Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer tevens zelfstandig verzoek
5.Het verweer op het zelfstandig verzoek
6.Het verweer op het vermeerderd verzoek
7.De beoordeling
De omstandigheden van het huwelijk van klager en beklaagde, alsmede de gebeurtenissen op en na 14 september 2013 zijn op z’n minst merkwaardig te noemen. De door beklaagde afgelegde getuigenverklaring had – naar het oordeel van het hof – voldoende aanleiding moeten zijn om nader onderzoek in te stellen. Het lijkt niet onaannemelijk dat beklaagde misbruik heeft gemaakt van het door klager in hem gestelde vertrouwen. Er is echter veel tijd verstreken sinds het door klager aangegeven voorval. Dat is niet alleen te wijten aan het feit dat klager pas een maand later aangifte wilde doen, hetgeen technisch onderzoek ter plaatse niet meer mogelijk maakte, maar ook aan het gebrekkige onderzoek van de politie. Het hof acht het evenwel niet zinvol alsnog vervolging van beklaagde te bevelen. Daargelaten of mogelijk toegediende middelen nog traceerbaar zijn in het hoofdkussen, zouden de resultaten – om als bewijsmiddel te kunnen dienen – vervolgens gelieerd moeten worden aan de gebeurtenissen van de avond van 14 september 2013. Het hof ziet niet in dat zo’n verband nu nog is aan te tonen.”
zonder meerdat er sprake is/was van bedrog. Veeleer lijkt het er op dat [verzoeker] na het kwarktaartincident in september 2013 en de verbreking van de relatie door [verweerder] alle (eerdere en latere) gebeurtenissen – achteraf – in een ander licht heeft geplaatst. Echter, dat [verweerder] daadwerkelijk opzettelijk leugens heeft verteld, of opzettelijk zaken heeft achtergehouden om tot het geregistreerd partnerschap over te gaan is niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken van een andere kunstgreep die [verzoeker] tot het aangaan van het partnerschap heeft bewogen. Ook de geschiedenis en perikelen rondom de verklaring van de moeder van [verweerder] , die op zijn minst merkwaardig is, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft geconstateerd dat de handtekening onder de verklaring van de moeder die als productie 7 is overgelegd bij het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, niet overeenkomt met de gelegaliseerde handtekening. Dit gegeven leidt niet tot de conclusie dat de verklaring van de moeder geen waarde heeft, nu zij zelf ter zitting een gelijke verklaring heeft afgelegd. Dat de verklaring van de moeder over de kwarktaart en dergelijke inhoudelijk afwijkt van de stellingen van [verzoeker] betekent, nu de stellingen van [verzoeker] niet met objectief verifieerbare stukken of op andere verifieerbare wijze zijn onderbouwd slechts, dat de stellingen van [verzoeker] niet zijn komen vast te staan. Anders dan [verzoeker] twijfelt de rechtbank niet over de handelwijze van de notaris, nu de wet niet voorschrijft dat in de akte betreffende de legalisatie een beschrijving wordt gegeven van het stuk waarop de te legaliseren handtekening is geplaatst en ook niet aan de juistheid van zijn verklaring. De verklaring van de broer ziet op de verdeling en is in dit kader naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
€ 30.000,--aan [verzoeker] dient te voldoen.
€ 4.000,--wegens overbedeling aan [verzoeker] te betalen.
€ 57.500,--aan [verweerder] te voldoen.
€ 40.000,--aan [verweerder] dient te voldoen.
€ 40.000,--aan [verweerder] dient te voldoen.
€ 1.350,--.
€ 374,40aan [verweerder] te voldoen. De rekening zal aan [verzoeker] worden toegedeeld.
€ 5,90aan [verweerder] te voldoen. De rekening zal aan [verzoeker] worden toegedeeld.
€ 94,90, aan [verweerder] te voldoen. De rekening zal aan [verzoeker] worden toegedeeld.
€ 75,12aan [verweerder] te voldoen. De rekening zal aan [verzoeker] worden toegedeeld.
€ 150,--,aan [verweerder] te voldoen. De rekening zal aan [verzoeker] worden toegedeeld.
€ 2,96aan [verweerder] te voldoen. De rekening zal aan [verzoeker] worden toegedeeld.
€ 948,28, aan [verzoeker] te voldoen. De rekening zal aan [verweerder] worden toegedeeld.
€ 10,10,aan [verzoeker] te voldoen. De rekeningen zullen aan [verweerder] worden toegedeeld.
€ 225,--,aan [verzoeker] te voldoen. De rekening zal aan [verweerder] worden toegedeeld.
allerekeningen die hij heeft en van de saldi daarvan op de peildatum 14 januari 2014. Tevens dient [verzoeker] [verweerder] inzage te verschaffen in het verschil in saldi tussen 14 september 2014 en 14 januari 2014. Voor zover dit bedrag nog in contanten aanwezig is dient [verzoeker] daarvan de helft aan [verweerder] te betalen. Indien hij hiervan een goed (goederen) heeft gekocht dienen deze nog in de verdeling te worden betrokken. De rechtbank wijst [verzoeker] erop dat indien hij niet alle bestanddelen van de boedel aan [verweerder] bekend maakt, hij het risico loopt zijn aandeel in die bestanddelen te verbeuren aan [verweerder] (ex artikel 3:194 lid 2 BW). Overigens geldt een en ander ook voor [verweerder] , mocht achteraf blijken dat hij bepaalde bestanddelen heeft verzwegen.
“(…) Ik zou € 40.000,= aan contanten hebben maar dat is echt niet zo, dit moet een vergissing zijn en ik weet niet waar dit vandaan komt.”In de correspondentie die daarop volgt gaat [verweerder] in het geheel niet (meer) in op deze opmerking/vraag van [verzoeker] , terwijl het voor de hand had gelegen dat hij eenvoudigweg nog even had gerefereerd aan de betaling die hij zegt op 30 september 2013 aan [verzoeker] te hebben gedaan.
€ 40.000,--aan [verzoeker] te voldoen.
€ 1.189,--, aan [verweerder] te betalen.