In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen een verzoekster en de verweersters, De Valouwe en Univé. De verzoekster, wonende te Ede, heeft De Valouwe aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden na een val op het terrein van de kwekerij. De Valouwe, die rododendrons en azalea's teelt, heeft de verzoekster op een regenachtige dag toegelaten op het terrein, ondanks dat de kwekerij voor particulieren gesloten was. Tijdens haar bezoek is de verzoekster ten val gekomen op een pad van betonplaten, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken neus en hersenschudding. De verzoekster heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de kwekerij aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW, omdat het pad gebrekkig zou zijn door het ontbreken van ribbels of reliëf, wat uitglijden zou kunnen voorkomen.
De rechtbank heeft de toedracht van de val beoordeeld en vastgesteld dat de verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat haar val het gevolg was van de gebrekkige staat van het pad. De verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling niet duidelijk kunnen maken wat precies de oorzaak van haar val was, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de aansprakelijkheid van De Valouwe niet vaststaat. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoekster afgewezen en de proceskosten begroot op € 3.927,10, maar heeft geen veroordeling tot betaling aan De Valouwe en Univé uitgesproken, omdat de aansprakelijkheid niet was vastgesteld.
De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering in aansprakelijkheidszaken, vooral wanneer het gaat om de toedracht van een ongeval. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van de verzoekster begroot, maar heeft de verzochte schadevergoeding afgewezen, omdat de aansprakelijkheid niet was komen vast te staan.