7.3.1.De stukken en de door de psycholoog, psychiater en Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting geformuleerde standpunten.
De rechtbank beschikt inzake de afdoening van de zaak over de volgende stukken:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 oktober 2016;
- een adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 2 september 2016;
- een adviesrapport van de Raad voor de kinderbescherming d.d. 21 april 2016;
- een rapport van drs. [naam 3], GZ-psycholoog, gedateerd 19 juli 2016;
- een rapport van [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 25 juli 2016;
- een rapport van [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 13 oktober 2015 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte);
- een rapport van [naam 5], forensisch psycholoog, gedateerd 14 september 2015 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte);
- een aanvullend rapport van [naam 5], forensisch psycholoog, gedateerd 29 januari 2016 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte);
- een aanvullend rapport van [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 27 januari 2016 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte).
Daarnaast heeft de rechtbank ter zitting de standpunten van drs. [naam 3] en [naam 4], alsmede het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.
Door psychiater [naam 4] wordt in haar rapport van 25 juli 2016, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
In het psychiatrisch rapport van 13 oktober 2015 heeft rapporteur benadrukt dat het belang van behandeling van verdachte onverminderd groot aanwezig is, ondanks dat al veel is geïntervenieerd en de behandelmotivatie bij verdachte slechts gebrekkig aanwezig is. De behandeling zou gericht moeten zijn op de aanwezige antisociale gedragsproblemen en de zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte met narcistische en antisociale kenmerken. Er werd initieel behandeling met de voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Na afronding van het rapport uit oktober 2015 vernam de psychiater dat verdachte zich had onttrokken aan afspraken, doordat hij zijn enkelband had doorgeknipt, uit beeld was verdwenen en uiteindelijk verdacht werd van het plegen van nieuwe feiten. De haalbaarheid van de voorwaardelijke PIJ-maatregel kwam hierdoor in geding en naar inzicht van de psychiater de onvoorwaardelijke PIJ al meer in zicht. In een aanvullend rapport van 27 januari 2016 is ook door de psychiater een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Het noodzakelijk geachte gedwongen strafrechtelijke kader om verdachte adequaat te kunnen begeleiden en te behandelen wordt weer eens bevestigd, evenals de ondoelmatigheid wegens de risico’s onder de gegeven omstandigheden van een voorwaardelijke detentie, voorwaardelijke PIJ-maatregel of GBM. In het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en met het oog op de maatschappelijke veiligheid werd een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Aan het onderhavige onderzoek heeft verdachte op advies van zijn advocaat niet meegewerkt. Bij bewezenverklaring van de onderhavige ten laste gelegde feiten zijn er voor de psychiater geen argumenten om van het eerder gegeven advies uit de eerdere rapportage af te wijken.
Door de psycholoog [naam 3] is in het rapport van 19 juli 2016, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
De intelligentie van verdachte wordt ingeschat op gemiddeld tot beneden gemiddeld niveau. Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Verdachte heeft weinig stabiliteit en continuïteit meegemaakt en heeft meerdere opvoeders gekend met een verschillende benaderingswijze. De indruk bestaat dat dit bij verdachte tot een inadequate hechting heeft geleid, waardoor zijn beïnvloeding steeds moeilijker werd. Door zijn achtergrond en onder invloed van de puberteitsfase zijn toenemende gedragsproblemen ontstaan. Er kan bij verdachte gesproken worden van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, waaraan hechtingsproblemen en problematische opvoedingsomstandigheden ten grondslag liggen. Er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met anti-sociale en narcistische trekken. Voortvloeiend uit zijn gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is sprake van een zwakke impuls- en agressieregulatie, een zelfbepalende en krenkbare houding. Verdachte is niet in staat op adequate wijze met zijn gevoelens van frustratie om te gaan. Zijn gewetensontwikkeling imponeert als beperkt. Verdachte kan het ontoelaatbare van zijn handelswijze wel inzien, maar was onvoldoende in staat zijn wil conform dit besef te bepalen. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. Er is een hoge kans op recidive van soortgelijke en/of andersoortige strafbare feiten. Gezien de zorgelijke ontwikkeling van verdachte en het herhaaldelijk recidiveren met nieuwe strafbare feiten die toenemen in de mate van ernst wordt aan behandeling in een onvoorwaardelijk PIJ-kader gedacht. Er is gebruik gemaakt van de PIJ-wegingslijst. Behandeling in een gesloten justitieel en gedwongen kader lijkt noodzakelijk en een laatste kans om zijn gedrag in positieve richting om te buigen.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is in het rapport van 2 september 2016, zakelijk weergegeven, het volgende geconcludeerd.
Onlangs heeft verdachte, in hoger beroep, een PIJ-maatregel opgelegd gekregen als reactie op andere/eerdere ernstige strafbare feiten. Hieraan worden met de onderhavige strafzaak twee ernstige feiten toegevoegd. Verdachte heeft in een periode waarin hij in schorsing liep, zich ontdaan van zijn enkelband en zich onttrokken aan toezicht, ondanks de dreiging van een PIJ-maatregel. Er is blijkbaar niets dat verdachte vervolgens weerhoudt van het betrokken raken bij zeer ernstige feiten. Voor de Raad is duidelijk is dat verdachte onbehandeld niet zonder meer in deze maatschappij kan rondlopen.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Mogelijkheden door het verbinden van voorwaarden die hem meer ruimte zouden kunnen geven en de ambulante hulpverleningsmogelijkheden zijn uitgeput. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de Rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting van 20 september 2016 is door de raadsmedewerker, zakelijk weergegeven, gezegd dat het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming blijft staan, maar dat meerwaarde wordt gezien in een plaatsing bij ForCA, om te kunnen bezien waarop de PIJ-maatregel gebaseerd zou dienen te zijn. Er zouden concrete behandeldoelen geformuleerd kunnen worden en een uitgewerkt traject worden opgesteld.
Door de raadsmedewerkster is op de terechtzitting van 15 november 2016, zakelijk weergeven, het volgende naar voren gebracht.
Er liggen vele rapporten over verdachte die allemaal in dezelfde richting wijzen, al zitten er wel verschuivingen in. Ik verwacht van een observatie bij ForCA slechts uitstel van executie. Ook de eerdere strafzaak tegen verdachte loopt al lang. De feiten die vandaag aan de orde zijn heeft verdachte gepleegd tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis. Het lijkt mij in het belang van verdachte dat nu zo snel mogelijk gericht aan zijn toekomst gewerkt gaat worden. Er is voldoende informatie voorhanden.
Ter terechtzitting van 15 november 2016 is door psycholoog [naam 3], zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Bij oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is, vanuit behandelperspectief, erg belangrijk dat verdachte een langdurig resocialisatietraject krijgt van een jaar. Verdachte is al eerder geschorst geweest voor een eerder gepleegd strafbaar feit. Bij tegenslag kan verdachte erg zelfbepalend zijn en gaat hij zijn eigen gang en kan dan tot gevaarlijke acties komen. Bij een langdurig resocialisatietraject is er een steviger kader als hij weer naar buiten gaat en weer met vrijheid om zal moeten gaan.. Er is daarnaast veel te halen binnen de behandeling in de PIJ-maatregel zelf. Eerdere behandeling heeft niet genoeg effect gehad. Verdachte kan onvoldoende reflecteren op de dingen waar het bij hem fout gaat. In de justitiële jeugdinstellingen zijn voldoende behandelmogelijkheden. Er moet onder andere gewerkt worden aan de agressieregulatie en delictsanalyse, zodat verdachte leert tot andere oplossingen te komen. Het verleden wijst uit dat het steeds weer is misgegaan en steeds erger is misgegaan bij verdachte.
Ik deel de mening niet van psycholoog [naam 5] in het rapport in de vorige strafzaak, inhoudende dat verdachte binnen de PIJ-maatregel waarschijnlijk een zeer beperkte ontwikkeling zal doormaken en dat er binnen het PIJ-kader voor hem niet veel te behalen valt, gelet op zijn persoon, beperkingen en diagnose. De JJI biedt voldoende behandelmogelijkheden. Verdachte is bovendien weer een stukje ouder en ik denk dat hij op dit moment in een stabielere fase van zijn leven zit en derhalve meer ontvankelijk is voor behandeling, met name in de vorm van cognitieve gedragstherapie. Verdachte externaliseert enorm, hij kan en wil zijn eigen fouten nog niet onder ogen zien. Als je dat niet kunt val je snel in herhaling. Op dat gebied is met behandeling nog genoeg te behalen. Daarnaast mis ik bij een voorwaardelijke straf het resocialisatiekader. Voor mij is dat het springende punt. Wanneer verdachte ineens weer op straat komt gaat het weer fout.
Met betrekking tot de optie van plaatsing bij ForCA voor observatie ben ik van mening dat daar geen meerwaarde in zit. De ervaring leert dat als een jongere in een instelling komt voor behandeling men daar zelf aan de hand van de stukken een programma gaat samenstellen. Er is al veel onderzoek geweest en er is al veel informatie over verdachte beschikbaar. Op de vraag of door ForCA wellicht een meer specifiek behandelprogramma en setting geadviseerd kan worden is mijn antwoord dat dan iedereen wel een ForCA-plaatsing aangeboden zou moeten worden. Ik verwacht van een ForCA-plaatsting geen andere diagnose. Ik kan niets zeggen over of door ForCA wellicht een ander strafadvies gegeven zou kunnen worden.
Ter terechtzitting van 15 november 2016 is door psychiater [naam 4], zakelijk weergegeven, op vragen en in aanvulling op de uitgebrachte rapporten, het volgende naar voren gebracht.
Bij verdachte staat behandeling van de persoonlijkheidsontwikkeling voorop. Het accent leggen op resocialiseren is reeds geprobeerd. Eerst dient de gedragsproblematiek te worden behandeld en in aansluiting daarop dient een resocialisatietraject plaats te vinden. U houdt mij voor dat in een eerdere zaak door psycholoog [naam 5] is aangegeven dat de verwachting is dat verdachte in behandeling slechts een zeer beperkte ontwikkeling zal kunnen doormaken. Ik ben hoopvoller en verwacht er meer van. Ik zie geen nut in een observatie bij ForCA. Ik verwacht niet dat dit een andere diagnose zal opleveren. Er hebben al meerdere rapporteurs gerapporteerd over verdachte en qua diagnostiek liggen wij niet ver uit elkaar. Ik kan geen voorspelling doen of observatie bij ForCA een ander strafadvies zou kunnen opleveren. Ik zie het nut niet in voor observatie teneinde een duidelijker behandelplan, dan wel een voorstel voor een behandelsetting te bewerkstelligen. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte niet op een laag cognitief niveau functioneert. Voor de behandeling van antisociale gedragsproblematiek zijn meerdere plekken geschikt. Verdachte kan met name baat hebben bij behandeling voor het leren omgaan met uitdagingen, hiervoor zijn binnen de JJI’s voldoende mogelijkheden. Het gaat niet om dermate uitzonderlijke problematiek dat plaatsing in een specifieke instelling nodig is. U houdt mij voor dat ik in een rapport uit 2015 over verdachte heb gezegd dat hij behandeling nodig heeft, maar niet in gesloten jeugdzorg, aangezien dat niet bij hem zou passen. Ik kan u daarop zeggen dat gesloten jeugdzorg anders is dan behandeling binnen een JJI. Het gaat om andere jongeren en ze volgen een ander programma. Er zijn ook minder beheersmogelijkheden wanneer het misgaat. Het klopt dat ik in een eerdere strafzaak van verdachte heb geadviseerd hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen in combinatie met niet gesloten jeugdzorg en in te zetten op resocialisatie. Dit is toen echter niet gelukt. Dat ik nu een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseer heeft dan ook te maken met voortschrijdend inzicht. Behandeling en begeleiding binnen een voorwaardelijk kader is niet gelukt, waarschijnlijk ook omdat verdachte dit niet kon. Verdachte is zeer zelfbepalend, ging zijn eigen gang en liet zich zeer moeilijk sturen.
Op de vraag van de raadsman of er klinieken zijn die de benodigde behandeling bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kunnen bieden kan ik zeggen dat er inderdaad klinieken zijn die vermoedelijk vergelijkbare programma’s hebben, zoals bijvoorbeeld Catamaran in Eindhoven in de vorm van klinische, gesloten behandeling. Daarvoor is echter een psychiatrische stoornis nodig. Het gaat om een andere categorie jongeren.
Door de medewerker van de jeugdreclassering is ter zitting aangevoerd dat vanuit de jeugdreclassering reeds alles is geprobeerd, onder andere in de vorm van het begeleiden bij het opvolgen van de schorsingsvoorwaarden en elektronische controle. Dit heeft niet geholpen. De jeugdreclassering is van mening niets meer te kunnen bijdragen in de begeleiding van verdachte.
7.3.2.Het oordeel van de rechtbank
Na sluiting van het onderzoek is onder beraadslaging gebleken dat het onderzoek in de zaak naar de persoon van verdachte op onderdelen onvolledig is geweest.
Gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht overweegt de rechtbank het volgende.
Ondanks de vaststelling dat omtrent verdachte reeds meerdere rapporten zijn opgemaakt en in weerwil van het ter terechtzitting naar voren gebrachte eensluidende standpunt van de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming, kan de rechtbank op basis van de informatie op dit moment niet tot een passende afdoening komen. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om tot een zorgvuldige afweging te komen.
De rechtbank ziet enerzijds veel aanknopingspunten voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte. Anderzijds wil de rechtbank verdachte de kans bieden op een contra-expertise.
Verdachte is zeer wisselend geweest in het verlenen van medewerking aan de psychologische en psychiatrische onderzoeken. Wanneer verdachte bereid was mee te werken kwam er beduidend meer relevante informatie omtrent verdachte naar voren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de onderzoeken nooit volledig eerlijk is geweest, omdat hij dacht dat dat alleen maar tegen hem kon werken.
Ten aanzien van een eventuele FoRCA plaatsing, heeft hij verklaard dat hij zijn volledige inzet daaraan zal geven.
Als op dit moment een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel door de rechtbank wordt opgelegd, acht de rechtbank de kans groot dat verdachte hieraan geen enkele medewerking zal verlenen, hetgeen niet in het belang is van een positieve ontwikkeling van verdachte en dus de kans op de herhaling niet zal doen verminderen.
Verdachte staat nu op een zeer belangrijk kruispunt in zijn leven.
De rechtbank heeft het vertrouwen dat verdachte daadwerkelijk volledig zal meewerken aan de observatie bij ForCA en dat hij in ieder geval zijn best zal doen zich open te stellen en zal proberen om de onderzoekers te vertrouwen.
De rechtbank acht het van groot belang, ook gelet op de persoon van verdachte, dat hij het gevoel heeft dat hij ook echt wordt gehoord.
Dit zal hem in de toekomst kunnen helpen in zijn motivatie voor behandeling en begeleiding – in welke vorm dan ook - die hij onvermijdelijk zal moeten volgen.
Door de observatie zal de rechtbank een beter beeld kunnen krijgen van verdachte.
Door ForCA zal onder andere moeten worden geadviseerd over de benodigde behandeling, de instelling(en) waarbinnen dit zou kunnen plaatsvinden en het juridisch kader waarin de behandeling en het vervolgtraject het best vormgegeven zou kunnen worden.
Mocht de conclusie in het rapport van de ForCA zijn dat een onvoorwaardelijke PIJ maatregel passend en geboden is, dan verneemt de rechtbank graag zo concreet mogelijk over hoe-en-waar daar het beste invulling aan kan worden gegeven.
Mocht het advies luiden dat een voorwaardelijke PIJ maatregel met klinische behandeling het meest is aangewezen, dan verwacht de rechtbank eveneens een zo concreet mogelijke invulling van de voorwaarden (waar-en-hoe).
Alles afwegende acht de rechtbank het, alvorens eindvonnis te kunnen wijzen, noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan in de vorm van een observatie van verdachte bij ForCA. Daartoe zal de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropenen, de behandeling voor onbepaalde tijd aanhouden tot een nader te bepalen datum en bepalen dat verdachte dient te worden geobserveerd bij ForCA.
De gedragswetenschappers van ForCA dienen rapport uit te brengen over hun bevindingen en de rechtbank te adviseren omtrent de op te leggen straf of maatregel.
Vervolgens dient door de Raad voor de Kinderbescherming een nader strafadvies te worden uitgebracht, naar aanleiding van het rapport van ForCA.
Het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Feit 2
Snackbar Kokkie
De benadeelde heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.995,40 voor geleden materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij snackbar Kokkie toe te wijzen, met hoofdelijke aansprakelijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij snackbar Kokkie aangevoerd dat het specifieke schadebedrag niet helder is. Door de benadeelde partij wordt gesteld dat werkneemster [slachtoffer 2] vanaf de eerste dag na de overval arbeidsongeschikt was. Dit verhoudt zich echter niet met de stukken die door het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 2] zelf zijn ingediend. Zij stelt juist meteen vanaf de eerste dag weer aan de slag te zijn gegaan. Wellicht is het slachtoffer later arbeidsongeschikt geworden, maar hiervoor dient dan wel bewijs aanwezig te zijn, zeker gelet op het aanzienlijke bedrag. Verzocht wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is, gelet op het verweer van de raadsman, van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is geworden op welk moment de arbeidsongeschiktheid van mevrouw [slachtoffer 2] is aangevangen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 2]
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,- voor geleden immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen, met hoofdelijke aansprakelijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, met hoofdelijke aansprakelijkheid en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het aantal dagen jeugddetentie zal beperken.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 4 november 2015.
[slachtoffer 3]
De benadeelde [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,- voor geleden immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe te wijzen, met hoofdelijke aansprakelijkheid en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, met hoofdelijke aansprakelijkheid en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het aantal dagen jeugddetentie zal beperken.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 4 november 2015.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Door de officier van justitie is verzocht de vordering van 9 juni 2016 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 27 januari 2015 (parketnummer 05/720067-16) voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 210 dagen af te wijzen.
De rechtbank is ten aanzien van genoemde vordering van oordeel, dat deze dient te worden afgewezen, nu de toewijzing van de vordering zich niet verhoudt met de strafafdoening in de onderhavige strafzaak tegen verdachte.