ECLI:NL:RBGEL:2017:1247

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
313206
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure over erfdienstbaarheid van weg en aanwijzing van noodweg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is behandeld, hebben eisers een incident ingediend met een provisionele vordering met betrekking tot een erfdienstbaarheid van weg. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.A. Timmermans, vorderen dat verweerder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk, hen het ongestoorde genot verschaft om te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar hun percelen grond. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen recht van erfdienstbaarheid ten gunste van eisers is gevestigd, omdat het heersend en dienend erf in één hand is gekomen. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de eisers tijdelijk gebruik mogen maken van de verharde weg op het perceel van verweerder als noodweg, totdat zij zelf een alternatieve uitweg kunnen realiseren. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers in het incident afgewezen, omdat niet is aangetoond dat het realiseren van een andere uitrit niet mogelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gebruik van het perceel van verweerder als noodweg belastend is geweest voor verweerder. De proceskosten zijn voor eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/313206 / HA ZA 16-647
Vonnis in incident van 22 februari 2017
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. T.A. Timmermans te Rhenen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisers] en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 december 2016 met de producties 1 t/m 5, tevens houdende incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de incidentele conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 3.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[verweerder] heeft bij akte van 29 december 1997 geleverd gekregen het agrarisch bedrijf (met de daarbij behorende melk- en mestproductierechten) van zijn vader [vader van verweerder] (hierna: [vader van verweerder] .) bestaande uit:
  • de bedrijfsgebouwen met daarbij erven, weiland en verder aanhoren, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 306 (groot negen en twintig hectare drie en zestig are twee en vijftig centiare) met uitzondering van een ter plaatste aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer twee hectare dertig are, bestaande uit een woonhuis met schuur, erf, tuin en aangrenzend weiland, plaatselijk bekend als [adres] 16,
  • een perceel weiland nabij de [adres] te [gemeente] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 75 (groot een hectare drie en zeventig are vijf en zestig centiare),
  • een perceel weiland nabij de [adres] te [gemeente] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 109 (groot acht hectare vier en twintig are),
  • een erf met veestal nabij de [adres] te [gemeente] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 305 (groot zeventien are en vijftig centiare), en
  • een perceel grond met woonhuis, schuur en verder aanhoren te [gemeente] , [adres] 14a, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 304 (groot tien are zes centiare).
In de akte is onder meer het volgende opgenomen:
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID
Bij deze wordt verleend, welke verlening wordt aanvaard de erfdienstbaarheid van weg om op de bestaande wijze te komen van en te gaan naar de openbare weg ( [adres] ), zulks ten behoeve van het aan de comparant sub 1 ([vader van verweerder] ., de voorzieningenrechter
) in eigendom verblijvende deel van het sub a gemelde kadastrale perceel [gemeente] , sectie F nummer 306 en ten laste van het aan de comparant sub 2 ([verweerder] , de voorzieningenrechter
) bij deze akte geleverde deel van laatstgemeld perceel.
De kosten van onderhoud van de weg komen ten laste van het lijdend erf.
2.2.
Perceel sectie F nummer 306 is nadien gesplitst en vernummerd tot sectie F nummer 513 (toebehorende aan [verweerder] ) en sectie F nummer 514 (toebehorende aan [vader van verweerder] .), zoals hieronder is aangegeven op de kadastrale kaart van 9 maart 2001. Sectie F nummer 514 is dus het gedeelte van sectie F nummer 306 dat bij de onder 2.1. bedoelde overdracht aan [vader van verweerder] . is verbleven.
2.3.
Perceel sectie F nummer 513 is vervolgens vernummerd tot sectie F nummer 1268 en perceel sectie F nummer 514 is gesplitst en vernummerd tot perceel sectie F nummer 1096 (waarop het woonhuis [adres] 16 staat) en perceel sectie F nummer 1269, zoals hierna is weergegeven op de kadastrale kaart van 4 januari 2008.
2.4.
Enige tijd later heeft [verweerder] perceel sectie F nummer 1268 gesplitst in de percelen met de nummers 1346 en 1345 (zie de kadastrale kaart zoals hierna is weergegeven gedateerd 15 december 2011), waarna [verweerder] in 2008 de percelen sectie F nummers 75 en 1346 heeft verkocht aan GFN Futurewarehouse B.V.
2.5.
[verweerder] heeft bij akte van 29 december 2014 een perceel grond met woonhuis en verdere toebehoren aan de [adres] 16 (sectie F nummer 1096) en het weiland aan de [adres] (sectie F nummer 1269) geleverd gekregen van zijn zus [zus van verweerder] . In die akte van levering is onder meer opgenomen:
BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Ten aanzien van met betrekking tot het verkochte gelegen te [gemeente] , [adres] 16, bestaande bijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar gemelde akte waarbij verkoper het verkochte in eigendom verkreeg welke erfdienstbaarheden zijn komen te vervallen door het in één hand komen van het lijdend en heersend erf.
2.6.
Bij akte van 1 april 2015 heeft [eisers] het van GFN Futurewarehouse B.V. gekochte perceel cultuurgrond met toe- en aanbehoren gelegen te [gemeente] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 75 (ter grootte van een hectare) en het perceel grond met toe- en aanbehoren gelegen te [gemeente] aan de [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F nummer 1346 (ter grootte van negentien hectare en drieëntachtig are en tien centiare) geleverd gekregen. In die akte is onder meer het volgende opgenomen:
BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Ten aanzien van met betrekking tot het verkochte bestaande bijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar
1. een akte van levering op negenentwintig december negentienhonderd zevenennegentig verleden voor mr. F.J.M. Hoctin Boes destijds notaris te [gemeente] , van welke akte een afschrift is ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare registers te Arnhem in Register hypotheken 4 op negenentwintig december negentienhonderd zevenennegentig in deel 16275 nummer 44 waarin onder meer het volgende voorkomt, woordelijk luidende:
(…)
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID
Bij deze wordt verleend, welke verlening wordt aanvaard de erfdienstbaarheid van weg om op de bestaande wijze te komen van en te gaan naar de openbare weg ( [adres] ), zulks ten behoeve van het aan de comparant sub 1 in eigendom verblijvende deel van het sub a gemelde kadastrale perceel [gemeente] , sectie F nummer 306 en ten laste van het aan de comparant sub 2 bij deze akte geleverde deel van laatstgemeld perceel.
De kosten van onderhoud van de weg komen ten laste van het lijdend erf.
2.7.
Perceel sectie F nummer 1269 is vervolgens gesplitst in de percelen sectie F nummers 1668 en 1669 (zie hierna op de kadastrale kaart van 4 september 2015).
2.8.
Bij akte van 21 september 2015 heeft [eisers] het van [verweerder] gekochte perceel, kadastraal gemeente [gemeente] , sectie F, nummer 1669 geleverd gekregen.
2.9.
Bij brief van 24 september 2015 heeft de toenmalige gemachtigde van [eisers] [verweerder] bericht dat er ten laste van zijn perceel aan de [adres] 14a en ten behoeve van het bij [eisers] in eigendom zijnde perceel sectie F nummer 1346 een recht van erfdienstbaarheid van overpad is gevestigd. Omdat dat pad met betonplaten was geblokkeerd, werd verzocht om de blokkade op te heffen.
2.10.
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [verweerder] bij brief van 29 september 2015 bericht dat geen sprake (meer) is van enig recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van
de percelen sectie F nummer 75 of nummer 1346 en ten laste van voormalig nummer F 306.
2.11.
De provincie Gelderland heeft [eisers] bij e-mailbericht van 1 oktober 2015 op zijn verzoek inzake “N837 [gemeente] berijden berm/trottoir (V2015-013624)” als volgt bericht:
Het is niet toegestaan om met motorvoertuigen een trottoir, berm of dam te berijden. Zij zijn in tegenstelling tot de daarvoor bestemde wegvakken, niet ingericht om de belasting door berijding van motorvoertuigen te kunnen verdragen. Indien u toch met motorvoertuigen over het trottoir, door de berm of over de dam gaat rijden, zullen wij genoodzaakt zijn actie te ondernemen en in ieder geval de kosten van het herstel van de door u aangebrachte schade op u te verhalen.
2.12.
In oktober 2015 hebben partijen een overeenkomst gesloten inhoudende dat [verweerder] [eisers] eenmalig toestemming heeft gegeven om op 3 oktober 2015 over zijn perceel te gaan en te komen naar de achterliggende percelen van [eisers] teneinde mais te (doen) oogsten.
2.13.
De Dienst voor het kadaster en de openbare registers (hierna: het Kadaster) heeft op verzoek van [eisers] onderzoek gedaan naar inschrijvingen waarin mogelijk erfdienstbaarheden zijn ontstaan of teniet zijn gegaan ten laste van het perceel gemeente [gemeente] , sectie F, nummer 1345. Bij brief van 26 oktober 2015 heeft het Kadaster [eisers] bericht dat er een recht van erfdienstbaarheid is ingeschreven bij akte van 29 december 1997, zoals verwoord onder 2.1.
2.14.
Begin november 2015 hebben de gemachtigden van partijen per e-mail gecommuniceerd over het al dan niet bestaan van een recht van erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel van [eisers] en ten laste van het perceel van [verweerder] , maar dit heeft niet tot een oplossing van het geschil tussen partijen geleid.
2.15.
[eisers] heeft [verweerder] begin 2016 in kort geding gedagvaard en primair gevorderd dat [verweerder] hem het ongestoorde genot dient te verschaffen om te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de hem in eigendom toebehorende percelen grond (sectie F, nummers 75 en 1346). Subsidiair heeft [eisers] gevorderd dat de voorzieningenrechter een noodweg zou aanwijzen zodanig dat [eisers] kan komen en gaan vanaf de openbare weg naar de hem in eigendom toebehorende percelen grond (sectie F, nummers 75 en 1346). In het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 2 februari 2016 is onder meer het volgende overwogen en beslist:
4.4.
Uit het voorgaande blijkt dat een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van het perceel van [verweerder] , te weten dat deel van perceel sectie F nummer 306 dat is vernummerd tot 513 en ten gunste van het perceel nummer 514 (zijnde het deel van nummer 306 dat eigendom bleef van [vader van verweerder] .). Op het perceel van [verweerder] is een verharde weg (met aan het begin bestaande uit klinkers en nadien asfalt) aangelegd, die [vader van verweerder] . kennelijk gebruikte om van zijn perceel (sectie F nummer 514) naar de openbare weg (de [adres] ) te gaan en komen. Voldoende aannemelijk is geworden dat het recht van overpad dus enkel was gevestigd ten gunste van perceel sectie F nummer 514 en niet ook ten gunste van nummer 513, welk perceel juist het dienende erf was. Eind 2014 heeft [verweerder] perceelnummers 1096 en 1269 (voorheen nummer 514) gekocht en geleverd gekregen van zijn zus [zus van verweerder] . Daarmee is het recht van erfdienstbaarheid komen te vervallen, nu het heersend (nummer 514) en dienend (nummer 513) erf in één hand zijn gekomen, namelijk in eigendom van [verweerder] . Dit is ook zo opgenomen in de akte van levering van 29 december 2014. Dit betekent dat [eisers] geen beroep kan doen op een ten behoeve van zijn perceel en ten laste van het perceel van [verweerder] gevestigd recht van erfdienstbaarheid. Dat dit recht wel in de akte van levering van 1 april 2015 is opgenomen en dat mede hierdoor bij [eisers] een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan, maakt het voorgaande – hoe vervelend voor [eisers] ook – niet anders. [eisers] zal deze kwestie met de betreffende notaris en/of de verkopende partij moeten bespreken en vervolgens mogelijk zijn eventuele schade op (één van) hen verhalen.
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat sprake zou kunnen zijn van een ander ten behoeve van de door [eisers] gekochte percelen gevestigd – en nog bestaand – recht van erfdienstbaarheid.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers] geen erfdienstbaarheid van overpad/weg heeft ten laste van het perceel van [verweerder] , zodat de primaire vordering dient te worden afgewezen. [eisers] beroept zich subsidiair op artikel 5:57 BW (noodweg). [verweerder] heeft op dat punt als verweer gevoerd dat [eisers] gebruik kan maken van de in-/uitrit bij perceel nummer 75, welk perceel ook in eigendom toebehoort aan [eisers] en grenst aan perceel sectie F nummer 1346. Voorshands geoordeeld is voldoende aannemelijk geworden dat er thans geen alternatieve in-/uitrit is om te komen van en naar de bij [eisers] in eigendom zijnde percelen. Van een aangelegde inrit op deze plaats is geen sprake. Weliswaar kan vanaf het land bij een daar aanwezig hek over een fietspad en trottoir de [adres] feitelijk worden bereikt. [eisers] heeft echter ter zitting toegelicht dat de verbinding met de openbare weg bij perceel 75 er niet op is ingericht om met zwaar materieel over te rijden. Het hek dat zich daar bevindt, is geplaatst door het waterschap, zodat zij de sloten kan bereiken in geval van calamiteiten. Indien steeds op deze manier met trekkers met aanhangers en grote/zware vrachtauto’s/combines het land wordt betreden, ontstaat er schade aan het trottoir en het fietspad. Daarnaast komt de verkeersveiligheid in het gedrang (mede door de modder die vanuit het veelal natte perceel door de banden van de voertuigen wordt meegevoerd). Deze manier om van en naar de openbare weg te komen, kan en mag thans niet door [eisers] gebruikt worden van de provincie, hetgeen ook met zoveel woorden volgt het e-mailbericht van de provincie van 1 oktober 2015. Volgens [eisers] is het evenmin mogelijk om een uitweg te creëren ter hoogte van perceel sectie F nummer 1669, omdat zich op de [adres] een middenberm bevindt. Dit maakt dat er thans vanuit de percelen in eigendom bij [eisers] geen uitweg naar de openbare weg aanwezig is, waardoor een behoorlijke exploitatie van de percelen grond niet mogelijk is.
4.7.
De vraag is vervolgens of de reeds bestaande weg op het perceel van [verweerder] als (tijdelijke) noodweg dient te worden aangemerkt. Omdat het thans niet mogelijk is voor [eisers] om op enigerlei wijze zijn percelen te bereiken, zal [verweerder] dienen te gehengen en gedogen dat [eisers] bij wijze van tijdelijke maatregel (totdat de tarwe is geoogst in juli/augustus 2016) de reeds bestaande, verharde weg op het perceel van [verweerder] als noodweg gebruikt om te gaan en komen van zijn percelen naar de openbare weg, teneinde zijn land te kunnen bewerken. Daarbij geldt dat indien [eisers] in staat is om in overleg met de provincie af te spreken dat hij op een andere plek een uitweg kan realiseren, [eisers] daartoe zo spoedig mogelijk is gehouden. De verplichting van [verweerder] om gebruik van zijn perceel als noodweg te dulden, houdt daar op waar [eisers] zelf een in-/uitrit kan realiseren ook al brengt dat aanmerkelijke kosten voor [eisers] met zich. Dit betekent dus dat [eisers] weldra contact dient op te nemen met de provincie om de mogelijkheden te bespreken voor het aanleggen van een in-/uitrit om te gaan en komen van zijn percelen naar de openbare weg en dat als vervolgens daarvoor toestemming wordt verkregen [eisers] deze in-/uitrit met enige voortvarendheid dient aan te leggen. In de tussentijd kan [eisers] tijdelijk gebruik maken van de weg op het perceel van [verweerder] en gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [verweerder] de betonplaten, autobanden en overige zaken die de weg mogelijk blokkeren zal verwijderen en dat [eisers] de weg op de minst bezwarende wijze zal gebruiken, temeer nu deze tussen twee woningen is gelegen. Als blijkt dat een andere uitweg niet of niet tijdig te realiseren valt, kan [eisers] zich zonodig opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden.
4.8.
Het voorgaande leidt er toe dat de subsidiaire vordering voor toewijzing gereed ligt, zoals hierna volgt. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden, die zal worden gemaximeerd.
(…)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [verweerder] om te gehengen en te gedogen dat [eisers] tot na de oogst van de op zijn percelen ingezaaide tarwe in juli/augustus 2016 gebruik maakt van de verharde weg gelegen op het perceel van [verweerder] (kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F, nummer 1345) als noodweg teneinde te komen en gaan vanaf de openbare weg, de [adres] , naar de percelen van [eisers] kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F, nummer 75 ter grootte van een hectare, en kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie F, nummer 1346, ter grootte van negentien hectare en drieëntachtig are en tien centiare,
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
(…)
2.16.
[eisers] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
2.17.
De provincie heeft [eisers] bij e-mailbericht van 17 mei 2016 het volgende bericht:
Op 13-5-2016 hebben wij uw verzoek ontvangen en geregistreerd onder bovenstaand V-nummer.
(…) Het beleid van de provincie Gelderland gaat uit van zo min mogelijk uitwegen naar de provinciale wegen.
De voorkeur gaat uit naar het ontsluiten via het onderliggende wegennet. Wanneer dit niet mogelijk is, gaan wij uit van één uitweg per kadastraal perceel naar de provinciale weg.
Voor het aanleggen van of wijzigen van het gebruik van een uitweg wordt een vergunning verleend door de desbetreffende gemeente via het omgevingsloket.
De provincie wordt hierbij om advies gevraagd wanneer er een provinciale weg in het geding is.
Ook zou ik graag willen weten hoe het recht van overpad in het verleden is afgesproken, en hoe lang u al gebruik maakt van deze in en uitrit?
Er zijn namelijk richtlijnen hierin bijvoorbeeld:
Verjaring wil zeggen dat een situatie zo lang heeft bestaan, dat er automatisch een recht is ontstaan. Dit is het geval na 10 jaar als de verjaring ‘te goeder trouw’ gebeurt. Anders is de termijn 20 jaar. De eigenaren van beide erven kunnen zich op verjaring beroepen.
Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u nog vragen hebben over deze e-mail dan kunt u met ons contact opnemen. Wij zijn u graag van dienst.
2.18.
Het Kadaster heeft op verzoek van [eisers] onderzoek gedaan naar inschrijvingen waarin mogelijk erfdienstbaarheden zijn ontstaan of teniet zijn gegaan ten laste van het perceel gemeente [gemeente] , sectie F, nummer 1346. Bij brief van 9 november 2016 heeft het Kadaster bericht dat er in de inschrijvingen een tekst voorkomt die mogelijk de gevraagde erfdienstbaarheid betreft, waarbij wordt verwezen naar de tekst zoals opgenomen in de akte van 29 december 1997 en verwoord onder 2.1.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank
A. voor recht verklaart dat de erfdienstbaarheid zoals in het lichaam van de dagvaarding beschreven nog bestaat en dat [eisers] daaraan rechten kan ontleden, zodanig dat [verweerder] gehouden is als dienend erf [eisers] het ongestoorde genot te verschaffen om te komen en te gaan van en naar de openbare weg,
B. [verweerder] veroordeelt binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eisers] dit ongestoorde genot te verschaffen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder vallende, dat [verweerder] daarmee in gebreke blijft.

4.De vordering in het incident

4.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Primair vordert [eisers] dat de rechtbank [verweerder] veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis [eisers] het ongestoorde genot te verschaffen om te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de hem in eigendom toebehorende percelen grond te [gemeente] in de nabijheid van de [adres] te [gemeente] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder vallende, dat [verweerder] daarmee in gebreke blijft. Subsidiair vordert [eisers] dat de rechtbank ten laste van het erf van [verweerder] en ten gunste van het erf van [eisers] een noodweg aanwijst zodanig dat [eisers] kan komen en gaan vanaf de openbare weg, de [adres] te [gemeente] , naar zijn percelen grond te [gemeente] .
4.2.
[verweerder] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
[eisers] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. [eisers] wil ter voorbereiding van het nieuwe seizoen medio februari 2017 haar percelen weer betreden teneinde deze te bewerken en in te zaaien. Het spoedeisend belang bij zijn vorderingen is hiermee gegeven. Thans dient de rechtbank de wederzijdse belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdprocedure en van de proceskansen van partijen daarin.
5.2.
[eisers] vordert primair dat hem het ongestoorde genot wordt verschaft om te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar de hem in eigendom toebehorende percelen. Aan deze vordering legt [eisers] ten grondslag dat sprake is van een erfdienstbaarheid van weg op grond waarvan hij dient te komen en gaan van en naar de openbare weg (de [adres] ). [eisers] geeft allereerst niet (duidelijk) aan om welke percelen het gaat. Los daarvan geldt dat de voorzieningenrechter bij vonnis van 2 februari 2016 reeds heeft geoordeeld dat dat [eisers] geen beroep kan doen op een ten behoeve van zijn perceel en ten laste van het perceel van [verweerder] gevestigd recht van erfdienstbaarheid. [eisers] is niet in hoger beroep gegaan van dat vonnis en heeft het Kadaster opnieuw gevraagd om onderzoek te doen naar inschrijvingen waarin mogelijk erfdienstbaarheden zijn ontstaan of teniet zijn gegaan ten laste van het perceel F, nummer 1346. Bij brief van 9 november 2016 heeft het Kadaster bericht dat er in de inschrijvingen een tekst voorkomt die
mogelijkde gevraagde erfdienstbaarheid betreft, waarbij wordt verwezen naar de tekst zoals opgenomen in de akte van 29 december 1997. Daarmee is thans onvoldoende aannemelijk geworden dat – in afwijking van de beoordeling van de voorzieningenrechter – inderdaad sprake is van een recht van erfdienstbaarheid van weg dat ten gunste van de percelen van [eisers] is gevestigd. [eisers] heeft geen andere stukken overgelegd die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. In de hoofdzaak (bodemprocedure) kan nader onderzoek worden gedaan naar het mogelijke bestaan van een recht van erfdienstbaarheid. Daarvoor is thans geen plaats.
5.3.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering wordt voorop gesteld dat [eisers] ook hier heeft nagelaten aan te geven welke percelen het betreft. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 2 februari 2016 bij wijze van tijdelijke maatregel (totdat de tarwe was geoogst in juli/augustus 2016) een noodweg aangewezen om de percelen te bereiken en het land te kunnen bewerken. Daarbij is overwogen dat [eisers] zo spoedig mogelijk in overleg dient te treden met de provincie over het realiseren van een uitweg op een andere plek en dat de verplichting van [verweerder] om het gebruik van zijn perceel als noodweg te dulden, ophoudt daar waar [eisers] zelf een in-/uitrit kan realiseren ook al zou dat aanmerkelijke kosten voor [eisers] met zich brengen. [eisers] heeft thans enkel een e-mailbericht overgelegd van de provincie van 17 mei 2016. Het verzoek waarnaar in die mail wordt verwezen, is niet overgelegd zodat niet duidelijk is wat dat verzoek inhoudt en wanneer dat is gedaan. Uit het e-mailbericht volgt dat een vergunning dient te worden aangevraagd voor het aanleggen van een uitweg en dat aan de provincie om advies wordt gevraagd als er een provinciale weg in het geding is. De medewerker van het provincieloket (die de betreffende e-mail heeft geschreven) heeft [eisers] verzocht aan te geven “hoe het recht van overpad in het verleden is afgesproken” en “hoe er al gebruik is gemaakt van de in-/uitrit”. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] vervolgens contact heeft opgenomen met (die/een medewerker van) de provincie dan wel een vergunning heeft aangevraagd. Voorshands geoordeeld is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat het realiseren van een andere uitrit niet mogelijk is. Dit betekent dat het thans te ver voert om een tijdelijke ordemaatregel te gelasten in de zin van het aanwijzen van een noodweg om de percelen van [eisers] (opnieuw) te kunnen betreden en te bewerken. In dat verband acht de rechtbank nog van belang dat, naar [verweerder] stelt, het gebruik van het perceel van [verweerder] als noodweg erg belastend is geweest, nu [eisers] naast het reguliere (mest)transport met groot materieel 3500 kubieke meter grond (in totaal ruim 100 vrachtwagens) via het erf van [verweerder] naar de percelen van [eisers] heeft gebracht, dat daarbij meerdere malen olie, mest, modder en stroresten zouden zijn gelekt, deze resten niet zouden zijn opgeruimd en dat de elektronische toegangspoort op het erf van [verweerder] mede daardoor scheef is gezakt. Ook zou zijn nagelaten om het hekwerk te sluiten, terwijl op de percelen van [verweerder] meerdere graafmachines worden gestald.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
5.5.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 april 2017voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.
Coll.: BV