ECLI:NL:RBGEL:2016:7151

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
05/740170-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overvallen op supermarkt en snackbar door jonge verdachte met gebruik van geweld en bedreiging

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jonge verdachte, die schuldig werd bevonden aan het medeplegen van twee overvallen: één op een supermarkt in Apeldoorn en één op een snackbar in Zutphen. De verdachte en een medeverdachte hebben beide overvallen gepleegd met gezichtsbedekkende kleding en een (nep)pistool. Tijdens de overval op de supermarkt hebben zij geld en sigaretten gestolen, terwijl bij de snackbar een geldbedrag is ontvreemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij de overvallen geweld en bedreiging met geweld is gebruikt tegen personeel en klanten. Een aantal slachtoffers heeft schadevergoeding gevraagd, wat door de rechtbank is toegewezen, met uitzondering van de vordering van de snackbar, die onvoldoende was onderbouwd.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis geen eindvonnis gewezen, omdat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte over de persoon van de verdachte en de mogelijkheden voor afdoening van de zaak. De verdachte zal ter observatie worden opgenomen bij ForCA, waarna de zaak opnieuw op zitting zal worden behandeld. De rechtbank heeft de verdachte de kans geboden om mee te werken aan een contra-expertise, omdat er al meerdere rapporten over hem zijn opgemaakt, maar de rechtbank op dit moment onvoldoende informatie heeft om tot een zorgvuldige afweging te komen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden, totdat het rapport van ForCA beschikbaar is.

De rechtbank heeft ook de civiele vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van snackbar Kokkie is niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing, terwijl de vorderingen van andere slachtoffers zijn toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met hoofdelijke aansprakelijkheid en wettelijke rente vanaf de pleegdatum.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740170-16 en 05/80222-14 (tul)
Datum uitspraak : 29 november 2016
Tegenspraak
tussenvonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Het Keerpunt Opvang- en Behandelcentrum te Cadier en Keer,
raadsman: mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam.
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 20 september 2016 en 15 november 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 november 2015 te Apeldoorn
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
in/uit een supermarkt (gelegen aan de Schapendoesweg 2)
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een geldbedrag en/of een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen een of meer personeelsleden en/of tegen een of
meer klanten die op dat moment in die supermarkt aanwezig waren/was,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s),
- met (een) bivakmuts(en) over het gezicht en/of (een) muts(en) en/of sjaal(s)
over het hoofd/gezicht , althans met gezichtsverhullende kleding en/of met
een of meer pisto(o)l(en) , althans met (een) vuurwapen(s), althans met
een of meer op vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) voornoemde supermarkt
heeft/hebben betreden en/of
- dat/die pisto(o)l(en), althans vuurwapen(s), althans daarop gelijkende
voorwerp(en) tegen [slachtoffer] en/of tegen een of meer andere
personeelsleden en/of klanten heeft/hebben gericht en/of gericht
heeft/hebben gehouden en/of heeft/hebben geroepen: "Dit is een overval" ,
althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- tegen die [slachtoffer] (op dwingende/gebiedende toon) heeft/hebben geroepen
- zakelijk weergegeven- dat deze op de grond moest gaan liggen en/of
(daarbij) een of meer pisto(o)l(en) , althans vuurwapen(s),
althans daarop gelijkende voorwerpen op en/of in de richting van die
[slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden;
2.
hij op of omstreeks 4 november 2015 te Zutphen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer 900 Euro)
althans enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan cafetaria Kokkie, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- met (een) bivakmuts(en) over het gezicht en/of met (een) muts(en) en/of
sjaal(s) over het hoofd/gezicht , althans met gezichtsverhullende kleding
en/of met een of meer pisto(o)l(en) , althans met (een) vuurwapen(s),
althans met een of meer op vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) die
cafetaria ( gelegen aan Ruys de Beerenbrouckstraat 63)
heeft/hebben betreden en/of
- dat/die pisto(o)l(en), althans vuurwapen(s), althans daarop gelijkende
voorwerp(en) op/ tegen/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
een of meer andere aldaar aanwezige personeelsleden en/of tegen [slachtoffer 4]
en/of meer andere klanten/personen heeft/hebben gericht en/of gericht
heeft/hebben gehouden en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen: "Lade open" en/of
(daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of geroepen/gezegd:
" Geef al het geld wat je in de la hebt" , althans woorden van gelijke aard
of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 4] op (dwingende/gebiedende toon) heeft/hebben
geroepen/gezegd - zakelijk weergegeven- dat deze op de grond moest gaan
liggen en/of (daarbij) een of meer pisto(o)l(en) , althans vuurwapen(s),
althans daarop gelijkende voorwerpen op en/of in de richting van die
Vos heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 6 februari 2016 vond een overval plaats op snackbar ’t Bikkertje te Ugchelen. Meteen hierna is door een getuige het kenteken van de vluchtauto genoteerd, welk kenteken was afgegeven aan de moeder van [naam]. Zij verklaarde dat de auto tijdens de overval op ’t Bikkertje in gebruik was bij [naam], die hiermee naar haar vriend [naam 2] was gegaan [2] .
Uit de verklaringen van [naam] en [naam 2] en het onderzoek door de politie kwam naar voren dat medeverdachten van de overval op ’t Bikkertje [medeverdachte] en [medeverdachte 2] waren.
Ook kwam onder andere naar voren dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en verdachte, als verdachten konden worden aangemerkt van overvallen op de Albert Heijn te Apeldoorn en snackbar Kokkie te Zutphen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten door verdachte worden bekend en dat met betrekking tot de exacte bewezenverklaring en kwalificatie wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever], p. 981 t/m 983;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer], p. 995 t/m 999;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 1000 t/m 1002;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 1022 t/m 1024;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], p. 1028 t/m 1031;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4], p. 1048 t/m 1051;
- het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3], p. 1327 t/m 1331 en p. 1337 met fotobijlages, p. 1338 en p. 1339;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2016.
Ten aanzien van feit 2:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], p. 1149 t/m 1158;
  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] als getuige, p. 1165 t/m 1166;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], p. 1167 t/m 1170;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4], p. 1205 t/m 1214;
  • het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3], p. 1327 t/m 1331 en p. 1337 met fotobijlages, p. 1338 en p. 1339;
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2016.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks4 november 2015 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
en/of alleen,
in/uit een supermarkt (gelegen aan de Schapendoesweg 2) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag en
/ofeen hoeveelheid sigaretten,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Albert Heijn,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen
een of meerpersoneelsleden en
/oftegen
een of meerklanten die op dat moment in die supermarkt aanwezig waren
/was, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat
hij, verdachte, en/of een of meer vanzijn mededader(s),
- met
(een)bivakmuts
(en
)over het gezicht
en/of (een) muts(en) en/of sjaal(s) over het hoofd/gezicht , althans met gezichtsverhullende kledingen
/ofmet een
of meerpisto
(o
)l
(en) , althans met (een) vuurwapen(s), althans met een
of meerop een vuurwapen
(s)gelijkend
evoorwerp
(en)voornoemde supermarkt
heeft/hebben betreden en
/of
- dat
/diepisto
(o
)l
(en), althans vuurwapen(s), althans daarop gelijkend
evoorwerp
(en)tegen [slachtoffer] en
/oftegen een
of meerander
epersoneelslid en/of klanten heeft
/hebbengericht
en/of gericht heeft/hebben gehoudenen
/ofheeft
/hebbengeroepen: "Dit is een overval",
althans woorden van gelijke aard of strekking,en
/of
- tegen die [slachtoffer] (op dwingende/gebiedende toon) heeft
/hebbengeroepen - zakelijk weergegeven- dat deze op de grond moest gaan liggen en
/of (daarbij
)een
of meerpisto
(o
)l
(en) , althans vuurwapen(s),althans daarop gelijkend
evoorwerp
enop en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft
/hebbengericht
en/of gericht gehouden;
2.
hij op
of omstreeks4 november 2015 te Zutphen tezamen en in vereniging met
een of meer anderen,
althans alleen,met het oogmerk om zich en
/ofanderen wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ongeveer 900 Euro
) althans enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan cafetaria Kokkie,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat
hij, verdachte en/ofzijn mededader(s)
- met
(een)bivakmuts
(en
)over het gezicht
en/of met (een) muts(en) en/of sjaal(s) over het hoofd/gezicht , althans met gezichtsverhullende kledingen
/ofmet een
of meerpisto
(o
)l
(en) , althans met (een) vuurwapen(s), althans met een
of meerop een vuurwapen
(s)gelijkend
evoorwerp
(en)die cafetaria ( gelegen aan Ruys de Beerenbrouckstraat 63)
heeft/hebben betreden en
/of
- dat
/diepisto
(o
)l
(en), althans vuurwapen(s), althans daarop gelijkend
evoorwerp
(en) op/ tegen/in de richting van die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of een of meer andere aldaar aanwezige personeelsleden en/oftegen [slachtoffer 4]
en/of meer andere klanten/personenheeft
/hebbengericht en
/of gericht heeft/hebben gehoudenen
/of
-
(meermalen)tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen: "Lade open" en
/of (daarbij
) eenvuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft
/hebbengericht en
/ofgeroepen
/gezegd: " Geef al het geld wat je in de la hebt
" , althans woorden van gelijke aard of strekkingen
/of
- tegen die [slachtoffer 4] op (dwingende/gebiedende toon) heeft
/hebbengeroepen
/gezegd - zakelijk weergegeven- dat deze op de grond moest gaan liggen en
/of (daarbij
)een
of meerpisto
(o
)l
(en),
althans vuurwapen(s),althans daarop gelijkend
evoorwerp
en op en/ofin de richting van die Vos heeft
/hebbengericht
en/of gericht gehouden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank houdt het oordeel op dit punt aan tot het eindvonnis.
7. Overwegingen ten aanzien het verzoek tot schorsing van de behandeling voor een observatie bij ForCA, alsmede ten aanzien van straf en/of maatregel
7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij brief van 9 september 2016 en ter zitting van 15 november 2016 verzocht om schorsing van de behandeling van de strafzaak tegen verdachte.
Naar aanleiding van het psychiatrisch rapport en het psychologisch rapport omtrent verdachte, opgemaakt op respectievelijk 25 juli 2016 en 19 juli 2016, doet de verdediging een uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek tot contra-expertise en stelt daartoe een ForCA-observatie voor in Teylingereind. Hiertoe wordt, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte kan zich niet vinden in de adviezen en herkent zich niet in de omtrent hem getrokken conclusies. Het psychologisch onderzoek is gebaseerd op oudere informatie en op slechts zes uur contact met verdachte. De psychiater heeft verdachte tweemaal eerder onderzocht in een eerdere, deels tussentijdse, strafzaak (waarin uiteindelijk in augustus 2016 door het Hof de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd). De psychiater heeft in onderhavige zaak geen inhoudelijk nieuw onderzoek verricht. Tegen verdachte is in de vorige strafzaak aanvankelijk een voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd (op 14 september 2015 en op 13 oktober 2015). In die strafzaak is op 29 januari 2016 door psycholoog [naam 5] geconcludeerd dat verwacht wordt dat verdachte binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een zeer beperkte ontwikkeling zal doormaken. Verdachte wil zijn volledige medewerking geven aan een ForCA-observatie die veel intensiever is dan het thans verrichte psychologisch onderzoek, om te kunnen komen tot een volledige diagnose, een goede behandelmethode en de juiste kliniek. Een ForCA-observatie zal verdachte bovendien helpen in zijn motivatie voor het vervolgtraject, zelfs al zou door ForCA eveneens een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd worden. Verdachte is niet eerder een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, noch zijn daartoe de behandelmogelijkheden in klinieken onderzocht. Verdachte heeft niet eerder zijn recht op contra-expertise kunnen effectueren en zijn belangen zijn in dit stadium zeer aanzienlijk.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verzoek tot schorsing van de behandeling van de strafzaak, ten behoeve van een ForCA-observatie, af te wijzen. Hiertoe is door de officier van justitie, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is geen reden voor twijfel aan de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte rapporten. Er is bij verdachte sprake van forse gedragsproblematiek en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarvoor behandeling noodzakelijk is. Er is, ook in civiel kader, reeds veel geprobeerd. Voor de benodigde behandeling is oplegging van een PIJ-maatregel de enig passende maatregel. De PIJ-maatregel is er in eerste instantie ter bescherming van de maatschappij. Bij geen behandeling en resocialisatie is de kans op recidive hoog. Daarnaast is oplegging van de PIJ-maatregel eveneens noodzakelijk in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Ook door het Gerechtshof te Arnhem is, in een eerdere strafzaak tegen verdachte, bij beslissing van 23 augustus 2016 geoordeeld dat oplegging van de PIJ-maatregel noodzakelijk is. Tegen deze uitspraak is cassatie ingesteld door de verdediging. Het is van belang dat de behandeling zo spoedig mogelijk aanvangt. Plaatsing bij ForCA voor observatie zou behandeling onwenselijk vertragen. Bij oplegging van de PIJ-maatregel weet de betreffende justitiële jeugdinrichting welke behandeling geboden is. De deskundigen zijn duidelijk over de diagnose, de behandelmogelijkheden en het resocialisatieproces. Plaatsing bij ForCA teneinde te bepalen welke behandeling nodig is, is dan ook niet aan de orde. Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel vereist daarnaast dat verdachte wordt begeleid door de jeugdreclassering. Ter zitting is echter door de jeugdreclassering naar voren gebracht dat men geen mogelijkheden voor begeleiding meer ziet. Ook de psycholoog en psychiater zeggen dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel geen optie is.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
7.3.
Beoordeling door de rechtbank
7.3.1.
De stukken en de door de psycholoog, psychiater en Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting geformuleerde standpunten.
De rechtbank beschikt inzake de afdoening van de zaak over de volgende stukken:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 oktober 2016;
- een adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 2 september 2016;
- een adviesrapport van de Raad voor de kinderbescherming d.d. 21 april 2016;
- een rapport van drs. [naam 3], GZ-psycholoog, gedateerd 19 juli 2016;
- een rapport van [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 25 juli 2016;
- een rapport van [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 13 oktober 2015 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte);
- een rapport van [naam 5], forensisch psycholoog, gedateerd 14 september 2015 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte);
- een aanvullend rapport van [naam 5], forensisch psycholoog, gedateerd 29 januari 2016 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte);
- een aanvullend rapport van [naam 4], kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 27 januari 2016 (opgemaakt in de eerdere strafzaak tegen verdachte).
Daarnaast heeft de rechtbank ter zitting de standpunten van drs. [naam 3] en [naam 4], alsmede het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord.
Door psychiater [naam 4] wordt in haar rapport van 25 juli 2016, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
In het psychiatrisch rapport van 13 oktober 2015 heeft rapporteur benadrukt dat het belang van behandeling van verdachte onverminderd groot aanwezig is, ondanks dat al veel is geïntervenieerd en de behandelmotivatie bij verdachte slechts gebrekkig aanwezig is. De behandeling zou gericht moeten zijn op de aanwezige antisociale gedragsproblemen en de zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte met narcistische en antisociale kenmerken. Er werd initieel behandeling met de voorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Na afronding van het rapport uit oktober 2015 vernam de psychiater dat verdachte zich had onttrokken aan afspraken, doordat hij zijn enkelband had doorgeknipt, uit beeld was verdwenen en uiteindelijk verdacht werd van het plegen van nieuwe feiten. De haalbaarheid van de voorwaardelijke PIJ-maatregel kwam hierdoor in geding en naar inzicht van de psychiater de onvoorwaardelijke PIJ al meer in zicht. In een aanvullend rapport van 27 januari 2016 is ook door de psychiater een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Het noodzakelijk geachte gedwongen strafrechtelijke kader om verdachte adequaat te kunnen begeleiden en te behandelen wordt weer eens bevestigd, evenals de ondoelmatigheid wegens de risico’s onder de gegeven omstandigheden van een voorwaardelijke detentie, voorwaardelijke PIJ-maatregel of GBM. In het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en met het oog op de maatschappelijke veiligheid werd een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
Aan het onderhavige onderzoek heeft verdachte op advies van zijn advocaat niet meegewerkt. Bij bewezenverklaring van de onderhavige ten laste gelegde feiten zijn er voor de psychiater geen argumenten om van het eerder gegeven advies uit de eerdere rapportage af te wijken.
Door de psycholoog [naam 3] is in het rapport van 19 juli 2016, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
De intelligentie van verdachte wordt ingeschat op gemiddeld tot beneden gemiddeld niveau. Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Verdachte heeft weinig stabiliteit en continuïteit meegemaakt en heeft meerdere opvoeders gekend met een verschillende benaderingswijze. De indruk bestaat dat dit bij verdachte tot een inadequate hechting heeft geleid, waardoor zijn beïnvloeding steeds moeilijker werd. Door zijn achtergrond en onder invloed van de puberteitsfase zijn toenemende gedragsproblemen ontstaan. Er kan bij verdachte gesproken worden van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, waaraan hechtingsproblemen en problematische opvoedingsomstandigheden ten grondslag liggen. Er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met anti-sociale en narcistische trekken. Voortvloeiend uit zijn gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is sprake van een zwakke impuls- en agressieregulatie, een zelfbepalende en krenkbare houding. Verdachte is niet in staat op adequate wijze met zijn gevoelens van frustratie om te gaan. Zijn gewetensontwikkeling imponeert als beperkt. Verdachte kan het ontoelaatbare van zijn handelswijze wel inzien, maar was onvoldoende in staat zijn wil conform dit besef te bepalen. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. Er is een hoge kans op recidive van soortgelijke en/of andersoortige strafbare feiten. Gezien de zorgelijke ontwikkeling van verdachte en het herhaaldelijk recidiveren met nieuwe strafbare feiten die toenemen in de mate van ernst wordt aan behandeling in een onvoorwaardelijk PIJ-kader gedacht. Er is gebruik gemaakt van de PIJ-wegingslijst. Behandeling in een gesloten justitieel en gedwongen kader lijkt noodzakelijk en een laatste kans om zijn gedrag in positieve richting om te buigen.
Door de Raad voor de Kinderbescherming is in het rapport van 2 september 2016, zakelijk weergegeven, het volgende geconcludeerd.
Onlangs heeft verdachte, in hoger beroep, een PIJ-maatregel opgelegd gekregen als reactie op andere/eerdere ernstige strafbare feiten. Hieraan worden met de onderhavige strafzaak twee ernstige feiten toegevoegd. Verdachte heeft in een periode waarin hij in schorsing liep, zich ontdaan van zijn enkelband en zich onttrokken aan toezicht, ondanks de dreiging van een PIJ-maatregel. Er is blijkbaar niets dat verdachte vervolgens weerhoudt van het betrokken raken bij zeer ernstige feiten. Voor de Raad is duidelijk is dat verdachte onbehandeld niet zonder meer in deze maatschappij kan rondlopen.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Mogelijkheden door het verbinden van voorwaarden die hem meer ruimte zouden kunnen geven en de ambulante hulpverleningsmogelijkheden zijn uitgeput. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de Rechtbank een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting van 20 september 2016 is door de raadsmedewerker, zakelijk weergegeven, gezegd dat het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming blijft staan, maar dat meerwaarde wordt gezien in een plaatsing bij ForCA, om te kunnen bezien waarop de PIJ-maatregel gebaseerd zou dienen te zijn. Er zouden concrete behandeldoelen geformuleerd kunnen worden en een uitgewerkt traject worden opgesteld.
Door de raadsmedewerkster is op de terechtzitting van 15 november 2016, zakelijk weergeven, het volgende naar voren gebracht.
Er liggen vele rapporten over verdachte die allemaal in dezelfde richting wijzen, al zitten er wel verschuivingen in. Ik verwacht van een observatie bij ForCA slechts uitstel van executie. Ook de eerdere strafzaak tegen verdachte loopt al lang. De feiten die vandaag aan de orde zijn heeft verdachte gepleegd tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis. Het lijkt mij in het belang van verdachte dat nu zo snel mogelijk gericht aan zijn toekomst gewerkt gaat worden. Er is voldoende informatie voorhanden.
Ter terechtzitting van 15 november 2016 is door psycholoog [naam 3], zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Bij oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is, vanuit behandelperspectief, erg belangrijk dat verdachte een langdurig resocialisatietraject krijgt van een jaar. Verdachte is al eerder geschorst geweest voor een eerder gepleegd strafbaar feit. Bij tegenslag kan verdachte erg zelfbepalend zijn en gaat hij zijn eigen gang en kan dan tot gevaarlijke acties komen. Bij een langdurig resocialisatietraject is er een steviger kader als hij weer naar buiten gaat en weer met vrijheid om zal moeten gaan.. Er is daarnaast veel te halen binnen de behandeling in de PIJ-maatregel zelf. Eerdere behandeling heeft niet genoeg effect gehad. Verdachte kan onvoldoende reflecteren op de dingen waar het bij hem fout gaat. In de justitiële jeugdinstellingen zijn voldoende behandelmogelijkheden. Er moet onder andere gewerkt worden aan de agressieregulatie en delictsanalyse, zodat verdachte leert tot andere oplossingen te komen. Het verleden wijst uit dat het steeds weer is misgegaan en steeds erger is misgegaan bij verdachte.
Ik deel de mening niet van psycholoog [naam 5] in het rapport in de vorige strafzaak, inhoudende dat verdachte binnen de PIJ-maatregel waarschijnlijk een zeer beperkte ontwikkeling zal doormaken en dat er binnen het PIJ-kader voor hem niet veel te behalen valt, gelet op zijn persoon, beperkingen en diagnose. De JJI biedt voldoende behandelmogelijkheden. Verdachte is bovendien weer een stukje ouder en ik denk dat hij op dit moment in een stabielere fase van zijn leven zit en derhalve meer ontvankelijk is voor behandeling, met name in de vorm van cognitieve gedragstherapie. Verdachte externaliseert enorm, hij kan en wil zijn eigen fouten nog niet onder ogen zien. Als je dat niet kunt val je snel in herhaling. Op dat gebied is met behandeling nog genoeg te behalen. Daarnaast mis ik bij een voorwaardelijke straf het resocialisatiekader. Voor mij is dat het springende punt. Wanneer verdachte ineens weer op straat komt gaat het weer fout.
Met betrekking tot de optie van plaatsing bij ForCA voor observatie ben ik van mening dat daar geen meerwaarde in zit. De ervaring leert dat als een jongere in een instelling komt voor behandeling men daar zelf aan de hand van de stukken een programma gaat samenstellen. Er is al veel onderzoek geweest en er is al veel informatie over verdachte beschikbaar. Op de vraag of door ForCA wellicht een meer specifiek behandelprogramma en setting geadviseerd kan worden is mijn antwoord dat dan iedereen wel een ForCA-plaatsing aangeboden zou moeten worden. Ik verwacht van een ForCA-plaatsting geen andere diagnose. Ik kan niets zeggen over of door ForCA wellicht een ander strafadvies gegeven zou kunnen worden.
Ter terechtzitting van 15 november 2016 is door psychiater [naam 4], zakelijk weergegeven, op vragen en in aanvulling op de uitgebrachte rapporten, het volgende naar voren gebracht.
Bij verdachte staat behandeling van de persoonlijkheidsontwikkeling voorop. Het accent leggen op resocialiseren is reeds geprobeerd. Eerst dient de gedragsproblematiek te worden behandeld en in aansluiting daarop dient een resocialisatietraject plaats te vinden. U houdt mij voor dat in een eerdere zaak door psycholoog [naam 5] is aangegeven dat de verwachting is dat verdachte in behandeling slechts een zeer beperkte ontwikkeling zal kunnen doormaken. Ik ben hoopvoller en verwacht er meer van. Ik zie geen nut in een observatie bij ForCA. Ik verwacht niet dat dit een andere diagnose zal opleveren. Er hebben al meerdere rapporteurs gerapporteerd over verdachte en qua diagnostiek liggen wij niet ver uit elkaar. Ik kan geen voorspelling doen of observatie bij ForCA een ander strafadvies zou kunnen opleveren. Ik zie het nut niet in voor observatie teneinde een duidelijker behandelplan, dan wel een voorstel voor een behandelsetting te bewerkstelligen. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte niet op een laag cognitief niveau functioneert. Voor de behandeling van antisociale gedragsproblematiek zijn meerdere plekken geschikt. Verdachte kan met name baat hebben bij behandeling voor het leren omgaan met uitdagingen, hiervoor zijn binnen de JJI’s voldoende mogelijkheden. Het gaat niet om dermate uitzonderlijke problematiek dat plaatsing in een specifieke instelling nodig is. U houdt mij voor dat ik in een rapport uit 2015 over verdachte heb gezegd dat hij behandeling nodig heeft, maar niet in gesloten jeugdzorg, aangezien dat niet bij hem zou passen. Ik kan u daarop zeggen dat gesloten jeugdzorg anders is dan behandeling binnen een JJI. Het gaat om andere jongeren en ze volgen een ander programma. Er zijn ook minder beheersmogelijkheden wanneer het misgaat. Het klopt dat ik in een eerdere strafzaak van verdachte heb geadviseerd hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen in combinatie met niet gesloten jeugdzorg en in te zetten op resocialisatie. Dit is toen echter niet gelukt. Dat ik nu een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseer heeft dan ook te maken met voortschrijdend inzicht. Behandeling en begeleiding binnen een voorwaardelijk kader is niet gelukt, waarschijnlijk ook omdat verdachte dit niet kon. Verdachte is zeer zelfbepalend, ging zijn eigen gang en liet zich zeer moeilijk sturen.
Op de vraag van de raadsman of er klinieken zijn die de benodigde behandeling bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel kunnen bieden kan ik zeggen dat er inderdaad klinieken zijn die vermoedelijk vergelijkbare programma’s hebben, zoals bijvoorbeeld Catamaran in Eindhoven in de vorm van klinische, gesloten behandeling. Daarvoor is echter een psychiatrische stoornis nodig. Het gaat om een andere categorie jongeren.
Door de medewerker van de jeugdreclassering is ter zitting aangevoerd dat vanuit de jeugdreclassering reeds alles is geprobeerd, onder andere in de vorm van het begeleiden bij het opvolgen van de schorsingsvoorwaarden en elektronische controle. Dit heeft niet geholpen. De jeugdreclassering is van mening niets meer te kunnen bijdragen in de begeleiding van verdachte.
7.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na sluiting van het onderzoek is onder beraadslaging gebleken dat het onderzoek in de zaak naar de persoon van verdachte op onderdelen onvolledig is geweest.
Gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht overweegt de rechtbank het volgende.
Ondanks de vaststelling dat omtrent verdachte reeds meerdere rapporten zijn opgemaakt en in weerwil van het ter terechtzitting naar voren gebrachte eensluidende standpunt van de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming, kan de rechtbank op basis van de informatie op dit moment niet tot een passende afdoening komen. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om tot een zorgvuldige afweging te komen.
De rechtbank ziet enerzijds veel aanknopingspunten voor oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte. Anderzijds wil de rechtbank verdachte de kans bieden op een contra-expertise.
Verdachte is zeer wisselend geweest in het verlenen van medewerking aan de psychologische en psychiatrische onderzoeken. Wanneer verdachte bereid was mee te werken kwam er beduidend meer relevante informatie omtrent verdachte naar voren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de onderzoeken nooit volledig eerlijk is geweest, omdat hij dacht dat dat alleen maar tegen hem kon werken.
Ten aanzien van een eventuele FoRCA plaatsing, heeft hij verklaard dat hij zijn volledige inzet daaraan zal geven.
Als op dit moment een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel door de rechtbank wordt opgelegd, acht de rechtbank de kans groot dat verdachte hieraan geen enkele medewerking zal verlenen, hetgeen niet in het belang is van een positieve ontwikkeling van verdachte en dus de kans op de herhaling niet zal doen verminderen.
Verdachte staat nu op een zeer belangrijk kruispunt in zijn leven.
De rechtbank heeft het vertrouwen dat verdachte daadwerkelijk volledig zal meewerken aan de observatie bij ForCA en dat hij in ieder geval zijn best zal doen zich open te stellen en zal proberen om de onderzoekers te vertrouwen.
De rechtbank acht het van groot belang, ook gelet op de persoon van verdachte, dat hij het gevoel heeft dat hij ook echt wordt gehoord.
Dit zal hem in de toekomst kunnen helpen in zijn motivatie voor behandeling en begeleiding – in welke vorm dan ook - die hij onvermijdelijk zal moeten volgen.
Door de observatie zal de rechtbank een beter beeld kunnen krijgen van verdachte.
Door ForCA zal onder andere moeten worden geadviseerd over de benodigde behandeling, de instelling(en) waarbinnen dit zou kunnen plaatsvinden en het juridisch kader waarin de behandeling en het vervolgtraject het best vormgegeven zou kunnen worden.
Mocht de conclusie in het rapport van de ForCA zijn dat een onvoorwaardelijke PIJ maatregel passend en geboden is, dan verneemt de rechtbank graag zo concreet mogelijk over hoe-en-waar daar het beste invulling aan kan worden gegeven.
Mocht het advies luiden dat een voorwaardelijke PIJ maatregel met klinische behandeling het meest is aangewezen, dan verwacht de rechtbank eveneens een zo concreet mogelijke invulling van de voorwaarden (waar-en-hoe).
Alles afwegende acht de rechtbank het, alvorens eindvonnis te kunnen wijzen, noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan in de vorm van een observatie van verdachte bij ForCA. Daartoe zal de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropenen, de behandeling voor onbepaalde tijd aanhouden tot een nader te bepalen datum en bepalen dat verdachte dient te worden geobserveerd bij ForCA.
De gedragswetenschappers van ForCA dienen rapport uit te brengen over hun bevindingen en de rechtbank te adviseren omtrent de op te leggen straf of maatregel.
Vervolgens dient door de Raad voor de Kinderbescherming een nader strafadvies te worden uitgebracht, naar aanleiding van het rapport van ForCA.
Het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Feit 2
Snackbar Kokkie
De benadeelde heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.995,40 voor geleden materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij snackbar Kokkie toe te wijzen, met hoofdelijke aansprakelijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij snackbar Kokkie aangevoerd dat het specifieke schadebedrag niet helder is. Door de benadeelde partij wordt gesteld dat werkneemster [slachtoffer 2] vanaf de eerste dag na de overval arbeidsongeschikt was. Dit verhoudt zich echter niet met de stukken die door het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 2] zelf zijn ingediend. Zij stelt juist meteen vanaf de eerste dag weer aan de slag te zijn gegaan. Wellicht is het slachtoffer later arbeidsongeschikt geworden, maar hiervoor dient dan wel bewijs aanwezig te zijn, zeker gelet op het aanzienlijke bedrag. Verzocht wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is, gelet op het verweer van de raadsman, van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is geworden op welk moment de arbeidsongeschiktheid van mevrouw [slachtoffer 2] is aangevangen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 2]
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,- voor geleden immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen, met hoofdelijke aansprakelijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, met hoofdelijke aansprakelijkheid en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het aantal dagen jeugddetentie zal beperken.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 4 november 2015.
[slachtoffer 3]
De benadeelde [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.000,- voor geleden immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe te wijzen, met hoofdelijke aansprakelijkheid en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, met hoofdelijke aansprakelijkheid en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, waarbij de rechtbank, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het aantal dagen jeugddetentie zal beperken.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 4 november 2015.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Door de officier van justitie is verzocht de vordering van 9 juni 2016 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 27 januari 2015 (parketnummer 05/720067-16) voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 210 dagen af te wijzen.
De rechtbank is ten aanzien van genoemde vordering van oordeel, dat deze dient te worden afgewezen, nu de toewijzing van de vordering zich niet verhoudt met de strafafdoening in de onderhavige strafzaak tegen verdachte.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals vermeld onder
punt 3 heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
navolgende benadeelde partijenvan de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij Bedrag
1.
[slachtoffer 2] (feit 2) € 1.200,-vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 4 november 2015;
2.
[slachtoffer 3] (feit 2) € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 4 november 2015;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders betreffende schadebedragen zijn betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
  • legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de
dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij Bedrag jeugddetentie
1. [slachtoffer 2] (feit 2) € 1.200,-, vermeerderd met de
6 dagen;
wettelijke rente vanaf 4 november 2015
2. [slachtoffer 3] (feit 2) € 1.000,-,vermeerderd met de
5 dagen;
wettelijke rente vanaf 4 november 2015
bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers voor de veroordeelde komt te vervallen indien en voor zover de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de
  • wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 9 juni 2016, strekkende
    tottenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
    Gelderland, locatie Zutphen van 27 januari 2015 voorwaardelijk opgelegde
    jeugddetentie voor de duur van 210 (tweehonderdtien) dagen;
  • heropent het onderzoek ter terechtzitting;
  • beveelt de plaatsing van verdachte in ForCA, ter observatie en het opmaken van een gedragskundig rapport;
  • stelt de stukken in handen van de officier van justitie, zodat het rapport van ForCA en het nader strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming, uit te brengen naar aanleiding van het rapport van ForCA, aan het dossier kunnen worden toegevoegd;
  • schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd voor een termijn die langer is dan één maand, maar niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat moet worden aangenomen dat een kortere termijn ontoereikend zal zijn voor het voltooien van het onderzoek naar aanleiding van de observatie bij ForCA;
  • beveelt de oproeping van verdachte, de raadsvrouw van verdachte, mevrouw drs. [naam 6] (Raad voor de Kinderbescherming) en de heer [naam 7] (jeugdreclassering) voor de nader te bepalen terechtzitting, met kennisgeving aan de benadeelde partijen van de nader te bepalen terechtzitting.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers, (voorzitter, tevens kinderrechter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. M.J. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Oosten-Boksem, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door brigadier van politie T. Palm van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2016063595, gesloten op 30 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 351.