rekening € 50.774,--.
2.8.
Rohebo heeft op 29 juli 2013 aan de curator een bedrag van € 44.890,07 betaald als aflossing en rente.
2.9.
Bij brief van 4 augustus 2015 heeft de curator Rohebo gesommeerd tot betaling van de achterstallige termijnen en de verschenen rente, in totaal een bedrag van € 56.973,20. Rohebo heeft geen gevolg gegeven aan deze sommatie.
Bij brief van 1 september 2015 aan Rohebo heeft de curator de overeenkomst ontbonden in verband met -kort gezegd- de wanprestatie van Rohebo en is Rohebo gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 671.345,62. Aan deze vordering heeft de curator ten grondslag gelegd dat aan hoofdsom een bedrag van € 338.793,12 minus het al afgeloste bedrag van € 11.293,10 verschuldigd is en aan rente gedurende de hele looptijd van de overeenkomst een bedrag van € 377.442,27 minus het aan rente al betaalde bedrag van € 33.596,67. Rohebo heeft geen gevolg gegeven aan de sommatie door de curator.

3.De vordering

3.1.
De curator vordert dat Synergia c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 338.793,23, vermeerderd met een rentepercentage van 7 % over dit bedrag althans de wettelijke rente, gerekend vanaf 3 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, en verminderd met het bedrag van € 44.890,07 dat op 29 juli 2013 reeds is voldaan en dat Synergia c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.468,97 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van Synergia c.s. in de kosten van deze procedure en in de nakosten.
3.2.
Aan deze vordering legt de curator in het licht van de vaststaande feiten het volgende primair ten grondslag.
Hij heeft jegens Rohebo recht op terugbetaling van het te leen verstrekte bedrag van € 338.793,12, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van ontbinding.
Omdat RVB Infra door de ontbinding van de overeenkomst gerechtigd is tot minder rente-inkomsten dan in het geval de overeenkomst correct was nagekomen, maakt de curator aanspraak op schadevergoeding. De schade als gevolg van de ontbinding is gelijk aan het verschil tussen de wettelijke rente en de overeengekomen rente. Rekenkundig komt dit erop neer dat de curator over de gehele periode aanspraak kan maken op betaling van een bedrag gelijk aan de overeengekomen rente van 7 % over het te leen verstrekte bedrag.
Synergia, RVB Beheer en [gedaagde sub 4] zijn als bestuurder van RVB Infra (en Rohebo) ernstig verwijtbaar tekort geschoten in hun bestuurstaak en hebben onrechtmatig gehandeld tegenover RVB Infra en haar gezamenlijke crediteuren. Daarbij is aan hen persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Door RVB Infra en/of gezamenlijke crediteuren is schade geleden als gevolg van het onbehoorlijk en onrechtmatig handelen. Die schade kan gesteld worden op de waarde van de vakantiewoning, destijds vastgesteld op € 338.793,12. Subsidiair beroept de curator zich op vernietiging van de geldleningsovereenkomst. De schuldeisers van RVB Infra zijn benadeeld door het sluiten van de geldlenings-overeenkomst, omdat een opeisbare vordering is ingewisseld voor een niet-opeisbare vordering. De geldleningsovereenkomst is gesloten in een periode binnen een jaar voordat RVB Infra in staat van faillissement is verklaard en behelsde een onverplichte rechtshandeling tussen twee zustervennootschappen. Na vernietiging resteert een verrijkingsactie op basis waarvan de curator tegenover Rohebo aanspraak kan maken op het volledige bedrag van de waarde van de woning, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

4.Het verweer

4.1.
Synergia c.s. heeft geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de curator niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans deze vorderingen af zal wijzen, met veroordeling van de curator in de kosten en de nakosten van deze procedure.
4.2.
Op het verweer van Synergia c.s. zal hierna, voor zover van belang nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

processueel

5.1.
Bij akte wijziging eiser heeft de curator meegedeeld dat de rechtbank bij beschikking van 6 december 2016 mr. Vermeer heeft ontslagen als curator van RVB Infra, dat in zijn plaats mr. C.H. Strijkert als curator is aangesteld en dat mr. Strijkert in haar hoedanigheid van curator deze procedure wil voortzetten.
Synergia c.s. heeft geen bezwaar gemaakt tegen inwilliging van dit verzoek.
De procedure zal aldus worden voortgezet door mr. C.M. Strijkert in haar hoedanigheid van curator van in het faillissement van RVB Infra.
Rohebo
5.2.
Synergia c.s. heeft als verweer aangevoerd dat er nimmer een rechtsgeldige geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. Een geldleningsovereenkomst komt volgens Synergia c.s. ingevolge het bepaalde in artikel 7A:1791 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) pas tot stand indien en zodra het geleende bedrag daadwerkelijk aan de schuldenaar ter hand wordt gesteld. Omdat RVB Infra nimmer een euro aan Rohebo ter beschikking heeft gesteld, is geen reële geldleningsovereenkomst tot stand gekomen, aldus Synergia c.s.
5.3.
Synergia c.s. wordt gevolgd in dit verweer, hetgeen betekent dat Rohebo door de overdracht van de vakantiewoning aan haar ongerechtvaardigd is verrijkt, zoals bedoeld in artikel 6:212 BW. Die vakantiewoning kwam immers aan RVB Infra toe maar is louter in verband met Oostenrijkse wetgeving op naam van Rohebo gesteld in plaats van op naam van RVB Infra. Door de curator is onweersproken aangevoerd dat de geldleningsovereenkomst is opgesteld om de aldus ontstane rechtsverhouding tussen Rohebo en RVB Infra te “regelen”. Rohebo beschikte niet over middelen om RVB Infra te compenseren voor het feit dat zij de vakantiewoning in eigendom verkreeg en door het sluiten van de geldleningsovereenkomst is de verrijkingsvordering omgezet in een vordering uit hoofde van geldlening, zo is onbetwist gebleven.
5.4.
Omdat Rohebo ten koste van RVB Infra verrijkt is door de overdracht van de vakantiewoning aan haar, is Rohebo gehouden de schade die RVB Infra heeft geleden te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking.
Ten aanzien van de vraag tot welk bedrag Rohebo is verrijkt (met de aanvankelijk aangenomen waarde van vakantiewoning of met de aanzienlijk lagere verkoopopbrengst) geldt het volgende. Het tweede lid van artikel 6:212 BW bepaalt dat voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, zij buiten beschouwing blijft. Het derde lid van artikel 6:212 BW bepaalt dat in het geval de verrijking is verminderd in de periode waarin de verrijkte redelijkerwijze met een verplichting tot vergoeding van de schade geen rekening behoefde te houden, dit niet aan hem wordt toegerekend.
Omdat er volgens Synergia c.s. geen rechtsgeldige geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen diende Rohebo vanaf het moment van overdracht van de woning aan haar redelijkerwijs rekening te houden met een verplichting tot vergoeding van de schade die RVB Infra lijdt door de ongerechtvaardigde verrijking. Dat geldt temeer nadat RVB Infra in staat van faillissement is verklaard. Dit en het feit dat het de eigen keuze is geweest van Rohebo om de woning voor een aanzienlijk lager bedrag te verkopen dan de bij overdracht aan haar aangehouden waarde, leidt ertoe dat bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening gehouden wordt met vermindering van de verrijking, omdat die vermindering aan Rohebo kan worden toegerekend.
Dat betekent dat de vordering van de curator voor toewijzing gereed ligt, met dien verstande dat slechts de wettelijke rente zal worden toegewezen omdat het een betaling ten titel van schadevergoeding betreft.
5.5.
Overigens, zou ervan uitgegaan worden dat er wel een rechtsgeldige geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen, dan is deze overeenkomst door de curator ontbonden dan wel vernietigd. Synergia c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de primaire stelling van de curator dat de overeenkomst is ontbonden omdat Rohebo ook na sommatie met betaling van rente en aflossing in gebreke bleef. Ingevolge de op haar rustende ongedaanmakingsverplichting is Rohebo dan gehouden tot betaling van de door de curator gevorderde hoofdsom.
Synergia, RVB Beheer en [gedaagde sub 4]
5.6.
Synergia c.s. heeft aangevoerd dat Synergia meerdere aandeelhouders heeft en ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ook meerdere bestuurders had. In tegenstelling tot hetgeen de curator doet voorkomen, had en heeft RVB Beheer dan ook niet de volledige zeggenschap over Synergia (en derhalve ook niet over Rohebo en RVB Infra), aldus Synergia c.s.
Synergia c.s. heeft daarmee onvoldoende de stelling van de curator weersproken dat [gedaagde sub 4] degene was die het binnen RVB Infra en Rohebo feitelijk voor het zeggen had. De curator heeft in dat verband onweersproken aangevoerd dat [gedaagde sub 4] het aan de waarnemend curator en aan hem heeft doen voorkomen dat hij de feitelijke beleidsbepaler was en dat uit de conclusie van antwoord blijkt dat de door de curator gewraakte constructie door [gedaagde sub 4] is bewerkstelligd.
5.7.
Synergia, RVB Beheer en [gedaagde sub 4] zullen hierna worden aangeduid als: de bestuurders.
Van bestuurdersaansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW dan wel van onrechtmatig handelen op de voet van artikel 6:162 BW is sprake als de bestuurder een kennelijke onbehoorlijke taakvervulling verweten kan worden. Dat is het geval als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld. Aan de bestuurder moet derhalve een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kunnen worden. Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
Nagegaan moet worden of hier sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarbij wordt vooropgesteld dat van onrechtmatig handelen of kennelijk onbehoorlijk bestuur niet alleen sprake kan zijn in de door Synergia c.s. in haar conclusie van antwoord genoemde situaties, maar dat zich ook andere omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kan worden, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in de door Synergia c.s. op bladzijde 10 van haar conclusie aangehaalde uitspraak.
5.8.
Omdat het verweer dat geen rechtsgeldige geldleningsovereenkomst is gesloten doel treft, kan de bestuurders verweten worden dat zij een aan RVB Infra toekomende vakantiewoning met een substantiële waarde om niet aan Rohebo hebben overgedragen. Dat klemt temeer nu onweersproken is dat de woning strekte tot zekerheid voor de betaling van een vordering van RVB Infra op Dormio en afgesproken was dat Feriendorf Obertraun GmBh de vakantiewoningen uiterlijk op 1 juli 2013 terug zou kopen voor het bedrag waarvoor zij tot zekerheid dienden. Synergia c.s. heeft niet voldoende weersproken dat de bestuurders wisten dat RVB Infra in financiële moeilijkheden verkeerde, onder meer als gevolg van de problemen bij Dormio. De curator heeft in dat verband aangevoerd dat RVB Infra een aanzienlijk bedrag van haar vordering op Dormio heeft moeten afboeken en het wel betaalde bedrag deels in natura (in de vorm van de tweede vakantiewoning) betaald heeft gekregen, waardoor een liquiditeitstekort was ontstaan dan wel dreigde te ontstaan. Voor deze stelling van de curator is steun te vinden in de verklaring van Synergia c.s. dat RVB Infra eind 2011/ begin 2012 de mogelijkheden heeft onderzocht om de betreffende vakantiewoningen te belenen om zodoende liquide middelen voor haar onderneming te genereren. Synergia c.s. heeft voorts ter zitting verklaard dat RVB Infra een woning kreeg om snel te verkopen.
Hiertegenover heeft Synergia c.s. slechts aangevoerd dat de vooruitzichten van RVB Infra op dat moment (van het sluiten van de geldleningsovereenkomst begin februari 2012) nog niet verontrustend waren en dat [gedaagde sub 4] niet in juli/augustus 2012 met vakantie zou zijn gegaan als de situatie van RVB Infra zo slecht zou zijn geweest. Zijn niet nader onderbouwde stelling dat pas in september 2012 aan de orde kwam dat het water RVB Infra aan de lippen stond komt onaannemelijk voor, mede gelet op het feit dat RVB Infra op 2 oktober 2012 in staat van faillissement is verklaard. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de bestuurders bij de overdracht van de vakantiewoning aan Rohebo wisten dat RVB Infra financieel in zwaar weer verkeerde. De curator kan dan ook gevolgd worden in zijn stelling dat RVB Infra niet in de positie verkeerde dat zij om niet aan Rohebo (de te verwachten verkoopopbrengst van) een vakantiewoning ter beschikking kon stellen. Geoordeeld wordt dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld en dat aan de bestuurders derhalve een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
5.9.
Overigens, in het geval ervan uitgegaan zou worden dat er wel een rechtsgeldige geldleningsovereenkomst is gesloten, kan de bestuurders van RVB Infra een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt worden van het feit dat zij deze lening hebben afgesloten.
De curator heeft in dit verband het volgende aangevoerd.
Voor de bestuurders was bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst al te voorzien dat Rohebo niet in staat zou zijn de gelden terug te betalen. Rohebo bood (afgezien van de ten behoeve van RVB Infra verkregen vakantiewoning) geen enkel verhaal voor de nakoming van de vordering van RVB Infra. De bestuurders wisten, althans behoorden te weten, dat Rohebo niet in staat was haar verplichtingen tegenover RVB Infra volledig na te komen en dat zij daarvoor geen voldoende verhaal zou bieden. Dat Rohebo niet in staat was tot terugbetaling, volgt volgens de curator uit de jaarrekening van Rohebo over 2011 (productie 12). Uit deze jaarrekening blijkt dat Rohebo per 31 december 2011 (één maand voor het aangaan van de geldlening) een actief had van € 5.000,- aan vorderingen. Rohebo had geen materiële activa en ook geen personeel. Wel had zij kortlopende schulden ter grootte van € 37.000,- en een negatief eigen vermogen van € 32.000,--. Rohebo had zich bovendien tegenover de bank hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de gehele concernfinanciering van Synergia, zodat de mogelijke aanspraken nog groter waren dan het totaal van haar eigen schulden. Rohebo had begin 2012 al geen activiteiten meer en was volgens de curator in feite al technisch failliet op het moment dat de geldleningsovereenkomst werd gesloten. Synergia c.s. heeft aangevoerd dat op grond van de crediteurenovereenkomst de waarde van de woning binnen een jaar aan Rohebo zou worden uitgekeerd en dat Rohebo uit dat bedrag in beginsel RVB Infra had kunnen voldoen. Daarnaast had Rohebo vooruitzicht op een aanzienlijke cashflow uit projecten en activiteiten die te verwachten waren. In 2011 was Rohebo een partnerschap aangegaan voor de ontwikkeling van 100 woningen in Bennekom en ten tijde van het aangaan van de geldleningsovereenkomst kon niet voorzien worden dat dat project geen doorgang zou vinden, aldus Synergia c.s.
Synergia c.s. heeft niet weersproken dat Rohebo per 31 december 2011 tegenover een actief van € 5.000,-- slechts kortlopende schulden en een negatief eigen vermogen had en dat deze vennootschap jegens de bank hoofdelijk aansprakelijk was voor de gehele concernfinanciering van Synergia. Haar bestuurders konden daarom voorzien dat (ook) in het geval Rohebo de woning voor het daarvoor staande bedrag van € 338.000,-- weer terug had kunnen leveren aan Feriendorf, dit bedrag niet beschikbaar zou komen voor RVB Infra. Rohebo had immers behoefte aan financiering en de liquide middelen zou Rohebo gebruiken voor haar projecten, zo heeft Synergia c.s. verklaard. Dat Rohebo vooruitzicht had op een aanzienlijke cashflow uit projecten en op touw staande projecten is door de curator weersproken. Synergia c.s. heeft ter onderbouwing van haar stelling slechts een aan haar gerichte brief van 19 maart 2014 in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat een plan voor het planologisch ontwikkelen van een perceel te Bennekom niet van de grond is gekomen omdat de gemeente Ede geen medewerking daaraan wilde verlenen. De curator heeft ter zitting onweersproken verklaard dat Reijersen van Buuren en de accountant van Rohebo en RVB Infra kort na het in staat van faillissement geraken van RVB Infra, hebben verklaard dat Rohebo geen activiteiten meer ontplooide en op de vakantiewoning na leeg was. Zoals ook door de curator is aangevoerd is het een feit van algemene bekendheid dat de vastgoedmarkt in 2011 en 2012 midden in een crisis zat en dat van aantrekking van die markt op dat moment nog geen sprake was. Mede gelet op dit laatste heeft Synergia c.s. onvoldoende nader onderbouwd dat Rohebo ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst groeipotentie had in een aantrekkende vastgoedmarkt.
5.10.
Dit alles leidt tot de conclusie dat Synergia, RVB Beheer en [gedaagde sub 4] van hun handelen als (middellijke) bestuurders van RVB Infra een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kan worden en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die (de boedel van) RVB Infra daardoor heeft geleden. Het feit dat [gedaagde sub 4] heeft bewerkstelligd dat RVB Infra aanspraak kon maken op twee vakantiewoningen waar de andere schuldeisers met één woning genoegen moesten nemen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook het feit dat Synergia c.s. zich heeft laten adviseren doet niet af aan deze conclusie.
5.11.
Synergia c.s. heeft betoogd dat door het onderhandelingswerk van [gedaagde sub 4] een tweede vakantiewoning aan RVB Infra is toebedeeld, zodat het handelen van Synergia c.s. rechtstreeks tot een aanzienlijk voordeel voor RVB Infra heeft geleid. Dat voordeel moet volgens Synergia c.s. in mindering worden gebracht bij de vaststelling van eventueel door RVB Infra geleden schade op de voet van artikel 6:100 BW. Synergia c.s. stelt dat dit tot gevolg heeft dat RVB Infra geen enkele schade heeft geleden. Integendeel, door de verkoop van de tweede vakantiewoning is de schuld waarvoor RVB Infra (hoofdelijk) aansprakelijk was, afgenomen met € 148.234,16 en is aan RVB Infra een bedrag van € 44.890,07 uitbetaald, aldus Synergia c.s.
Artikel 6:100 BW bepaalt dat in het geval eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht, voor zover dat redelijk is.
In het onderhavige geval is de gebeurtenis waardoor RVB Infra schade heeft geleden de overdracht van een vakantiewoning aan Rohebo. Niet gezegd kan worden dat deze overdracht voor RVB Infra een voordeel heeft opgeleverd. Het beroep op het bepaalde in artikel 6:100 BW baat Synergia c.s. daarom niet.
5.12.
Synergia c.s. heeft nog aangevoerd dat de vordering van de Rabobank waarvoor RVB Infra (hoofdelijk) aansprakelijk was, is afgenomen met € 148.234,16 en dat aan RVB Infra een bedrag van € 44.890,07 is uitbetaald. Zij concludeert daaruit dat de schuldeisers van RVB Infra zijn gebaat door de verkoop van de woning door Rohebo.
De curator heeft naar aanleiding van dit verweer aangevoerd dat RVB Infra weliswaar hoofdelijk aansprakelijk is voor de concernschuld bij de Rabobank, maar dat de bank alleen haar vordering die zij uit hoofde van financiering op RVB Infra had (bestaande uit de debetstand van de rekening-courant en een door RVB Infra afgegeven bankgarantie) heeft ingediend in het faillissement. De bank heeft niet de volledige concernfinanciering opgeëist en zal dat ook niet doen, aldus de curator. Ook heeft hij verklaard dat op de door Rohebo verkregen vakantiewoning geen pandrecht van de bank is gevestigd. Synergia c.s. heeft aangevoerd dat de bank stelde dat de vordering van RVB Infra op Rohebo aan haar zou zijn verpand.
Omdat geen stukken in het geding zijn gebracht waaruit zou kunnen blijken dat de verkoopopbrengst van de woning aan de bank is verpand, gaat de rechtbank ervan uit dat op die opbrengst geen pandrecht van de bank rustte.
De curator wordt daarom gevolgd in zijn stelling dat door de verkoop van de vakantiewoning door Rohebo weliswaar de concernschuld is afgenomen, maar dat de opbrengst van de woning niet ten goede is gekomen aan de schuldeisers van RVB Infra.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
Nadat Synergia c.s. heeft weersproken dat de curator buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, heeft de curator aangevoerd dat voordat tot dagvaarding is overgegaan uitgebreid en inhoudelijk is gecorrespondeerd met de advocaat van Synergia c.s. en dat dat geen simpele briefjes zijn geweest ter inleiding van de procedure.
Synergia c.s. hebben hiertegenover slechts aangevoerd dat er maar één briefje (daarover) in het geding is gebracht.
Overwogen wordt dat Synergia c.s. met het betoog dat maar één briefje in het geding is gebracht onvoldoende de stelling van de curator dat uitvoerig gecorrespondeerd is, heeft weersproken.
De inhoud van de twee door de curator in geding gebrachte brieven aan Reijersen van Buuren weerspreekt het verweer van Synergia c.s. dat de verrichte werkzaamheden niet tot doel hebben gehad om tot een oplossing in der minne te komen. In die brieven verzoekt de curator aan Reijersen van Buuren over te gaan tot betaling van aanvankelijk de openstaande termijnen uit de geldleningsovereenkomst en nadien tot betaling van het gehele bedrag.
Gelet op de hoogte van de vordering van de curator kan niet gezegd worden dat het gevorderde bedrag onredelijk hoog is. De gevorderde buitengerechtelijke kosten en de rente daarover zullen worden toegewezen als gevorderd.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
5.14.
Synergia c.s. heeft verzocht een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er een groot restitutierisico bestaat bij de curator en dat in het geval het vonnis vernietigd wordt een bij voorraad uitgewonnen geldsom als onverschuldigd moet worden terugbetaald en dat zij dan het risico loopt met lege handen achter te blijven.
De curator heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij het zo spoedig mogelijk incasseren van de geldvordering en dat het vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard. Een afweging van belangen van partijen leidt ertoe dat aan de veroordeling tot betaling de voorwaarde wordt verbonden dat hetgeen uit hoofde van dit vonnis wordt geïncasseerd in afwachting van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak wordt gesepareerd op een derdenrekening.
5.15.
Synergia c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
dagvaarding € 101,53
griffierecht € 1.548,--
salaris advocaat €
4.000,--(2 punten x factor 1 x tarief € 2.000,--) € 5.648,53

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt Synergia c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander tot dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 338.793,23, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, en verminderd met het bedrag van € 44.890,07 dat op 29 juli 2013 reeds is voldaan,
6.2.
veroordeelt Synergia c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander tot dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 3.468,97 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
6.3.
veroordeelt Synergia c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander tot dat bedrag zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vast gesteld op € 5.648,53,
6.4.
veroordeelt Synergia c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander tot dat bedrag zal zijn bevrijd, in de nakosten aan de zijde van de curator en begroot het nasalaris op een bedrag van € 131,-- zonder betekening en veroordeelt Synergia c.s. voorwaardelijk, voor het geval hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot,
6.5.
verbindt aan deze veroordeling de voorwaarde dat de curator in afwachting van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in deze zaak, de ingevolge dit vonnis geïncasseerde geldbedragen dient te separeren op een derdenrekening,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.
ap/id