ECLI:NL:RBGEL:2016:6971

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
05/840909-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en diefstal met ISD-maatregel

Op 23 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [naam 1], die werd beschuldigd van vernieling en diefstal. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], was op het moment van de uitspraak gedetineerd. De zaak kwam voort uit een zitting op 12 december 2016, waar de tenlastelegging werd besproken. De verdachte werd ervan beschuldigd op 13 september 2016 in Ermelo opzettelijk een ruit van een voordeur en een motor te hebben vernield, en op 11 september 2016 in Almere een auto (merk: Opel) te hebben gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de auto zonder toestemming van de eigenaar heeft meegenomen, nadat hij eerder om toestemming had gevraagd en deze niet had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat hij de auto niet mocht meenemen, wat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bevestigde.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde en dat er een dringende noodzaak was om de maatschappij te beschermen. De officier van justitie had de ISD-maatregel geëist, en de verdediging had betoogd dat de zaak niet voldeed aan de criteria voor deze maatregel. De rechtbank oordeelde echter dat de ISD-maatregel noodzakelijk was, gezien de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte.

Daarnaast werd de benadeelde partij [slachtoffer] in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 320,75 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de ISD-maatregel prioriteit had.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840909-16
Datum uitspraak : 23 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[naam 1] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen,
raadsman: mr. R. Vierhout, advocaat te Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 13 september 2016 te Ermelo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur en/of een motor, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. hij op of omstreeks 11 september 2016 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een op/aan de [straat] geparkeerd staande auto (merk: Opel, type: [type] , kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door onrechtmatig gebruik te maken van de originele (auto)sleutel;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2016 tot en met 14 september 2016 te Almere, althans in Nederland opzettelijk een auto (merk: Opel, type: [type] , kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener van dat voertuig, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/841077-15) betreffende de voorwaardelijke veroordeling door rechtbank Gelderland te Zutphen op 23 februari 2016.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 5 en 6;
- het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 13 t/m 15;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2016.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 september 2016 te Almere heeft verdachte de auto (Opel [type] , kenteken: [kenteken] ), welke auto [naam 2] in gebruik had, meegenomen. [2] Op 14 september 2016 wordt verdachte door de politie in deze auto aangetroffen. [3]
De standpunten
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
De verdediging heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening had.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 11 september 2016 samen met verdachte in de woning van haar moeder was en dat zij ruzie hadden. Daarbij heeft verdachte verschillende bedreigingen geuit en heeft verdachte gedreigd de auto mee te nemen. Op enig moment heeft verdachte de autosleutel gepakt, heeft hij nogmaals een bedreiging geuit en is uiteindelijk met de auto vertrokken. Aangeefster heeft verdachte hiervoor geen toestemming gegeven. De auto stond geparkeerd op een parkeerplaats bij de woning van de moeder van aangeefster aan de [adres 2] . [4]
Verdachte heeft bevestigd dat hij onenigheid met aangeefster had. Hij heeft aangeefster tot drie maal toe om toestemming gevraagd om de auto mee te mogen nemen. Hierop heeft aangeefster niet gereageerd. Verdachte heeft gedacht: ‘wie zwijgt, stemt toe’ en heeft vervolgens de auto meegenomen. Een paar dagen later heeft hij telefonisch contact met aangeefster gehad, waarbij zij hem heeft gevraagd de auto terug te brengen. Dit heeft verdachte geweigerd. [5]
Met betrekking tot het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening overweegt de rechtbank dat verdachte wist dat de auto hem niet toebehoorde. Hij heeft immers aangeefster verschillende malen om toestemming gevraagd om de auto mee te nemen. Deze toestemming heeft hij niet gekregen, doordat aangeefster (onder meer uit angst) heeft gezwegen. Het zwijgen van aangeefster kan geenszins worden opgevat als een stilzwijgende toestemming, zoals verdachte heeft aangegeven. Door de autosleutels te pakken en met de auto weg te rijden, zonder daartoe toestemming te hebben verkregen, heeft verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de auto weggenomen. Dit oogmerk blijkt ook uit de weigering van verdachte om de auto een aantal dagen later, desgevraagd, aan aangeefster terug te geven.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair onder feit 2 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair, tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op
of omstreeks13 september 2016 te Ermelo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur en
/ofeen motor,
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,heeft vernield en/of beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
2. hij op
of omstreeks11 september 2016 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een op/aan de [straat] geparkeerd staande auto (merk: Opel, type: [type] , kenteken: [kenteken] ),
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan
[naam 2] , in elk geval aaneen ander
of anderendan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door onrechtmatig gebruik te maken van de originele (auto)sleutel.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen
Ten aanzien van feit 2, primair:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar aan de formele eisen van oplegging van de ISD-maatregel voldoet, maar dat deze zaak niet een geval is die de wetgever voor ogen had bij het invoeren van de ISD-maatregel. Verdachte is veroordeeld voor zeer uiteenlopende delicten. Bij de invoering van de ISD-maatregel heeft de wetgever overwogen dat de maatregel bedoeld is voor personen die door bedreigingen, diefstallen en dergelijke feiten ernstig overlast veroorzaken. Verdachte behoort niet tot deze groep van personen. De feiten zijn te gering om oplegging van de ISD-maatregel te rechtvaardigen. Daarnaast is nog niet alles geprobeerd om de kans op recidive door verdachte te verminderen en zijn eerdere behandeltrajecten niet succesvol gebleken buiten toedoen van verdachte. De verdediging heeft primair zich verzet tegen oplegging van de ISD-maatregel. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de tijd van het voorarrest in mindering te brengen op de periode van de maatregel en om een tussentijdse beoordeling mogelijk te maken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 7 oktober 2016;
- een trajectconsult-ISD, opgesteld door [naam 3] , forensisch psychiater, gedateerd 28 oktober 2016;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 16 november 2016.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en een diefstal met valse sleutel. Daarmee heeft hij voor onrust, overlast en voor gevoelens van onveiligheid gezorgd.
Verdachte staat geregistreerd als zeer actieve veelpleger. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Er is sprake van verslavingsproblematiek. Volgens de reclassering is deze problematiek groter dan verdachte doet voorkomen. Bij een eerdere behandelsetting (De Ontmoeting) was verdachte weinig gemotiveerd en was er veel strijd over de regels. Om het aanwezige recidiverisico te verminderen is, volgens de reclassering, een langdurige, intensieve behandeling noodzakelijk in een forensische verslavingskliniek. Naast de verslavingsproblematiek dient er ook aandacht uit te gaan naar de persoonlijkheidsstructuur van verdachte en zijn gebrekkige probleemoplossende vaardigheden. Verdachte is wisselend gemotiveerd voor een behandeling. De reclassering stelt dat deze motivatie vooral extern gericht is om onder detentie uit te komen. De reclassering is van mening dat een ISD‑maatregel wenselijk is. Er kan geen recidivebeperkend effect verwacht worden van een ambulant traject binnen een voorwaardelijk kader. Binnen een ISD-maatregel kan er wel worden ingegrepen indien dat nodig is om recidive te voorkomen, aangezien deze maatregel de mogelijkheid biedt om verdachte terug te plaatsen in een penitentiaire inrichting wanneer hij zich niet aan afspraken houdt.
De rechtbank stelt vast dat aan de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht vermelde vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan:
- de bewezen verklaarde door verdachte begane strafbare feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- verdachte, die zoals blijkt uit het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie al vele malen is veroordeeld voor diverse strafbare feiten, is in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld. De onderhavige misdrijven zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze sancties;
- er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit voormeld reclasseringsadvies volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Gelet op het belang van beveiliging van de maatschappij en op beëindiging van de recidive van de verdachte, zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) duur van twee (2) jaren opleggen. De rechtbank acht oplegging van de ISD-maatregel voor die duur geboden en zal daarom de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, in afwijking van het gevoerde verweer, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Daartoe overweegt de rechtbank in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft veel hulp nodig op diverse levensgebieden, waarbij een adequate behandeling noodzakelijk is. Verdachte beschikt echter over minimaal zelfinzicht en is niet gemotiveerd voor verandering. Het is dan ook de verwachting dat de behandeling van verdachte een langdurig traject zal worden. Gelet hierop zal verdachte naar verwachting de volle twee jaren nodig hebben om dit traject succesvol te kunnen laten zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat er een tussentijdse beoordeling van de voortgang van de maatregel zal plaatsvinden. Er bestaan bij de rechtbank geen twijfels dat het traject voortvarend zal worden opgepakt. Het is aan verdachte de kansen die dit traject biedt aan te pakken om zodoende iets van zijn leven te maken. De verdediging heeft de mogelijkheid na zes maanden een tussentijdse beoordeling aan te vragen.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelet op de onderhavige bewezenverklaring kan de vordering van de officier van justitie voor toewijzen in aanmerking komen. De rechtbank is echter van oordeel dat een tenuitvoerlegging op dit moment niet opportuun is, nu een spoedige aanvang van de ISD-maatregel te prefereren is boven een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Daarom zal de rechtbank de vordering afwijzen.
7b. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 320,75.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. Daarbij dient de wettelijke rente te worden toegekend en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder feit 1) bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
  • bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht,
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 11 november 2016, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2016.
mr. Keijzer en mr Baauw zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016452516, gesloten op 14 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 25 t/m 27 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 december 2016.
3.Proces-verbaal van aanhouding p. 17 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 december 2016.
4.Proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 25 t/m 27.
5.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 12 december 2016.