ECLI:NL:RBGEL:2016:697

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
05/780020-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van vervangende jeugddetentie na hoger beroep

In deze zaak heeft de Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken van de Rechtbank Gelderland op 2 februari 2016 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 165 dagen, die eerder was opgelegd op 20 oktober 2015. De vordering tot tenuitvoerlegging was ingediend door de officier van justitie, omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van 20 oktober 2015, maar dat er geen verzoek tot opheffing van de tenuitvoerlegging is gedaan. Hierdoor ging de rechtbank uit van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

Tijdens de zitting op 19 januari 2016 is de veroordeelde, zijn raadsvrouw, de moeder van de veroordeelde, de officier van justitie en een jeugdreclasseerder gehoord. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, terwijl de verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de vordering en wijziging van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, waarbij de jeugddetentie is vastgesteld op 75 dagen, in plaats van de eerder opgelegde 165 dagen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, die verdere begeleiding nodig heeft.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht betrokken en benadrukt dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden een uitzondering is op het beginsel dat een uitspraak pas ten uitvoer kan worden gelegd nadat deze onherroepelijk is geworden. De beslissing is genomen door de kinderrechters J.Th. van Belzen, G.W. Brands-Bottema en W. Bruins, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem

Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken

Parketnummer : 05/780020-15
Datum zitting : 19 januari 2016
Datum uitspraak: 02 februari 2016

Beslissing op vordering na voorwaardelijke veroordeling

met betrekking tot de veroordeelde:

naam: [veroordeelde]

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]

De procedure

De Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken heeft kennis genomen van de op 22 december 2015 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, welke vordering strekt tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis op tegenspraak van de Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken te Arnhem van deze rechtbank van 20 oktober 2015 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 165 dagen met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich zal melden bij en zal deelnemen aan de gesprekken met de William Schrikker Groep, afdeling Jeugdreclassering en moet meewerken aan het traject ITB Plus (voorheen ITB Harde Kern) en de modules ‘Anders denken, anders doen’ en ‘Werken aan je toekomst’.
De rechtbank heeft bepaald dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de brief van de William Schrikker Groep van 24 november 2015, waarin gerapporteerd wordt dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 januari 2016 zijn gehoord:
  • veroordeelde,
  • diens raadsvrouw, mr. M. van Keulen, advocaat te Arnhem,
  • de moeder van veroordeelde,
  • de officier van justitie,
  • [Jeugdreclasseerder] namens de William Schrikker Groep.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, gelet op de brief van de William Schrikker Groep geconcludeerd tot tenuitvoerlegging van de eerder door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 165 dagen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit en heeft verzocht de bijzondere voorwaarden te wijzigen in die zin dat als voorwaarde wordt toegevoegd dat veroordeelde zich moet laten opnemen in een 24-uurs instelling. Veroordeelde heeft baat bij een omgeving met veel structuur en begeleiding.

De motivering van de beslissing

Allereerst zal de rechtbank in dienen te gaan op de vraag of tenuitvoerlegging mogelijk is. Immers, uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat veroordeelde tegen het vonnis van de Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken van deze rechtbank van 20 oktober 2015 in hoger beroep is gegaan.
De rechtbank heeft de bij voormeld vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Ingevolge artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechter bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, de op grond van artikel 77aa, tweede en derde lid, te verlenen hulp en steun dan wel het op grond van artikel 77aa, vierde lid, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar bij voorraad zijn. Daarvoor is vereist dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ingevolge het tweede lid van artikel 77za Sr kan het bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid door de rechter waarbij het hoger beroep tegen de veroordeling aanhangig is, worden opgeheven.
Met het bepaalde in artikel 77za Sr wordt afgeweken van het beginsel dat een rechterlijke uitspraak pas mag worden tenuitvoergelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. Dadelijke uitvoerbaarheid doorbreekt dus de opschortende werking van het hoger beroep. Dit heeft tot gevolg dat de opgelegde bijzondere voorwaarden direct in werking treden. Omdat de dadelijke uitvoerbaarheid voor een veroordeelde verstrekkende gevolgen heeft, heeft de wetgever in een aantal waarborgen voorzien. Ten eerste kan een bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid alleen worden gegeven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ten tweede heeft de wetgever de keuze of in het concrete geval de onmiddellijke uitvoering van de voorwaarden en het toezicht genoodzaakt is, in handen van de rechter gelegd. Ten derde kan het bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid door de rechter waarbij het hoger beroep tegen de veroordeling aanhangig is, worden opgeheven. [1] Deze waarborgen zijn vervat in het eerste en tweede lid van artikel 77za Sr. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever zich heeft uitgelaten over de vraag of tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf mogelijk is indien de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld.
Nu de wetgever zich hierover niet expliciet heeft uitgelaten, maar wel de mogelijkheid heeft gegeven om het bevel in hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie op te heffen, heeft de rechtbank ter terechtzitting hierover aan de raadsvrouw informatie gevraagd. De raadsvrouw heeft desgevraagd aangegeven dat zij in de hoger beroep-procedure het verzoek tot opheffing niet heeft gedaan. Een uitspraak van het Hof dienaangaande is niet overgelegd. Derhalve gaat de rechtbank uit van de dadelijke uitvoerbaarheid en dient de rechtbank de vordering inhoudelijk te beoordelen.
De rechtbank acht de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist.
Ten aanzien van de beoordeling van de vordering van het Openbaar Ministerie overweegt de rechtbank als volgt. Uit de brief van de William Schrikker Groep en de ter zitting mondeling gegeven aanvulling door [Jeugdreclasseerder] blijkt dat veroordeelde meerdere malen de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Veroordeelde komt afspraken niet na, is onbereikbaar, komt niet opdagen bij [werk] , komt te laat, meldt zich af en misdraagt zich daar. Alles overziende stelt hij zich niet begeleidbaar op. Veroordeelde heeft ter zitting beaamd dat hij zich regelmatig niet aan de voorwaarden heeft gehouden en dat het bij [werk] niet goed is verlopen. Hij ging er niet heen omdat hij geen geld of geen zin had om te gaan.
Gelet op de houding van veroordeelde is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie voor toewijzing vatbaar is. Echter, de rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde aanleiding over te gaan tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Gebleken is immers dat veroordeelde om goed te kunnen functioneren verdere begeleiding nodig heeft. De William Schrikker Groep acht zelfs 24-uurs zorg noodzakelijk, maar hiervoor is de motivatie van veroordeelde cruciaal.
Gezien het voorgaande en gelet op de betreffende artikelen van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank een gedeelte van de vordering toewijzen, in die zin dat een jeugddetentie voor de duur van 75 uren ten uitvoer gelegd zal worden. De vordering wordt voor het overige afgewezen.

De beslissing

Wijst devordering van de officier van justitie ten dele toe.
Gelastde gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken van deze rechtbank van 20 oktober 2015 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten:
-
jeugddetentie voor de duur van 75 dagen.
Wijstde vordering tenuitvoerlegging voor het overige
af.
Aldus beslist door:
mr. J.Th. van Belzen, kinderrechter, als voorzitter,
mr. G.W. Brands-Bottema, kinderrechter,
mr. W. Bruins, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Knipping-Verbeek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 02 februari 2016.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2009-2010, 32 319, nr. 3, p. 12-13.