In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een aanslag rioolrecht die was opgelegd aan de erflater, dr. [A], door de gemeente Nijmegen voor het jaar 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag door de heffingsambtenaar was gehandhaafd na bezwaar en dat de erflater beroep had ingesteld. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van een hoger beroep en een cassatieprocedure die betrekking hadden op andere proefprocedures. Op 16 januari 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen, waar de rechtbank naar verwees in haar overwegingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater inmiddels was overleden en dat een van zijn kinderen, [C], zich als partij had aangemeld.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanslag en de heffingssystematiek van de gemeente Nijmegen uitvoerig besproken. De gemeente heft sinds 1 januari 2006 rioolrecht van eigenaren van onroerende zaken die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat de heffing onredelijk en willekeurig was, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de gekozen heffingsmaatstaf, die gebaseerd was op de WOZ-waarde van de onroerende zaak, niet in strijd was met de wet of de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank heeft de aanslag rioolrecht als rechtmatig beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.