ECLI:NL:RBGEL:2016:923

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 06 _ 4286
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag rioolrecht door de gemeente Nijmegen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een aanslag rioolrecht die was opgelegd aan de erflater, dr. [A], door de gemeente Nijmegen voor het jaar 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag door de heffingsambtenaar was gehandhaafd na bezwaar en dat de erflater beroep had ingesteld. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van een hoger beroep en een cassatieprocedure die betrekking hadden op andere proefprocedures. Op 16 januari 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen, waar de rechtbank naar verwees in haar overwegingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater inmiddels was overleden en dat een van zijn kinderen, [C], zich als partij had aangemeld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanslag en de heffingssystematiek van de gemeente Nijmegen uitvoerig besproken. De gemeente heft sinds 1 januari 2006 rioolrecht van eigenaren van onroerende zaken die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat de heffing onredelijk en willekeurig was, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de gekozen heffingsmaatstaf, die gebaseerd was op de WOZ-waarde van de onroerende zaak, niet in strijd was met de wet of de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank heeft de aanslag rioolrecht als rechtmatig beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 06/4286

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 februari 2016

in de zaak tussen

erven dr. [A] , te [Z] , eisers,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan de thans overleden dr. [A] (hierna: erflater) voor het jaar 2006 een aanslag rioolrecht (aanslagnummer [000] ) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2006 de aanslag gehandhaafd.
Erflater heeft daartegen bij brief van 22 juni 2006, ontvangen door de rechtbank op 20 juli 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van het ingestelde hoger beroep tegen de proefprocedure waarin zij op 16 april 2007 uitspraak had gedaan. Vervolgens heeft zij de behandeling aangehouden in afwachting van de uitkomst van de cassatieprocedure in een andere proefprocedure. Partijen zijn hiervan door de rechtbank schriftelijk op de hoogte gesteld.
Op 16 januari 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen op het beroep in cassatie (zie ECLI:NL:HR:2015:67).
Bij brief van 1 juni 2015 heeft de rechtbank partijen daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Verweerder heeft toestemming aan de rechtbank gegeven te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Gebleken is dat erflater is overleden. Hij had vijf kinderen. De rechtbank heeft een van de kinderen aangeschreven, [C] . Deze heeft verklaard dat hij partij dan wel gemachtigde is en heeft eveneens toestemming aan de rechtbank gegeven te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Feiten
1. Erflater was eigenaar van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] (hierna: het pand). Het pand is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. De waarde in het economisch verkeer van het pand bedraagt, per waardepeildatum 1 januari 2003, € 731.000.
3. De gemeente Nijmegen heft met ingang van 1 januari 2006 een rioolrecht van eigenaren van onroerende zaken die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Van gebruikers-niet eigenaren wordt sindsdien geen rioolrecht geheven.
4. In de Stadsbegroting van de gemeente Nijmegen over de jaren 2006-2009 (hierna: de Stadsbegroting) is ter zake van de rioleringskosten, jaarsnede 2006, als post binnen het programma Groen & Water onder meer een dotatie van € 3.669.246 opgenomen onder het kopje “Schommelfonds”. Onder hetzelfde kopje is in de kolom Investeringen een bedrag van € 4.125.000 (negatief) opgenomen. In de kolom “Basis berekening rioolrecht” is het bedrag van € 3.669.246 vermeld.
5. In bijlage 5 bij de Stadsbegroting, getiteld “Staat van reserves en voorzieningen”, is onder nummer 49 “Voorziening GRP nieuw” onder 2006 in de kolom “Vermeerderingen” een bedrag van € 3.669.000 vermeld. In de kolom “Verminderingen” is niets vermeld. In de kolom “Saldo ultimo” staat een bedrag van € 3.669.000. Onder 2007 staat in de kolom “Vermeerderingen” een bedrag van € 6.125.000 vermeld. In de kolom “Verminderingen” is niets vermeld. In de kolom “Saldo ultimo” staat een bedrag van € 9.794.000. Onder 2008 staat in de kolom “Vermeerderingen” een bedrag van € 7.877.000 vermeld. In de kolom “Verminderingen” is niets vermeld. In de kolom “Saldo ultimo” staat een bedrag van € 17.671.000.
6. In het Financieel overzicht GRP 2005-2009, jaarsnede 2006, is onder “Gemeentebegroting” in de kolom “Groen & Water” een bedrag van € 3.615.021 vermeld onder het kopje “Schommelfonds”. In de kolom “Investeringen” is een bedrag van € 4.125.000 vermeld.
Geschil
7. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag rioolrecht terecht is opgelegd. Met name is thans nog in geschil of het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015 dient te worden gevolgd en of de ramingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Gemeentewet. Voorts is een aantal gronden aangevoerd tegen - kort gezegd - de heffingssystematiek.
Beoordeling van het geschil
8. In de Verordening Rioolrecht 2006 (hierna: de Verordening), door de raad van de gemeente Nijmegen vastgesteld op 22 december 2005, is voor zover hier van belang het volgende vastgesteld:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;
b. onder eigendom verstaan: een roerende of een onroerende zaak;
2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam “rioolrecht” wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel van een zich duurzaam in de gemeente bevindend object dat beschikt over ten minste een eniger mate van vaste voorziening voor de lozing op de gemeentelijke riolering.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het eigendom.
2. Ingeval het eigendom een onroerende zaak is, is de waarde in het economisch verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.
(…)
Artikel 5 Tarief
1. Het tarief als bedoeld in artikel 2, eerste lid bedraagt voor elke volle € 2.500,-
van de heffingsmaatstaf € 2,15;
(…)”
9. Eisers hebben mede verwezen naar de gronden die zijn aangevoerd in de procedure met zaaknummer 15/3917 en sluiten zich daarbij aan. De rechtbank volstaat voor de argumenten ter zake van het Schommelfonds dan ook met verwijzing naar de zaken met zaaknummers AWB 15/3917 en 15/7681, waarin op 4 februari 2016 uitspraak is gedaan en welke uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl (ECLI: NL:RBGEL:2016:509). Kort gezegd is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder beschreven werkwijze toelaat dat het bedrag van € 3.669.246 als last ter zake kan worden meegenomen. Dit blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015. De rechtbank ziet geen aanleiding - uitgaande van de beschreven werkwijze - tot een ander oordeel te komen.
10. Voor zover is betwist dat de door verweerder beschreven werkwijze ook daadwerkelijk de beoogde en toegepaste werkwijze is geweest, heeft de rechtbank overwogen dat de gestelde onduidelijkheid over de werkwijze niet zodanig is dat aan de stellingen van verweerder getwijfeld zou moeten worden. De rechtbank acht het aannemelijk dat de gemeente bedoeld heeft de investeringen uit het Schommelfonds te bekostigen, nu er immers in de Stadsbegroting en het Financieel overzicht GRP 2005-2009 niet op andere wijze een post voor onderhoud en vervanging is opgenomen, terwijl het de gemeente meer dan duidelijk was dat de noodzaak daartoe volop aanwezig was. Deze bedoeling blijkt tevens uit het door eisers niet bestreden feit dat de werkelijke uitgaven ook daadwerkelijk als onttrekkingen uit het Schommelfonds zijn geboekt.
11. Ter zake van de overige gronden van het beroep overweegt de rechtbank als volgt. Eisers zijn van mening dat de Verordening onverbindend is. Zij hebben daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat sprake is van strijd met artikel 219 van de Gemeentewet (heffing naar draagkracht) en dat sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Zij wijzen er in dat verband op dat de wijziging van de heffingsgrondslag leidt tot een exorbitante stijging van het rioolrecht voor eigenaren. Naar hun mening probeert verweerder op oneigenlijke wijze compensatie te vinden voor de afschaffing van het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelasting voor woningen. Voorts wijzen eisers erop dat alleen eigenaren worden belast. Daarnaast staat de verhoging van het rioolrecht voor eigenaren niet in verhouding tot het genot (gebruik) van de gemeentelijke riolering door eigenaren. Daarbij komt dat de eigenaar van een onroerende zaak met een hoge WOZ-waarde (grotendeels) buiten de heffing blijft omdat de hoogte van het rioolrecht is gemaximeerd. Onroerende zaken met een hoge WOZ-waarde zijn veelal bedrijfspanden die vaak grootverbruikers zijn.
12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 mei 2009, ECLI: NL:HR:2009:BD5477, kort gezegd overwogen dat het een gemeente vrijstaat om alleen de zakelijk gerechtigden als belastingplichtigen in de heffing van rioolrecht te betrekken. De heffing behoeft niet aan te sluiten bij de gebruiksmogelijkheden of de hoeveelheid afvalwater die vanuit een eigendom wordt geloosd. De WOZ-waarde vormt een geoorloofde heffingsmaatstaf. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel was in de desbetreffende zaak geen sprake.
13. In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan de Hoge Raad in zijn arrest van 15 mei 2009 heeft gedaan. De gekozen heffingsmaatstaf is toegestaan. Dat de gekozen maatstaf tot een aanmerkelijke verhoging voor eisers heeft geleid maakt de heffing naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de wet of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook het feit dat het tarief is gemaximeerd tot € 2.580 maakt niet dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Door deze maximering wordt voorkomen dat voor bedrijfspanden met een zeer hoge waarde een exorbitant hoog rioolrecht wordt geheven.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 februari 2016
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.