ECLI:NL:RBGEL:2016:7069

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
287051
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een pauliana geschil met betrekking tot faillissement en rechtshandelingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een vordering tot vernietiging van rechtshandelingen op grond van de actio pauliana. De eisers, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hebben de rechtbank verzocht om de rechtshandelingen tot overdracht van aandelen in onroerend goed en een effectendepot, verricht door de gedaagden, te vernietigen. Deze rechtshandelingen vonden plaats op 20 mei 2015 en zouden de verhaalsmogelijkheden van de eisers benadelen, aangezien de gedaagden, die in faillissement verkeren, hun vermogen zouden hebben onttrokken aan de boedel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij opgeroepen was. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vordering van de eisers tot vernietiging van de rechtshandelingen toewijsbaar is, omdat de rechtshandeling onverplicht was en binnen een jaar voorafgaand aan de vordering heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers voldoende belang hebben bij de behandeling van hun vordering, aangezien de rechtshandeling hen in hun verhaalsmogelijkheden benadeelt.

In het vonnis van 14 december 2016 heeft de rechtbank de rechtshandelingen tot overdracht van de aandelen vernietigd en de zaak op de parkeerrol geplaatst voor verdere behandeling. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, mede gezien de lopende faillissementen van de gedaagden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/287051 / HA ZA 15-429
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. de Graaf te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.F.K. Schulz te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook als [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] aangeduid worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2016, waarbij de zaak in reconventie is afgedaan bij eindvonnis,
  • de akte stand van zaken faillissementen en verzoek bepaling termijn ex art. 28 Fw van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
  • de akte van eisers waarbij het exploot is overgelegd waarbij de curator in het faillissement van [gedaagde sub 1] in het geding geroepen is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] verzoeken voortzetting van de procedure. Zij wijzen in hun eerste onder 1.1 genoemde akte op het belang van de vordering die in het petitum onder H is opgenomen, welk belang erin bestaat dat de boedel van [gedaagde sub 1] wordt teruggebracht in de staat waarin deze zou hebben verkeerd zonder de gesteld paulianeuze handeling. Om die reden wensen eisers “de procedure wat betreft de vordering, genoemd onder punt H van het petitum van de dagvaarding, te hervatten en verzoeken eisers (de) rechtbank deze vordering te kwalificeren als een vordering ex artikel 28 Fw en een termijn te bepalen waarbinnen eiser de curator in het geding dient te (…) geroepen”.
2.2.
De hier bedoelde vordering onder H is erop gericht de op 20 mei 2015 door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] verrichte rechtshandelingen tot overdracht van het aandeel van [eiser sub 2] in de onroerende zaak, staande of gelegen aan het [adres] 12 te [woonplaats] , en in het effectendepot, beide aandelen als omschreven in de als productie 12 aan de dagvaarding gehechte notariële akte d.d. 20 mei 2015, verleden door mr. Hendrik Jean Herman Cornelis Eekhoff, notaris te Amsterdam, te vernietigen. Deze vordering heeft dus niet, overweegt de rechtbank, de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel in de zin van art. 29 Fw.
2.3. “
Na het al dan niet verschijnen van de curator,” vervolgen eisers in hun akte, “kan de procedure, voor zover deze ziet op de vordering van eisers tot vernietiging van de door [gedaagde sub 1] . en [gedaagde sub 4] verrichte rechtshandelingen tot overdracht van het aandeel van [gedaagde sub 1] . in het onroerend goed, staande of gelegen aan het [adres] 12 te [woonplaats] , en in het effectendepot, worden vervolgd”.
2.4.
De curator is bij exploot van 26 oktober 2016 opgeroepen te verschijnen op de rolzitting van 9 november 2016 om de procespositie van [gedaagde sub 1] over te nemen om ex art. 28 lid 2 Fw dadelijk in de eis toe te stemmen of niet in de eis in te stemmen, en om te vernemen dat de procedure zal worden hervat teneinde op de onderdelen H en I – de vordering tot veroordeling in de proceskosten – van het petitum een uitspraak te verkrijgen.
2.5.
De curator heeft hierop niet gereageerd. Dit betekent dat op een tegen de gefailleerde te verkrijgen vonnis de bepaling van het tweede lid van artikel 25 niet toepasselijk is (art. 28 lid 4 Fw). Art. 25 lid 2 Fw houdt in dat als rechtsvorderingen, die rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, door of tegen de gefailleerde ingesteld of voortgezet zijn en een veroordeling van de gefailleerde ten gevolge hebben, die veroordeling tegenover de failliete boedel geen rechtskracht heeft. Deze bepaling geldt dus niet in een situatie als de onderhavige waarin de curator, behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen.
2.6.
In de stand van de faillissementen van de gedaagden [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is geen verandering gekomen. Uit het voorgaande volgen naar het oordeel van de rechtbank zowel het belang van eisers bij behandeling van de onderdelen H en I van de vordering die de gefailleerde gedaagde [gedaagde sub 1] en de niet gefailleerde [gedaagde sub 4] betreffen, als de mogelijkheid om tot deze behandeling over te gaan. Het gaat hierbij om het volgende.
2.7.
Op 20 mei 2015 is een akte van verdeling tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] opgemaakt. Uit deze akte blijkt volgens eisers niet van enige plicht van [gedaagde sub 1] om zijn aandeel in de onroerende zaak en het effectendepot over te dragen aan [gedaagde sub 4] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] blijven, zo stellen eisers, het desbetreffende onroerend goed bewonen en beiden zullen de betalingsverplichtingen voorvloeiend uit de hypothecaire schuld blijven voldoen. In de akte van verdeling valt ook te lezen dat wegens onderbedeling nog een verplichting op [gedaagde sub 1] rust om een bedrag van € 119.500,00 aan [gedaagde sub 4] te voldoen, dat de vordering die in dit verband bestaat wordt omgezet in een geldlening waarbij wordt overeengekomen dat de betaling van rente en aflossing pas zal starten wanneer de affectieve relatie tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] eindigt, en dat, als er conservatoir beslag gelegd wordt op een wezenlijk deel van de goederen van [gedaagde sub 1] deze lening direct opeisbaar wordt, zonder ingebrekestelling.
2.8.
Eisers concluderen hieruit, vooral gelet op het feit dat uit de akte van 20 mei 2015 op geen enkele wijze blijkt van een plicht van [gedaagde sub 1] om zijn aandeel over te dragen of van enig ander te respecteren belang hierbij, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] met deze als verdeling aangeduide rechtshandeling hebben getracht de in de verdelingsakte genoemde goederen van [gedaagde sub 1] – te weten zijn 50% aandeel in de woning en zijn 50% aandeel in het effectendepot, aangehouden bij Stichting ING Bank Beleggersgiro – aan het vermogen van [gedaagde sub 1] te onttrekken. In dit kader betwisten eisers bij gebrek aan een goede en onafhankelijke taxatie de in genoemde akte van verdeling opgenomen waarden en de daaruit mogelijk voortvloeiende vordering van [gedaagde sub 4] op [gedaagde sub 1] uit de gestelde onderbedeling.
2.9.
Eisers stellen dat zij door de in genoemde akte van verdeling opgenomen onverplichte overdrachten in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld zijn, nu hierdoor geen verhaal kan worden genomen op het aandeel van [gedaagde sub 1] in de onroerende zaak en in het effectendepot. De wetenschap van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] dat de verdeling tot benadeling van schuldeisers zou leiden wordt op grond van artikel 3:46 lid 1 sub 3a juncto artikel 3:46 lid 2 BW vermoed aanwezig te zijn nu de rechtshandeling onverplicht was, deze binnen een jaar voorafgaand aan de in deze dagvaarding opgenomen vordering heeft plaatsgevonden en de rechtshandeling is verricht tussen [gedaagde sub 1] en zijn levensgezel (artikel 3:46 lid 2 BW).
2.10.
Eisers vorderen op grond van het voorgaande de vernietiging van de in de akte van verdeling bedoelde overdrachten op grond van de actio pauliana bedoeld in artikel 45 Boek 3 BW.
2.11.
Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] sedert 1995 een affectieve relatie hebben en sinds 2000 aan het [adres] 12 te [woonplaats] wonen, staat als onbetwist vast. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] betwisten dat [eiser sub 2] door de overdracht op grond van de verdeling benadeeld zou zijn, hetgeen wordt onderbouwd met een beroep op de hypothecaire schuld die op de woning in [woonplaats] drukt en die zou hebben meegebracht dat [eiser sub 2] bij een executie niet zou hebben meegedeeld in de opbrengst van deze onroerende zaak.
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank treft deze betwisting geen doel. Het gaat immers niet om de mogelijkheid van verhaal op [gedaagde sub 1] zonder meer, die zeker beïnvloed kan zijn door de hypotheek die op de onroerende zaak drukt, maar om de samenstelling van zijn vermogen, waartoe de onroerende zaak behoorde, die ook van de hypotheek bevrijd kan worden, nog daargelaten dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] zich niet over het effectendepot uitlaten.
2.13.
Buiten het hierboven bedoelde, is geen verweer naar voren gebracht. Mede gelet op de vermoedens van art. 3:46 BW moet dan ook worden geoordeeld dat de op de paulianeuze overdracht gebaseerde vordering onvoldoende weersproken en dus toewijsbaar is.
2.14.
Op dit onderdeel zal de rechtbank een eindbeslissing nemen, alle overige beslissingen zullen worden aangehouden, waaronder ook, gelet op de lopende faillissementen, elke beslissing over de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
vernietigt de op 20 mei 2015 door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] verrichte rechtshandelingen tot overdracht van het aandeel van [eiser sub 2] in het onroerend goed, staande of gelegen aan het [adres] 12 te [woonplaats] , en in het effectendepot, beide aandelen als omschreven in de als productie 12 aan de dagvaarding gehechte notariële akte d.d. 20 mei2015, verleden door mr. Hendrik ban Herman Cornelis Eekhof, notaris te Amsterdam,
3.2.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol wordt geplaatst van
5 april 2017voor het nemen van een akte door eisers over de stand van zaken betreffende de procedure gelet op de onder 1.1 bedoelde faillissementen,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.