ECLI:NL:RBGEL:2016:7018

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
05/840541-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging binnen een gezin met verzet tegen politie

Op 22 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Hedel. De man is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met reclasseringstoezicht en een werkstraf van tachtig uur. De zaak betreft de mishandeling van zijn driejarige dochter, de mishandeling en bedreiging van zijn levenspartner, en verzet bij zijn aanhouding. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de man en de indruk die hij op de rechtbank heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de man de oorzaak van zijn problemen buiten zichzelf legt, wat zorgwekkend is, vooral gezien de gezinssituatie. De levenspartner van de man heeft geprobeerd haar aangifte in te trekken, wat de rechtbank als een zorgwekkend signaal beschouwt. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten zwaarder geacht dan de officier van justitie had gedaan, en heeft besloten tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840541-16
Datum uitspraak : 22 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. D. Simo, advocaat te [plaats 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te [plaats 1] zijn levensgezel/echtgenote, [slachtoffer 5] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] - (met kracht) meermalen, althans eenmaal, bij/om de nek/hals/keel vast te pakken en/of vast te houden en/of in de nek/keel/hals van die [slachtoffer 5] te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2016 te [plaats 1] zijn kind, [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ) - (met kracht) op/tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te slaan en/of te duwen en/of - (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ) op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, op/tegen de zij en/of borst en/of arm(en), althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te [plaats 1] [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ) (al dan niet in de Afghaanse taal) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga mij zelf en onze dochter dood maken" en/of "Ik kom jullie vermoorden" en/of "Ik ga jou opzoeken
en ik ga jou doodmaken" en/of "Ik maak jouw hele familie van kant", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te [plaats 1] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer (politie)ambtenaren, te weten [naam 1] en/of
[naam 2] , die in uniform was/waren gekleed en was/waren belast met
noodhulp surveillance en aldus en in ieder geval werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn/haar/hun bediening was/waren, door te rukken en/of
trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voormelde
(politie)ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Bewijsverweren
De verdediging heeft met betrekking tot alle feiten verzocht om de verklaringen van aangeefster, [getuige 1] en [getuige 2] uit te sluiten van het bewijs, nu deze als onvoldoende betrouwbaar dienen te worden aangemerkt. De getuigen hebben immers niet consistent verklaard.
Met betrekking tot [slachtoffer 5] is in het bijzonder aangevoerd dat zij haar verklaringen bij de politie zonder bijstand van een tolk heeft afgelegd, ofschoon zij de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende beheerst. De verdediging heeft ten aanzien van de getuige [getuige 2] tot slot opgemerkt dat de verklaring van [getuige 2] bij de politie niet in vrijheid is afgelegd (in navolging van de artikelen 173 en 271 Wetboek van Strafvordering en de beginselen van een goede procesorde). Verder kan niet worden vastgesteld of de waarneming waarover [getuige 2] bij de rechter-commissaris verklaart, is beïnvloed door de politie dan wel door eerdere gebeurtenissen.
Indien de rechtbank deze verweren van de verdediging met betrekking tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van aangeefster, [getuige 1] en [getuige 2] verwerpt, verzoekt de verdediging om de verklaringen met grote behoedzaamheid te behandelen.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken als deze – waarin sprake is van huiselijk geweld dan wel bedreiging in de relationele sfeer – het vaak voorkomt dat degene die aangifte doet de eerder afgelegde – voor verdachte belastende verklaringen – intrekt of afzwakt. Naar algemene ervaringsregels gebeurt dit veelal uit angst voor en/of onder druk van de verdachte (en/of diens omgeving) en/of omdat de aangever de (vaak verstrekkende juridische) gevolgen van de aangifte voor de verdachte niet langer wenselijk of nodig acht.
In dit geval heeft [slachtoffer 5] direct na haar eerdere melding bij de politie van huiselijk geweld in de nacht van 14 mei 2016 aangifte gedaan. Kort daarna, op 14 mei 2016 om 15.04 uur, heeft zij een nadere verklaring afgelegd over de gebeurtenissen in de nacht van 13 op 14 mei 2016 en over eerdere momenten in hun relatie, waarin verdachte geweld tegen haar of hun dochter (op 25 maart 2016) zou hebben gebruikt. De gedetailleerde verklaringen van aangeefster worden op essentiële punten onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van haar zus, de getuige [getuige 1] , die in de nacht van 13 op 14 mei 2016 bij de gebeurtenissen aanwezig is geweest, de waarnemingen van de verbalisanten die midden in de nacht op de melding van huiselijk geweld zijn afgegaan, de verklaringen van de getuige [getuige 2] over het voorval op 25 maart 2016 en de bevindingen van de verbalisanten op 25 maart 2016. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben hun belastende verklaringen ten aanzien van verdachte voor een belangrijk deel gehandhaafd.
Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster bij de politie – en niet haar latere verklaring bij de rechter-commissaris – betrouwbaar. In verband met het in ruime mate aanwezige steunbewijs, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om aangeefster, ook al is zij bij de rechter-commissaris op haar belastende verklaringen ten aanzien van verdachte teruggekomen, opnieuw als getuige ter terechtzitting te horen.
De politie heeft ten aanzien van aangeefster, blijkens het proces-verbaal van haar verhoor, geconstateerd dat zij het Nederlands voldoende beheerste en dat de verbalisanten met haar in de Nederlandse taal konden communiceren, zoals aangeefster destijds ook zelf bij de politie verklaarde. Haar verklaring komt wat betreft de inhoud op essentiële onderdelen overeen met (onder meer) de verklaring van [getuige 1] , terwijl deze getuige geen problemen met de Nederlandse taal ondervindt. De bij de rechter-commissaris aanwezige tolk heeft, blijkens het proces-verbaal van dat verhoor, zijn/haar aannames over de taalvaardigheid van aangeefster in het Nederlands niet geconcretiseerd. Op grond van dit alles acht de rechtbank het niet aannemelijk dat ten tijde van de aangifte en het daarop volgende verhoor aan de zijde van aangeefster een (wezenlijke) taalbarrière heeft bestaan en evenmin dat een dergelijke factor van invloed is geweest op de inhoud van haar verklaring.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van aangeefster bij de politie tot uitgangspunt nemen en als bewijsmiddelen gebruiken. Daarmee wijst zij de verweren van de verdediging met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaringen af.
Met betrekking tot de verklaringen van de getuige [getuige 1] overweegt de rechtbank dat zij die direct nadat de politie ’s nachts ter plaatse was gekomen (het proces-verbaal, p. 14-15) en vervolgens nog dezelfde dag (het proces-verbaal vanaf p. 16) – dus kort na de gebeurtenissen – heeft afgelegd. Deze gedetailleerde verklaringen vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen, zoals hiervoor al genoemd. Voor zover al geldt dat deze getuige bij de
rechter-commissaris is teruggekomen op haar eerdere verklaringen bij de politie, lijkt dit naar het oordeel van de rechtbank te zijn ingegeven door de toch weer voortgezette relatie tussen verdachte en haar zus. De rechtbank heeft geen twijfels aan de betrouwbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaringen van deze getuige en zal die dan ook op normale wijze bezigen voor het bewijs. Het verweer van de verdediging tegen het gebruik voor het bewijs van deze verklaringen wordt dan ook verworpen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de getuige [getuige 2] bij de
rechter-commissaris gedeeltelijk is teruggekomen op zijn verklaring bij de politie. Dit laat echter onverlet dat [getuige 2] – destijds de eerste melder van het incident op 25 maart 2016 bij de politie – consistent over de aanleiding en de duw- dan wel draaitrap van verdachte tegen zijn dochtertje heeft verklaard en zijn verklaring op deze punten steun vindt in de verklaring van aangeefster hierover bij de politie. Ook het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant die destijds op de melding van [getuige 2] is afgegaan, noemt als melding dat een kindje van ongeveer 4 jaar een schop had gekregen van een man. Op grond hiervan acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een waarneming die is beïnvloed door de politie of van druk door de politie. Blijkens het genoemde proces-verbaal van bevindingen heeft de politieagent doorgevraagd, maar dat behoort bij zijn taak. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaringen van [getuige 2] voor wat betreft de aanleiding en de duw- dan wel draaitrap tegen de dochter van verdachte betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs. Ook in zoverre wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Met betrekking tot de feiten 1 en 3:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het eerste feit dient te worden vrijgesproken, nu aangeefster bij de rechter-commissaris – hoewel niet onder ede – is teruggekomen op haar eerdere verklaringen, hij ervan heeft afgezien haar als getuige op te roepen voor de zitting en de in haar hals gesignaleerde rode plekken ook op een andere wijze zouden kunnen zijn ontstaan.
Verder heeft de officier van justitie gesteld dat feit 3 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat aan verdachte geen duw tegen de keel wordt verweten en geen sprake is geweest van het opzettelijk toebrengen van pijn en/of letsel. Door verdachte is terechtzitting verklaard dat aangeefster als kind een hete kan water over zich heen heeft gekregen en daardoor aan haar linkerzijde, bij onder meer haar nek is verbrand. Verdachte verklaart verder dat aangeefster snel uitslag of vlekken krijgt als zij spanningen of druk ervaart. Met betrekking tot de bedreiging (feit 3) is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de eventuele uitlatingen van verdachte enige vrees bij aangeefster of haar dochter heeft opgewekt. Verder kan niet worden bewezen dat de wil van verdachte op het teweegbrengen van een dergelijke vrees gericht is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
Partiele vrijspraak feit 3:
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreigden daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreigingen. Nu dit ten aanzien van de dochter van aangeefster en verdachte, [slachtoffer 2] , niet uit enig bewijsmiddel volgt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 1 en feit 3 (bedreiging aangeefster)
Aangeefster heeft op 14 mei 2016 om 04:10 uur ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte, haar vriend, op 13 mei 2016 omstreeks 22:30 uur thuis in [plaats 1] kwam. Verdachte was boos en maakte haar uit voor leugenaar; het ging daarbij om de vermeende relatie tussen zijn zus en haar broer. Vervolgens kwam verdachte – ver na twaalven (de rechtbank begrijpt: inmiddels 14 mei 2016) – achter haar en haar zus [getuige 1] aan naar boven. Hij pakte haar opeens met zijn beide handen
voor bij haar keelen kneep erin . Ze voelde heel veel pijn in haar keel. [2] Verder heeft aangeefster verklaard dat verdachte dezelfde avond haar hele familie bedreigde. Ze hoorde dat hij in het Afghaans ook zei: “ik ga jou opzoeken en ik ga jou doodmaken”. Ze was doodsbang toen ze de politie belde om snel te komen. [3] Aangeefster heeft tot slot verklaard: “Ik neem die bedreiging heel serieus. (…) Ik weet hoe gek hij is”. [4]
De verklaringen van aangeefster worden ten eerste ondersteund door de verklaringen van haar zus, [getuige 1] . Zij verklaart op 14 mei 2016 om 04:15 uur – direct na het feit – dat verdachte haar zus bij de keel pakte. Ze hoorde hem in het Afghaans zeggen: “Ik maak jouw hele familie van kant”. [5] Nadat hij was aangehouden riep hij nog in het Nederlands of Afghaans dat hij zou terugkomen en hij hen zou vermoorden. [6] Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] nogmaals verklaard dat verdachte haar zus bij de keel pakte. [7] Verdachte heeft verklaard dat [getuige 1] er de hele tijd bij was. [8]
Verder vinden de verklaringen van aangeefster steun in de waarnemingen van de verbalisanten met betrekking tot de toestand waarin zij verdachte en aangeefster op 14 mei 2016 omstreeks 03:51 hebben aangetroffen. De verbalisanten relateren immers dat verdachte meedeelde dat zijn vrouw hem belogen en bedrogen had, hij was opgewonden gespannen. Aangeefster trilde en kwam moeilijk uit haar woorden. [9]
De direct dan wel kort na het feit afgelegde verklaringen van aangeefster worden tot slot ondersteund door de aanwezigheid van grote rode plekken aan de voorzijde van de nek van aangeefster (
de rechtbank begrijpt: de keel), die door de verbalisant omstreeks 04:10 uur zijn waargenomen. [10] Zoals hierboven al is vermeld, heeft verdachte een alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van deze rode plekken gegeven. Er is door de rechter-commissaris naar dit letsel gekeken. De rechter-commissaris heeft waargenomen dat aangeefster aan de linkerzijde van haar nek/bovenkant van haar linkerschouder een vaag litteken heeft. Het betreft een lichte verkleuring van de huid. [11] Gelet op al het voorgaande in samenhang met de bevindingen van de rechter-commissaris en de omstandigheid dat de plekken op de keel van aangeefster zijn waargenomen – en het hiervoor beschreven letsel zich aan de linkerzijde bevindt – acht de rechtbank deze alternatieve verklaring niet aannemelijk. Zij acht op grond van al het voorgaande bewezen dat verdachte op 14 mei 2016 aangeefster bij de keel heeft gepakt en in haar keel heeft geknepen met pijn en letsel in de vorm van rode plekken tot gevolg. Door zich op voornoemde wijze te gedragen kan het, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag, niet anders zijn dan dat verdachte de opzet heeft gehad om met zijn handelen pijn en/of letsel toe te brengen. Zij acht daarmee feit 1 bewezen. Hoewel verdachte en aangeefster niet met elkaar zijn gehuwd, wonen zij duurzaam samen en hebben een kind, zodat aangeefster als de levensgezel van verdachte kan worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de verklaringen van aangeefster en de getuige
[getuige 1] direct na het feit – om 04:10 en 04:15 uur – en de toestand waarin verdachte en aangeefster kort na de melding zijn aangetroffen, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte tegenover aangeefster de bedreigende woorden zoals vermeld in de tenlastelegging heeft geuit. Op grond van al het voorgaande en in het bijzonder de inhoud van deze woorden in de context van dat moment, is de rechtbank van oordeel dat door het gebruik van deze woorden bij aangeefster de redelijke vrees kon en mocht ontstaan dat haar en/of haar familie geweld zou worden aangedaan door verdachte. Door deze woorden te uiten heeft verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn woorden als dreigend zouden worden opgevat. Zij acht daarmee ook het derde feit bewezen.
Met betrekking tot feit 4:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 4 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het handelen van verdachte geen geweld of bedreiging met geweld en daarmee geen wederspannigheid oplevert.
Beoordeling door de rechtbank
De verbalisanten [naam 1] (brigadier) en [naam 2] (hoofdagent van de politie) hebben beschreven dat zij op 14 mei 2016 naar aanleiding van een melding naar de woning in [plaats 1] zijn gegaan. Nadat aangeefster aan de verbalisant [naam 2] had medegedeeld dat zij was mishandeld en dit door de getuige [getuige 1] werd bevestigd, besloten de verbalisanten verdachte aan te houden en dit aan hem mede te delen. Zij relateren vervolgens onder meer het volgende over verdachte: “Hij nam een positie in de woonkamer en spande zijn spieren aan en maakte zich breed. Hierop greep ik, verbalisant [naam 1] , de linkerarm van verdachte. Ondertussen had ik de transportboeien al ter hand genomen omdat verdachte duidelijk verbaal en fysiek kenbaar maakte niet mee te willen met de politie. De transportboei werd op de linkerarm aangebracht. Verdachte pleegde tijdens dit alles heftig verzet. Verdachte werd duidelijk medegedeeld dat hij zijn andere arm achter zijn rug brengen moest om zo de boeien aan te kunnen brengen. Verdachte bewoog zijn arm in tegengestelde richting als aangegeven door verbalisanten. (…) Verdachte werd tijdens dit alles toegesproken en hem medegedeeld mee te werken en rustig te blijven. Verdachte spande zijn “vrije” arm en luisterde niet naar wat door verbalisanten medegedeeld werd. Verdachte spande zich meerdere malen maximaal om zijn aanhouding te voorkomen dan wel te bemoeilijken. Door verbalisant [naam 2] is op enig moment een halsomstrengeling aangebracht bij verdachte. (…) Verdachte verzette zich maximaal (…)”. [12]
Deze waarnemingen worden ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Zij heeft verklaard dat verdachte – toen hij werd aangehouden – niet meewerkte. Hij verzette zich hevig tegen de agenten. [13]
Gelet op het voorgaande – waarbij de rechtbank ook geen enkele aanleiding heeft om aan de bevindingen van de verbalisanten te twijfelen – acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding. Door in tegengestelde richting te rukken en/of te trekken
– wat volgens vaste jurisprudentie geweld in de zin van artikel 180 Wetboek van Strafrecht oplevert – is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van verzet met geweld. Zij verwerpt daarmee het verweer van de verdediging op dit punt en acht de wederspannigheid bewezen.
Met betrekking tot feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 – beperkt tot het eerste gedachtestreepje – wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van [getuige 2] over de duwtrap overeenkomt met de verklaring van verdachte dat hij met zijn been tegen het tuinhek heeft geduwd en per ongeluk zijn dochter heeft geraakt.
Er kan niet worden bewezen dat het handelen van verdachte letsel heeft veroorzaakt, noch dat zijn opzet hierop gericht is geweest. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet op de hoogte geweest van de betekenis van het begrip ‘corrigerende tik’, dit kan ook uit de verklaring van aangeefster worden afgeleid.
Indien het voorgaande niet wordt gevolgd, stelt de verdediging zich op het standpunt dat - gelet op de verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris - niet kan worden bewezen dat er door verdachte is geschopt of getrapt, terwijl zijn dochter al op de grond lag.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zijn dochter heeft getrapt en/of geschopt terwijl zij al op de grond lag. Zij acht wel bewezen dat verdachte zijn dochter tegen het lichaam heeft getrapt/geschopt, geslagen en/of heeft geduwd. Zij overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft op 14 mei 2016 verklaard dat er op 25 maart 2016 nog iets is gebeurd. Zij verklaart: “Mijn dochtertje doet altijd moeilijk, ook met mij. [verdachte] (
rechtbank: verdachte) heeft geen geduld daarvoor. Mijn dochtertje was toen een beetje aan het huilen, zij had geen goede bui. We waren toen thuis (
rechtbank: aan de [adres 2] te [plaats 1]) gekomen met de auto en uitgestapt. Ik zag dat [verdachte] ons kindje schopte en sloeg en duwde zodat zij viel. Dat was buiten. Toen was ons dochtertje 3 jaar. Zij was toen heel erg bang en huilde hard”. [14]
Deze verklaring van aangeefster vindt gedeeltelijk steun in de verklaring van verdachte zelf.
Verdachte heeft immers verklaard dat hij met zijn been tegen zijn dochter – [slachtoffer 2]
( [geboortedatum 2] ) – aan kwam, waardoor zij viel. [15] Ten overstaan van de verbalisanten heeft verdachte op 25 maart 2016 in hun woning te [plaats 1] verder verklaard dat zijn dochter vervelend was geweest en hij een corrigerende tik had uitgedeeld. [16]
Zoals hiervoor vermeld heeft verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de betekenis van de term ‘corrigerende tik’. De rechtbank acht dit niet aannemelijk nu haar niet van een taalbarrière bij verdachte is gebleken en zij hierin geen aanleiding ziet om aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen te twijfelen. Verder heeft verdachte verklaard dat het allemaal een ongeluk is geweest. De rechtbank acht deze verklaring evenmin aannemelijk en overweegt daartoe dat de spontane verklaring van aangeefster verder steun vindt in de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 2] .
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de bewoners van de [adres 2] in [plaats 1] – destijds de woning van aangeefster en verdachte – aan kwamen rijden. Het kindje, een meisje, was jengelig en huilerig. Het kindje – dat goed en vast op haar beentjes stond – liep een stukje van de poort af. Vervolgens zag de getuige dat de man (
rechtbank: verdachte) naar het kindje toe liep en een soort draaitrap dan wel duwtrap tegen haar borst maakte. Het kindje kwam hierdoor ten val, achterover. Zij begon vervolgens harder te huilen. [17]
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter op 25 maart 2016 heeft geschopt of getrapt, heeft geslagen en/of heeft geduwd tegen het lichaam. Nu deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig zijn gericht op het veroorzaken van pijn en/of letsel en het kindje daadwerkelijk harder is gaan huilen, acht de rechtbank bewezen dat het handelen van verdachte – nu het letsel ontbreekt – pijn voor het kindje tot gevolg heeft gehad en de opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, hier ook gericht op is geweest. Zij acht daarmee ook het tweede feit bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks14 mei 2016 te [plaats 1] zijn levensgezel
/echtgenote, [slachtoffer 5] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] -
(met kracht
) meermalen, althanseenmaal, bij
/omde
nek/hals/keel vast te pakken en
/of vast te houden en/ofin de
nek/keel
/halsvan die [slachtoffer 5] te knijpen;
2.
hij op
of omstreeks25 maart 2016 te [plaats 1] zijn kind, [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] )
-
(met kracht
) op/tegen het lichaam te trappen
en/of te schoppen en
/ofte slaan en/of te duwen
en/of
-
(vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ) op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, op/tegen de zij en/of borst en/of arm(en), althans het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
3.
hij op
of omstreeks14 mei 2016 te [plaats 1] [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] )heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 2] ) (al dan niet in de Afghaanse taal
)dreigend de woorden toegevoegd :"
Ik ga mij zelf en onze dochter dood maken" en/of"Ik kom jullie vermoorden" en
/of"Ik ga jou opzoeken
en ik ga jou doodmaken" en
/of"Ik maak jouw hele familie van kant"
, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op
of omstreeks14 mei 2016 te [plaats 1] , zich met geweld
en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer
(politie
)ambtenaren, te weten [naam 1] en
/of[naam 2] , die in uniform
was/waren gekleed en
was/waren belast met noodhulp surveillance en aldus en in ieder geval werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening
was/waren, door te rukken en/of trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voormelde
(politie
)ambtena
(a)r
(en
)verdachte trachtte
(n
)te geleiden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 4:
Wederspannigheid.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de feiten 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaar, waarbij de meldplicht en de verplichting tot het houden aan voorschriften en aanwijzingen van de reclassering als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel dienen te worden verbonden. Verder heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van zeventig uren met aftrek van het voorarrest gevorderd. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, het strafblad van verdachte waaruit volgt dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is en tot slot de omstandigheid dat het gaat om een onrustige gezinssituatie waarop naar de mening van de officier van justitie enige controle geboden is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in geval van een bewezenverklaring een voorwaardelijk dan wel een grotendeels voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden of reclasseringstoezicht op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat de feiten veel impact hebben gehad op verdachte, aangezien hij vier maanden geen contact met zijn vriendin en zijn dochter heeft gehad. Verder dienen de verzuimen – voor zover het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting is verworpen – te worden verdisconteerd in de strafmaat en is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen hulp nodig heeft en dat deze hulp ook niet te combineren is met zijn werk. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan voorwaarden mee te werken, indien de rechtbank dit noodzakelijk acht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 november 2016;
- voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 14 juli 2016 en 2 december 2016;
- een officiële waarschuwing van de Reclassering Nederland, gedateerd 29 september 2016.
Verdachte heeft zich op 25 maart 2016 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn dochtertje,
toen nog geen 4 jaar oud. Kindermishandeling is een zeer kwalijke vorm van mishandeling.
Kinderen van deze leeftijd behoren door hun ouders beschermd te worden en horen in een
veilige omgeving op te groeien. Zij zijn volledig afhankelijk van hun ouders. Het is algemeen
bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten ook op de lange termijn nog nadelige psychische
gevolgen van dergelijk handelen kunnen ondervinden. Daarnaast heeft verdachte zijn
levensgezel mishandeld en bedreigd. Tot slot heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding. Ook
dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat – nu verdachte na deze feiten voor een ander feit is veroordeeld – rekening te dient te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank weegt daarbij echter ook mee dat het gaat om een veroordeling voor een mishandeling in 2013 en dat daarmee sprake is van recidive. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank verder rekening met de indruk die verdachte ter zitting op de rechtbank heeft gemaakt, waaruit naar voren komt dat hij de oorzaak van alles wat hem overkomt buiten zichzelf legt.
In verband met deze houding en de omstandigheid dat vanuit verdachte zelf een hulpvraag ontbreekt, adviseert de reclassering om de zaak zonder verder reclasseringstoezicht af te doen. De reclassering acht het immers vrijwel onmogelijk om meer inhoud aan het reclasseringstoezicht te geven dan het uitvoeren van een meldplicht en het contact houden met de huidige instanties. De rechtbank ziet hierin echter – mede gelet op het feit dat er aanwijzingen zijn voor verdere agressie richting (schoon)familie en verdachte niet is gestart met een behandeling die hierop betrekking heeft, zoals in het kader van het schorsingstoezicht de bedoeling was – wel een meerwaarde. Daarbij beschouwt de rechtbank het feit dat aangeefster heeft geprobeerd haar aangifte in te trekken en zij bij de
rechter-commissaris alles ontkent, als een zorgwekkend signaal, te meer waar ook een jong kind in het spel is.
Op grond van al het voorgaande – waaronder ook hetgeen de rechtbank ten aanzien van de verklaringen van aangeefster en de getuigen heeft overwogen – in samenhang met het feit dat de rechtbank tot een zwaardere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank een werkstraf van tachtig uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf als forse stok achter de deur voor de duur van één maand passend. Gelet op wat zij hiervoor met betrekking tot de zorgelijke gezinssituatie en het strafblad van verdachte heeft overwogen, zal de rechtbank aan dit voorwaardelijk deel een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden – in de vorm van een meldplicht en een verplichting om zich aan voorschriften en aanwijzingen van de reclassering te houden – verbinden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57, 63, 180, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
  • een
  • bepaalt, dat deze gevangenisstraf
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland te [plaats 2] en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling; en
- zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
En veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot:
  • een
  • beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

heft ophet, geschorste, bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde (voorzitter), mr. G. Noordraven en
mr. R.G.J. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016236815, gesloten op 9 juli 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal (waaronder de verhoren bij de rechter-commissaris) en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 4-5.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 5 en het proces-verbaal nader verhoor aangeefster, p. 11.
4.Het proces-verbaal van nader verhoor aangeefster, p. 10.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 14.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 19.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, p. 3.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 34-35.
10.Het proces-verbaal van aangifte, p. 5.
11.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5] met betrekking tot de waarneming van de rechter-commissaris, p. 4-5.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 34 t/m 36.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 15 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 19.
14.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 7 en 10.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 8 december 2016.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 26-27 (met betrekking tot de eerste trap) en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, p. 2.