De raadsheer-commissaris] heeft verklaard:
“Er is overeenstemming bereikt over de aankoop door [eiser] van een deel van het perceel van [gedaagde]. Daarna werden partijen het eens over het aantal vierkante meters, de omvang van het gebouw en, geloof ik, ook over de prijs, maar dat weet ik niet zeker. Toen partijen een regeling hadden getroffen, ben ik die regeling gaan vastleggen. In dat kader kwam de vraag aan de orde: waar hebben we het dan over? Wat is de situering van het kleinere perceel van [eiser] op het grotere perceel? Daar ontstond een discussie over. Ik wil in ieder geval nog twee opmerkingen maken. Toen ik vanochtend het proces-verbaal nog eens doorlas, herinnerde ik mij dat we erg lang stil hebben gestaan bij de bestemming, punt 3 van het proces-verbaal. Dat punt heeft veel meer tijd gekost dan punt 1 van het proces-verbaal. Verder is van belang te melden dat tussen het moment waarop er een doorbraak kwam en een beginsel van overeenstemming was en het moment dat ik ben begonnen met het dictaat van de regeling, vrij veel tijd gelegen was en dat één van de advocaten, ik meen van [gedaagde], in die tijd de zaal heeft verlaten in verband met een bespreking. Ik weet nog dat ik dat ongelukkig vond en dat ik overwogen heb om met de zitting te stoppen en deze op een ander tijdstip voort te zetten. Ik heb dit ook met partijen besproken en hen voorgelegd dat het er nu op aan kwam, omdat er een regeling vastgelegd ging worden in plaats van een beoordeling door het Hof en dat ik het ongelukkig vond dat één van de advocaten de zitting moest verlaten. Beide partijen hebben laten weten de zitting af te willen maken en verder te gaan. In de zittingszaal was ook een adviseur, ik heb later gelezen [de adviseur van gedaagde], aanwezig.
De griffier en ik zijn toen de regeling gaan vastleggen. Tijdens het dictaat kwam de situering van het perceel ter sprake. Ik herinner mij nog dat op een gegeven moment [eiser], [de adviseur van gedaagde], [gedaagde] en één van de advocaten bij mij aan het bureau stonden. Voor zover ik mij kan herinneren lieten zij mij een kadastrale kaart zien van het grote perceel van [gedaagde], waarop zij de situering van het perceel aanwezen dat [eiser] zou kopen. Beide partijen praatten door elkaar heen en probeerden de plek aan te wijzen waarvan zij meenden dat het perceel gesitueerd zou moeten worden. Het was nogal chaotisch. Voor zover ik weet, werden er op dat moment van beide zijden schetsen gemaakt.
U laat mij de schetsen 1, 2 en 3 zien en vraagt mij of ik mij deze schetsen herinner. Ik antwoord u daarop dat mij geen van de schetsen bekend voorkomt. Ik kan mij wel herinneren dat mij een grote kadastrale kaart werd getoond, ik geloof dat die van [de adviseur van gedaagde] was, en dat partijen daar aanwezen waar het perceel van [eiser] gesitueerd zou moeten worden. Dat was nogal een item tussen partijen. Voor het hoveniersbedrijf van [eiser] was het onder meer van belang dat er spullen af- en aangevoerd konden worden. Partijen hebben aangewezen hoe vanaf de openbare weg een vrachtwagen of busje het perceel op of af moest kunnen rijden. Voor zover ik mij kan herinneren, wezen zij daarbij op een stuk op die kaart, rechtsonder, op de hoek van het perceel. Hoe ik de kaart voor mij had, weet ik niet meer, dus ook niet of rechtsonder noord, zuid, oost of west was. Dat partijen het niet eens werden over de exacte situering, is ook de reden waarom de regeling onder punt 1 van het proces-verbaal zo is gedicteerd. Onder dat punt is in woorden opgeschreven waar partijen het wel over eens waren: het aantal vierkante meters van het perceel dat [eiser] zou kopen, de omtrek van het bedrijfsgebouw en de bereikbaarheid daarvan voor leveranciers. Op die manier is een beschrijving gegeven van het perceel dat [eiser] van [gedaagde] zou kopen.
Er staat mij nog wel iets van bij dat er gesproken is over het aanhechten van een schets aan het proces-verbaal. Partijen waren het echter niet eens over die schets, dus dat is niet gebeurd. (…)
Ik herinner mij dat het ging om een plek voor mij rechtsonder op de kaart en dat het in de buurt van de openbare weg lag, want het ging erom of vrachtwagens en busjes het perceel van [eiser] zouden kunnen bereiken.
Partijen hebben voor zover ik mij kan herinneren allebei aangewezen hoe de aan- en afvoer vanaf de openbare weg zou kunnen plaatsvinden. In die zin hebben we over die locatie rechtsonder op de kaart, vanuit mij gezien, gesproken. Het ging erom hoe leveranciers het perceel zouden kunnen bereiken. Omdat partijen het niet eens werden over de plaats van het perceel van [eiser] op het perceel van [gedaagde], is er gekozen voor de neutrale beschrijving die is gegeven onder punt 1 van het proces-verbaal over de punten waar partijen het wel over eens waren, namelijk de omvang van het perceel, de omvang van het bedrijfsgebouw, de prijs en de bereikbaarheid. Ik herinner mij niet wat de precieze positie van het bedrijfsgebouw zou moeten gaan worden, maar wel dat het gebouw niet pal op de perceelsgrens zou moeten komen te liggen. Om het gebouw moest voldoende ruimte zijn voor vrachtwagens en andere voertuigen om goederen aan en af te voeren.
Ik herinner mij niet welke kavel [eiser] of welke kavel [gedaagde] heeft aangewezen. We hebben gesproken over een toegangsmogelijkheid, het bedrijf moest bereikbaar zijn voor vrachtauto’s van leveranciers. Ik herinner me niet dat daarbij is getekend.
U vraagt mij of ik de indruk had dat met de in het proces-verbaal vastgelegde overeenstemming een uitputtende regeling tot stand was gekomen. Ik antwoord u dat die overeenstemming uitputtend was in die zin dat de regeling een einde maakte aan het geschil zoals dat bij het Hof aanhangig was. De overeenstemming was niet uitputtend vanwege punt 1 van het proces-verbaal, omdat partijen geen overeenstemming hadden over de exacte locatie van het perceel dat [eiser] van [gedaagde] zou kopen. In dat opzicht stond partijen dus nog wat te doen. Omdat partijen de bereidheid toonden om dat in onderling overleg te regelen en ook [de adviseur van gedaagde] dat bevestigde, is de regeling getroffen, zoals vastgelegd in het proces-verbaal. (…)
Omdat partijen het niet eens konden worden over een schets waarop de exacte situering stond van het perceel dat [eiser] van [gedaagde] zou kopen, is ervoor gekozen om de overeenstemming zoals die er wel was in woorden vast te leggen, zoals onder punt 1 van het proces-verbaal is gedaan.”