ECLI:NL:RBGEL:2016:7143

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
C/05/312090/ KG RK 16-1096
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens onvoldoende gegronde vrees voor partijdigheid van de rechter

In deze beschikking van de rechtbank Gelderland, gedateerd 22 december 2016, is het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking aangevraagd van mr. [rechter], rechter in een andere zaak tussen haar en DUO, omdat zij meende dat de rechter al voor de zitting een oordeel had gevormd en niet openstond voor haar verweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opmerkingen van de rechter, hoewel ze zorgvuldiger geformuleerd hadden kunnen worden, niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de opmerkingen van de rechter bedoeld waren om een reactie uit te lokken en dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren. De wrakingskamer heeft daarom geoordeeld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is en heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/312090/ KG RK 16-1096

Beschikking van 22 december 2016

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. [rechter] ,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 november 2016;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 6 december 2016.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

Het wrakingsverzoek

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in zaak met nummer ARN 16/2003 WSFBSF 135 tussen verzoekster en DUO.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft de indruk gewekt dat zij haar oordeel over de zaak reeds voor aanvang van de zitting had gevormd en niet open stond voor verzoeksters verweer dat in een andere richting wees. Verzoekster baseert dit op:
  • de opmerkingen van de rechter: ‘Waarom is cliënt zelf niet aanwezig? Ik denk dan altijd meteen dat de persoon in kwestie iets te verbergen heeft, omdat ze zelf niet in haar eigen zaak komt opdagen’. Mevrouw [zus] , zus van verzoekster, gaf aan dat verzoekster vanwege een examen op school niet aanwezig was en dat zij het woord namens haar kwam voeren, omdat zij op de hoogte was van de persoonlijke levenssituatie. De rechter reageerde hierop met de woorden: ‘Dus als ik nu naar school van [verzoekster] bel, kan de school uw verhaal bevestigen, dat [verzoekster] dus daadwerkelijk een examen heeft’;
  • de opmerkingen van de rechter: ‘Ik zie in de stukken dat de moeder van het kind 3 straten verderop woont. Waarom zou het kind dan bij de tante wonen en niet bij de moeder? Dat vind ik vreemd en komt niet echt geloofwaardig over.’;
  • de zus van verzoekster was aanwezig om namens verzoekster het woord te voeren. Zij mocht echter alleen uitleggen waarom het kind niet bij de biologische moeder woont. Toen de zus van verzoekster wilde reageren op iets wat de vertegenwoordiger van DUO zei, zei de rechter: ‘ Nee, u mag niet reageren, want u bent geen gemachtigde’.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.

De beoordeling

Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoekster concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de orde is de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
Nu de rechter niet heeft betwist dat ze de onder 2.2 genoemde opmerkingen heeft gemaakt, gaat de rechtbank daarvan uit. Hoewel deze opmerkingen, met name waar het gaat om de opmerkingen: ‘Ik denk dan altijd meteen dat de persoon in kwestie iets te verbergen heeft’ en ‘Dat vind ik vreemd en komt niet echt geloofwaardig over’, zorgvuldiger geformuleerd hadden kunnen worden, leveren deze kritische uitlatingen geen objectief te rechtvaardigen grond voor de schijn van partijdigheid op.
Immers, van het kritisch aanstippen van punten die bij de rechter vragen oproepen mag over het algemeen worden verwacht dat deze zijn bedoeld om een reactie van partijen hierop uit te lokken. Nu niet is gebleken dat de gemachtigde van verzoekster, te weten mr. A. Coskun, is belet om te reageren op de opmerkingen van de rechter en ook geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken die in het concrete geval tot een andere conclusie leiden, gaat de wrakingskamer ervan uit dat de rechter ook in deze zaak met haar opmerkingen een reactie wilde uitlokken en het debat over haar opmerkingen niet uit de weg is gegaan. Partijen hebben de mogelijkheid gekregen om op de opmerkingen van de rechter te reageren. Dat de zus van verzoekster op enig moment niet meer mocht meer reageren op een standpunt van DUO, maakt dit niet anders, nu de gemachtigde van verzoekster, mr. A. Coskun, wel geacht mag worden die mogelijkheid te hebben gehad. Immers is niet gesteld, noch op enige andere wijze gebleken dat hij die mogelijkheid niet had.
De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen, K.H.A. Heenk en G.H.W. Bodt en in openbaar uitgesproken op 22 december 2016.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.