4.9.Van de Ven heeft (in 2.7.1) een opsomming gegeven van de meest relevante standpunten over en weer waaruit naar voren zou moeten komen dat reconditioneren al dan niet met een redelijk te verwachten succes mogelijk zou zijn geweest of in opdracht gegeven had kunnen worden. Deze opsomming luidt als volgt:
“1. Zowel Recontec als Arepa, alle twee in (technische) reconditionering gespecialiseerde bedrijven, ziet heil in reconditionering en brengt hiervoor een offerte uit. Verzekerde geeft Arepa per e-mail d.d. 26 april 2012 ook opdracht doch deze wordt niet geëffectueerd, louter vanwege het feit dat verzekerde niet met een akte van cessie wenst te werken. Juist door te werken met een akte van cessie lag het financiële risico bij de verzekeraar hetgeen deze beslissing van verzekerde voor mij onbegrijpelijk maakt. Opmerkelijk is te noemen dat verzekerde vervolgens wel op basis van akte van
cessie opdracht voor deze werkzaamheden verstrekt aan Attent.
2. De expert voor verzekeraar brengt, om alsnog tot een afronding van het herstel te komen, Technon/Stork Primoteq in. Zij brengt een allesomvattende offerte voor het herstel uit. Slechts een vermeend gebrek aan vertrouwen in deze partijen weerhoudt verzekerde kennelijk ervan om ook hiermee verder te gaan.
3. Ook reconditioneringsbedrijf Attent, dat van verzekerde uiteindelijk opdracht krijgt om de reconditionering uit te voeren, geeft met acceptatie van de opdracht blijk vertrouwen te hebben in het herstel van het machinepark. Het ontbreken van de technische ondersteuning van leveranciers maakt dat dit uiteindelijk niet succesvol is. Verzekerde geeft De Groot slechts opdracht om vier dagen in mei en juni 2012 ondersteuning te leveren. Op voorhand was duidelijk dat meer ondersteuning dan deze vier dagen noodzakelijk was om tot een succesvolle afronding te komen. Om alle delen van de machines bij de reconditionering te kunnen bereiken was het immers noodzakelijk kappen, assen en dergelijke te demonteren.
4. De stelling van De Groot dat de machines niet op locatie kunnen worden behandeld maar hiervoor beter kunnen worden verplaatst naar de werkplaats van De Groot. Een duidelijke motivatie voor dit standpunt, anders dan dat dit gelet op het hoge aantal te verwachten monteursuren zinvoller zou zijn en niet alle onderdelen van de getroffen machines meer leverbaar zijn, ontbreekt in de mij verstrekte stukken. Ook is niet aangetoond dat er niet meer te leveren onderdelen vervangen moeten worden.
5. De firma SKH voert voor verzekerde een aantal aandachtspunten aan die echter alle zijn gebaseerd op de status van het machinepark voor uitvoering van herstelwerkzaamheden. Hieruit blijkt echter niet dat herstel niet succesvol zal zijn.
6. De SCM Group geeft aan dat voor een aantal machines problemen te verwachten zijn. Ook dit zijn vaststellingen voordat herstel is uitgevoerd. Vanwege de keuze van verzekerde niet over te gaan tot uitvoering van herstel is niet vast komen te staan dat deze problemen zich daadwerkelijk zouden voordoen.
7. Bij mijn inspectie op 17 september2012 stel ik vast dat her en der nog corrosie aanwezig is. Duidelijk is echter dat dit vooral te maken heeft met het feit dat Attent niet alle delen heeft kunnen bereiken. Gezien de succesvolle behandeling van de delen die Attent zonder ondersteuning wél heeft kunnen bereiken, mag worden verondersteld dat ook de niet direct bereikbare delen van de machines met de benodigde ondersteuning van leveranciers met eenzelfde succes behandeld hadden kunnen worden.
8. De algemene ervaring is overigens dat (bewerkings)machines die niet volledig onder water hebben gestaan maar oppervlakkig nat zijn geworden, mits goed bered, prima te reconditioneren zijn.”
Daarna heeft Van de Ven overwogen:
“Alles afwegende zie ik geen redenen om niet uit te gaan van de mogelijkheden tot reconditionering en verder herstel. Om die reden moet ik mij baseren op de voor de reconditionering en het herstel uitgebrachte offertes en facturen, zoals ik tijdens mijn bezoek aan verzekerde ook kenbaar heb gemaakt. Bijkomende kosten voor eventueel na de reconditionering en niet in offertes inbegrepen aanvullende benodigde herstelwerkzaamheden kunnen, vanwege de keuze van verzekerde om (vooralsnog) niet over te gaan tot herstel, slechts geschat worden. De onmogelijkheid te komen tot een succesvol herstel is mijns inziens niet (voldoende) door verzekerde aangetoond. Geen van de door verzekerde aangevoerde deskundigen komt hiervoor met steekhoudende argumenten. Overwegend wordt door hen gewezen op de door de wateroverlast veroorzaakte, maar naar mijn mening goed te verhelpen, gebreken.”