ECLI:NL:RBGEL:2016:7117

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
C/05/311769/KG RK - 16/1064
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland een beschikking gegeven in een wrakingsprocedure. Verzoeker, die in een eerdere zaak betrokken was, heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die in die zaak oordeelde. De gronden voor het wrakingsverzoek waren onder andere dat de rechter bevooroordeeld zou zijn, omdat hij verzoeker in eerdere soortgelijke zaken ongelijk had gegeven en niet ingegaan was op verzoeken van verzoeker. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2016 was verzoeker aanwezig, terwijl de rechter niet verscheen.

De rechtbank heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen betrekking hadden op het functioneren van de rechter. Het enkele feit dat de rechter in het nadeel van verzoeker heeft beslist in eerdere zaken, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukt dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Verzoeker heeft geen concrete feiten aangedragen die objectief rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen zou zijn.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de klachten van verzoeker in wezen gericht zijn tegen de eerdere beslissingen van de rechter, die niet door middel van een wrakingsverzoek kunnen worden aangevochten. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/311769/KG RK - 16/1064
Beschikking van 22 december 2016
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[eiser] ( [eiser] ),
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
[rechter] ,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 25 november 2016, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de brief van 28 november 2016, ontvangen op 30 november 2016 van verzoeker;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 1 december 2016.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als rechter in de zaak met nummer ARN 15/7841 tussen verzoeker en [verweerder] .
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en zijn brief van 28 november 2016, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
  • de rechter was bevooroordeeld omdat hij verzoeker in tal van andere soortgelijke zaken ongelijk heeft gegeven;
  • [verweerder] had in de eerdere zaak ARN 15/5550 twee personen door elkaar gehaald;
  • de rechter is niet ingegaan op het verzoek van verzoeker als gedaan in de eerder genoemde zaken.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aan de door hem aangevoerde gronden nog de volgende grond toegevoegd: de rechter heeft op de zitting van 25 november 2016 niet gereageerd op een brief van 12 november 2016 aan het CJIB, die verzoeker heeft overgelegd ter zitting. Volgens artikel 8:16 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten en omstandigheden pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Met deze gronden kan daarom geen rekening worden gehouden.
3.2
Met betrekking tot de wrakingsgronden dat de rechter bevooroordeeld was, omdat [verweerder] in de eerdere zaak ARN 15/5550 twee personen door elkaar heeft gehaald en de rechter verzoeker in tal van andere soortgelijke zaken ongelijk heeft gegeven en toen niet is ingegaan op verzoeken van verzoeker, overweegt de rechtbank als volgt.
3.3
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:1 Awb en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De klacht van verzoeker dat [verweerder] in een eerdere zaak twee mensen door elkaar heeft gehaald, ziet niet, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, op de partijdigheid van de rechter. Die wrakingsgrond slaagt daarom niet.
3. 4 De klacht van verzoeker dat de rechter in eerdere zaken negatief heeft beslist op zijn verzoeken of in die zaken niet is ingegaan op zijn verzoeken, zijn in wezen gericht tegen de beslissing van de rechter in die zaken. De juistheid van de beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen die beslissingen aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van de eerdere beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of dat daarvoor objectief gerechtvaardigde vrees bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Uit het enkele feit dat de rechter in het nadeel van verzoeker heeft beslist en toen niet is ingegaan op verzoeken van verzoeker, kan de rechtbank dat niet afleiden.
Evenmin is de enkele omstandigheid dat de rechter in een of meer eerdere soortgelijke zaken afwijzend of anderszins voor verzoeker onwelgevallig heeft beslist voldoende grond om de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid in de onderhavige zaak aan te nemen.
3.5
Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. T.P.E.E. van Groeningen, K.H.A. Heenk en G.H.W. Bodt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Rikken en in openbaar uitgesproken op 22 december 2016.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.