ECLI:NL:RBGEL:2017:1245

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
5661999 HA VERZ 17-5
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Arkema B.V. De werknemer had een verzoek ingediend om een billijke vergoeding en schadevergoeding naar aanleiding van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever in strijd met artikel 7:761 BW had gehandeld door de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder de vereiste opzegtermijn in acht te nemen. De werknemer had op 1 januari 2017 zijn arbeidsovereenkomst beëindigd, maar het verzoekschrift was tijdig ingediend op 19 januari 2017. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever de werknemer niet de transitievergoeding verschuldigd was, omdat het handelen van de werknemer als ernstig verwijtbaar werd gekwalificeerd. De kantonrechter kende een billijke vergoeding toe van € 3.250,00 bruto, die in verhouding stond tot het ernstig verwijtbare handelen van de werkgever. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 16.813,95 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 5661999 HA VERZ 17-5
Grosse aan: mr. Voorink
Afschrift aan: mr. Hoekstra
Verzonden d.d. 8 maart 2017
Beschikking van 8 maart 2017 van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.J. Voorink,
tegen
de besloten vennootschap Arkema B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.J. Hoekstra
Partijen worden hierna ook [verzoeker] en Arkema genoemd.

1.Het verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (1 t/m 6) ex artikel 7:681 BW, ingekomen ter griffie op 19 januari 2017;
- het verweerschrift met producties (7 t/m 31)
- de separaat toegezonden productie 32 van Arkema;
- de mondelinge behandeling van 22 februari 2017, bij gelegenheid waarvan door de gemachtigden van beide partijen [verzoeker] aantekeningen zijn is voorgedragen en waarvan verder aantekening is gehouden door de griffier;
- hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
[verzoeker] is op 1 maart 1994 in dienst getreden bij Arkema op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van operator. Zijn laatstelijk verdiende salaris bedroeg inclusief diverse toeslagen, € 2.884,36 bruto per maand, te vermeerderen met een eindejaarsuitkering, een eenmalige uitkering en 8% vakantiebijslag.
2.2
Arkema maakt deel uit van een concern dat chemicaliën produceert. Op de productielocatie in Brummen waar [verzoeker] werkte, worden activiteiten verricht op het gebied van productie, mengen en transport van watergedragen bindmiddelen.
2.3
In de verslagen van de functioneringsgesprekken over de jaren 2012 en 2013 is over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) opgenomen:
“Voldoende, wel ALTIJD je veiligheidsbril gebruiken waar dat verplicht is.!!!!! (…)
PBM’s altijd gebruiken.”
In het verslag van het gesprek over het jaar 2014 is hierover vermeld:
“MATIG.je gebruikt de voorgeschreven PBM’’S bij het afwegen van de grondstoffen zelden of nooit.
Komende periode (…)
ALTIJD JE PBM’’S GEBRUIKEN!!!!!
Het niet naleven van de bedrijfsvoorschriften wordt niet getolereerd!!!
Het verslag van het gesprek over het jaar 2015 houdt onder meer in:
“PBM gebruik slecht, ondanks herhaalde mededelingen ze te gebruiken.
(…)
Komende periode (…)
Voorgeschreven PBM’s gebruiken (sanctie beleid)
(…)
Actiepunten
(…)
PBM gebruik 100%, sanctie beleid zal worden toegepast (zie handboek)”
2.4
Op 3 november 2016 is [verzoeker] betrokken geweest bij een incident. [verzoeker] heeft hierbij een chemische stof in zijn linkeroog gekregen.
Naar aanleiding hiervan heeft op 9 november 2016 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarna [verzoeker] op non-actief is gesteld.
Op 14 november 2016 heeft [verzoeker] gesproken met de HR-manager van Arkema, [naam HR manager]. [naam HR manager] heeft [verzoeker] hierbij een overeenkomst strekkende tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden overhandigd met het verzoek bij akkoordbevinding de overeenkomst te ondertekenen en te retourneren aan Arkema. [verzoeker] heeft de overeenkomst vervolgens ongetekend teruggestuurd.
2.5
Arkema heeft op 30 december 2016 bij deurwaardersexploot een op 16 december 2016 gedateerde brief laten betekenen waarin is vermeld dat de arbeidsovereenkomst opgezegd wordt per 1 januari 2017. Hierna heeft [verzoeker] bij e-mail van diezelfde dag aan Arkema laten weten dat hij van verdere juridische stappen afziet en zijn “ontslag zal onder tekenen”.

3.De verzoeken en het verweer

3.1
[verzoeker] verzoekt - na wijziging van het verzoek bij gelegenheid van de mondelinge behandeling - dat bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad Arkema zal worden veroordeeld tot:
1. betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,-- bruto, althans zodanig bedrag als redelijk wordt geoordeeld;
2. betaling van een schadevergoeding wegens de onregelmatigheid van de opzegging ten bedrage van € 16.813,95 bruto, te verminderen met hetgeen uit dien hoofde reeds is voldaan;
3. betaling van de transitievergoeding ten bedrage van € 29.603,-- bruto;
4. gespecificeerde opgave en betaling van de waarde van de door [verzoeker] opgebouwde, niet-genoten vakantie-uren en vakantiebijslag per 31 december 2016, alsmede tot verstrekking van de jaaropgave 2016,
alle betalingen en opgaven binnen 1 week na de dag van de in deze te geven beslissing en onder vermeerdering met de wettelijke verhoging alsmede de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en onder vermindering van hetgeen Arkema ter zake heeft voldaan,
5. betaling van de kosten van de procedure, alsmede in de nakosten, te begroten op € 100,--, te vermeerderen met € 90,-- in geval van betekening.
3.2
[verzoeker] heeft tegen de achtergrond van de vaststaande feiten aan zijn verzoek onder meer de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
Arkema heeft de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. Aan [verzoeker] moet daarom ingevolge het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 aanhef en sub a BW een billijke vergoeding worden toegekend ten laste van Arkema. Deze vergoeding moet worden bepaald op € 5.000,00 bruto.
Arkema heeft bij de opzegging bovendien de vereiste opzegtermijn van vier maanden niet in acht genomen. Arkema is daarom de in artikel 7:672 lid 10 BW bedoelde schadevergoeding verschuldigd, gelijk aan het loon over de periode tot en met 30 april 2017.
Arkema is voorts gehouden aan [verzoeker] de transitievergoeding te betalen omdat aan de vereisten voor verschuldigdheid daarvan is voldaan. De transitievergoeding bedraagt gezien de relevante factoren € 29.603,00 bruto.
3.3
Arkema heeft verweer gevoerd tegen de verzochte billijke vergoeding en de transitievergoeding. Op de inhoud van het verweer zal hieronder waar nodig nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 januari 2017. Het verzoekschrift is op 19 januari 2017 en hiermee tijdig ingediend, zodat [verzoeker] kan worden ontvangen in zijn verzoek.
4.2
Onregelmatige opzegging
4.2.1
Tussen partijen staat vast dat Arkema niet de vereiste opzegtermijn in acht heeft genomen en hiermee de in artikel 7:672 lid 10 BW bedoelde vergoeding verschuldigd is. Arkema heeft erkend het loon over de opzegtermijn zoals vermeld op de als productie 32 in het geding gebrachte salarisspecificatie verschuldigd te zijn. Het loon inclusief vaste toeslagen, alsmede 109 vakantie-uren en het (pro rata) vakantiegeld en de (pro rata) eindejaarsuitkering waarmee volgens haar het bedrag van € 16.813,95 is gemoeid, stelt zij inmiddels te hebben betaald. Op het bedrag moet in mindering strekken het per abuis aan [verzoeker] over de maand januari 2017 uitbetaalde salaris, zodat [verzoeker] per saldo een bedrag van € 6.370,98 ontvangt, aldus Arkema. [verzoeker] is in zijn verzoek van een iets hoger loon uitgegaan, maar omdat hij de juistheid van de door Arkema vermelde bedragen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook tot uitgangspunt heeft genomen, wordt er vanuit gegaan dat deze correct zijn.
Omdat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling het bedrag nog niet op de rekening van [verzoeker] stond, zal het verzoek in zoverre worden toegewezen.
4.2.2
De wettelijke rente over de vergoeding zal met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf 1 januari 2017, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De verzochte wettelijke verhoging over de schadevergoeding zal worden afgewezen, omdat deze vergoeding geen loon vormt in de zin van artikel 7:625 BW.
4.3
Transitievergoeding
4.3.1
Op 3 november heeft [verzoeker] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden een chemische, giftige stof in zijn oog gekregen. Arkema heeft onbetwist gesteld dat [verzoeker] in strijd met de in het bedrijf geldende voorschriften, geen overzetbril/gelaatsmasker droeg. Een dergelijke overzetbril wordt over de gewone werkbril heen gedragen. Of [verzoeker] zijn werkbril (met zijkapjes) wel of niet op de juiste manier droeg is niet relevant, omdat vaststaat dat de overzetbril hoe dan ook over deze gewone werkbril kon en moest worden gedragen. [verzoeker] is in elk geval vanaf 2012 in functioneringsgesprekken gewezen op het voorschrift zijn beschermingsmiddelen te dragen. De laatste twee jaar is besproken dat het gebruik van deze middelen achtereenvolgens “matig” en “slecht” was en is [verzoeker] erop gewezen dat “het sanctiebeleid” zou worden toegepast. Het niet dragen van de overzetbril is een van de oorzaken geweest van het feit dat [verzoeker] de stof in zijn oog heeft kunnen krijgen. Dit is geen “domme pech” geweest zoals [verzoeker] ter zitting heeft gezegd, maar een gevolg van het in strijd met de voorschriften niet dragen van de voorhanden zijnde beschermingsmiddelen. [verzoeker] is, zoals gezegd, meermalen en uiteindelijk ook indringend gewezen op het voorschrift beschermingsmiddelen te dragen en hij heeft dit zonder reden weer nagelaten. [verzoeker] had ernstig gewond kunnen raken met ook de nodige consequenties voor Arkema. De kantonrechter kwalificeert het handelen van [verzoeker] hiermee als ernstig verwijtbaar.
4.3.2
Uit het bovenstaande volgt dat ingevolge het bepaalde in artikel 6:673 lid 7 aanhef en sub c BW, Arkema geen transitievergoeding verschuldigd is. Het verzoek tot toekenning van deze vergoeding zal daarom worden afgewezen.
4.4
Billijke vergoeding
4.4.1
Arkema heeft betoogd dat [verzoeker] (schriftelijk) met de opzegging heeft ingestemd, zodat niet is opgezegd in strijd met artikel 7:761 BW en dus geen billijke vergoeding kan worden toegekend. Arkema verwijst in dit verband naar de door [verzoeker] op 30 december 2016 gestuurde e-mail, waarvan de inhoud hiervoor onder r.o. 2.5 is weergegeven.
Dit verweer wordt verworpen, waartoe het volgende wordt overwogen.
Een (vrijwillige) beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan voor de werknemer ingrijpende gevolgen hebben. Vanwege deze mogelijke ingrijpende consequenties mag niet al te snel worden aangenomen dat de verklaringen of gedragingen van de werknemer zijn gericht op het instemmen met een opzegging. Uit bedoelde e-mail van [verzoeker] kan, anders dan door Arkema kennelijk voorgestaan, niet worden afgeleid dat de wil van [verzoeker] daadwerkelijk was gericht op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De bewoordingen die [verzoeker] heeft gebruikt kunnen evenzeer in die zin worden verstaan dat hij geen (juridische) strijd wilde aangaan over de opzegging. Van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring inhoudend dat [verzoeker] akkoord gaat met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is hiermee geen sprake. De vraag die partijen verdeeld houdt of de instemming als bedoeld in het eerste lid van artikel 7:671 BW ook nog kan worden gegeven nadat de opzegging reeds is gedaan, behoeft daarom geen beantwoording.
4.4.2
Omdat geen sprake is geweest van de in artikel 7:671 onder a tot en met h BW genoemde uitzonderingen, staat hiermee vast dat Arkema heeft opgezegd in strijd met dit artikel. De kantonrechter zal reeds daarom ten laste van Arkema overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:681 BW een billijke vergoeding toekennen.
4.4.3
Met betrekking tot de hoogte van de vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan moet de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.
In dit geval neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen, een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst bestond, meer in het bijzonder de grond als bedoel in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub e of g BW. Arkema heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, in het geval zij niet tot overeenstemming met [verzoeker] zou zijn gekomen en niet zou hebben opgezegd, (reeds) in januari 2017 een ontbindingsverzoek zou hebben ingediend. Uitgaande van de door de rechtbank in acht te nemen termijnen voor de behandeling van en uitspraak op een dergelijk verzoek en gelet op het ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] - waarmee de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst zou hebben bepaald met voorbijgaan aan de opzegtermijn -, is aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst in elk geval per de door Arkema genoemde datum van 1 juni 2017 zou zijn geëindigd.
In de omstandigheid dat Arkema in strijd met de geldende voorschriften heeft opgezegd ligt besloten dat deze wijze van opzegging Arkema ernstig valt aan te rekenen. Hiervoor is echter reeds overwogen dat [verzoeker] het feit dat de arbeidsovereenkomst door Arkema is beëindigd, geheel aan zichzelf te wijten heeft. De billijke vergoeding wordt daarom, mede in aanmerking genomen dat Arkema een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging dient te betalen, vastgesteld op uitsluitend het bedrag dat [verzoeker] misloopt met het door Arkema handelen in strijd met de wettelijke voorschriften, derhalve op één maandsalaris te vermeerderen met de pensioenschade. Dit bedrag wordt begroot op € 3.250,00 bruto.
4.4.4
De wettelijke rente over de billijke vergoeding is niet toewijsbaar omdat deze vergoeding niet is genoemd in artikel 7:686a lid 1 BW en Arkema terzake dus nog niet in verzuim verkeert. De wettelijke verhoging zal eveneens worden afgewezen, omdat de billijke vergoeding geen loon is in de zin van artikel 7:625 BW.
4.5
[verzoeker] heeft tenslotte verzocht om Arkema te veroordelen een gespecificeerde opgave te verstrekken van de door [verzoeker] opgebouwde niet-genoten vakantie-uren en vakantiebijslag per einde dienstverband en betaling daarvan, alsmede tot het verstrekken van de jaaropgave 2016. Omdat uit de als productie 32 overgelegde specificatie niet blijkt dat het loon c.a. over 2016 is betaald en ook niet is gebleken dat Arkema de verzochte gegevens heeft verstrekt, zal het verzoek worden toegewezen. De verzochte wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 10% hetgeen met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt.
4.6
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt Arkema aan [verzoeker] een gespecificeerde opgave te verstrekken van de door [verzoeker] opgebouwde niet-genoten vakantie-uren en vakantiebijslag per einde dienstverband, alsmede tot het verstrekken van de jaaropgave 2016;
5.2
veroordeelt Arkema tot betaling aan [verzoeker] van:
- de uit hoofde van de onder 5.1 genoemde elementen verschuldigde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 en te verminderen met het door Arkema in januari 2017 betaalde bedrag van € 2.172,19 en een eventueel restant vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10%;
- een billijke vergoeding van € 3.250,00 bruto;
- een schadevergoeding ex artikel 6:672 lid 10 BW ten bedrage van
€ 16.813,95 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, en te verminderen met (het restant van) het door Arkema in januari 2017 betaalde bedrag van
€ 2.172,19 en met hetgeen uit hoofde van de schadevergoeding (voorts) reeds is voldaan;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Conc.: IvD