ECLI:NL:RBGEL:2016:6968

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
C/05/300242 HZ ZA 16-141
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming woning op basis van bruikleenovereenkomst met geschil over termijn en bewijslast

In deze zaak vorderen eisers, [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2], de ontruiming van een woning die sinds 2010 door gedaagde wordt bewoond zonder vergoeding. De woning behoort tot de nalatenschap van erflater, die in zijn testament de eisers als enige erfgenamen heeft benoemd. Gedaagde stelt dat zij op basis van een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd in de woning verblijft, die niet tussentijds opzegbaar is. Eisers betwisten het bestaan van een dergelijke overeenkomst en stellen dat gedaagde de woning moet verlaten omdat zij deze dringend nodig hebben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bruikleenovereenkomst bestaat, maar is van mening dat de eisers moeten bewijzen dat deze overeenkomst is beëindigd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door eisers, waarbij zij de mogelijkheid hebben om getuigen te horen of bewijsstukken over te leggen. De beslissing van de rechtbank is dat de zaak opnieuw op de rol komt voor uitlating door eisers over de wijze van bewijslevering.

De zaak is van belang voor de rechtsverhouding tussen erfgenamen en een bruiklener, en de vraag of een bruikleenovereenkomst kan worden beëindigd op basis van dringende redenen. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en benadrukt dat de bewijslast bij eisers ligt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/300242 / HZ ZA 16-141
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

2.
[eisende partij sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers,
advocaat mr. E.F.E. van Essen te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G. Hilberink te Apeldoorn.
Eisers zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 10 juli 2014 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. Zijn echtgenote overleed op 8 mei 2011.
2.2.
Erflater heeft in zijn laatste testament (van 16 oktober 2012) [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] tot zijn enige erfgenamen benoemd
.Daarnaast is [eisende partij sub 1] benoemd tot executeur-testamentair.
2.3.
Tot de nalatenschap van erflater behoort de woning aan de [adres] te Vaassen (hierna: de woning). Erflater en zijn echtgenote woonden zelf in de woning, tot zij in juni 2010 niet meer in staat waren op zichzelf te wonen en naar een verzorgingshuis verhuisden.
2.4.
Sinds de zomer van 2010 woont [gedaagde] in de woning, zonder dat zij daarvoor een vergoeding betaalt. Wel neemt [gedaagde] de kosten van gas, water en elektriciteit voor haar rekening.
2.5.
Bij brief van 31 juli 2014 heeft [eisers] [gedaagde] – voor zover van belang – als volgt bericht:
“(…) Oom Antoon en tante Dien hebben je ten tijde van hun verhuizing naar de Klaarbeek in Epe (medio 2010) toestemming gegeven om hun huis aan de [adres] te betrekken.
We hebben je verteld dat we het huis moeten verkopen teneinde het testament ten uitvoer te kunnen brengen. Dit betekent dat je er niet kunt blijven wonen, tenzij je besluit om het zelf te kopen. (…)
(…)In het geval jij of John besluiten om niet tot aankoop over te gaan komt het huis in de openbare verkoop. Wij geven je dan uiteraard tijd om een andere woning te zoeken en denken daarbij aan een periode van 4 maanden, dus tot 1 december 2014. Omgekeerd verwachten wij dan van jou dat je constructief meewerkt aan de verkoop en het huis zo goed blijft verzorgen als je tot nu toe hebt gedaan.(…)”
2.6.
In zijn e-mail van 8 januari 2015 heeft mr. J.J.M.M. Ridderhof, als notaris te Vaassen betrokken geweest bij het opstellen van het laatste testament van erflater, onder meer het volgende aan [eisende partij sub 1] bericht:
“(…)Bij het laatste testament (…), verleden 16 oktober2012 bent U beiden tot enige erfgenamen benoemd in de nalatenschap van de heer heer[erflater](…)In dit testament staat geen making ten behoeve van mevrouw [gedaagde] .
De heer [erflater] heeft mondeling te kennen gegeven dat bij zijn verhuizing naar het bejaardenoord De Klaarbeek te Epe mevrouw [gedaagde] om niet in zijn woning mocht wonen. Hij heeft mij dit verteld.Tevens heeft hij met het bestuur van de toenmalige Parochie van Sint Martinus te Vaassen geregeld dat na zijn overlijden mevrouw [gedaagde] het gebruik van de woning kon continueren.Destijds was die parochie door hem als enig erfgenaam benoemd.(…)”

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert – kort samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeeld:
1. de woning binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis dan wel een andere door de rechtbank te bepalen termijn geheel en ontruimd te verlaten met afgifte van de sleutels aan [eisers] en deze verder niet meer te betreden op straffe van een dwangsom,
2. tot betaling van de kosten van bruikleen ad € 4.373,88 eenmalig, alsmede de kosten per jaar ad € 7.531,68, te voldoen in twaalf maandelijkse termijnen van € 627,64 uiterlijk voor de eerste van elke maand, op de bankrekening van [eisende partij sub 1] ,
3. tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met rente en de nakosten.
3.2.
[eisers] heeft aan deze vordering de navolgende stellingen ten grondslag gelegd.
Er is geen sprake van een tussen erflater en [gedaagde] gesloten overeenkomst. Subsidiair is sprake van een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd die bij brief van 31 juli 2014 rechtsgeldig is opgezegd.
Indien al sprake is van bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd, dan is die tijd bepaald door de terugkeer van erflater naar zijn eigen woning. [gedaagde] mocht in de woning verblijven totdat erflater zou terugkeren in de woning dan wel tot zijn dood. Zij mocht daar wonen om de woning op orde te houden.
Indien al is afgesproken dat [gedaagde] er mocht blijven tot haar overlijden, is erflater daar later op teruggekomen. Terwijl hij eerder de woning na zijn dood aan de parochie wilde schenken, zulks in (ondeelbare) combinatie met het recht van [gedaagde] om daar gedurende haar leven te blijven wonen, is in het testament van 2012 bepaald dat hij de woning aan [eisers] nalaat. Uit deze testamentswijziging moet worden afgeleid dat afspraken, indien deze al bestonden, niet meer gelden. Het testament is een uiting van de laatste wil van erflater die moet worden ingewilligd. In het testament is geen bepaling opgenomen dat de woning aan [gedaagde] in bruikleen is gegeven. Uit de verklaring van erflater tegenover de notaris dat hij geen beschikking ten behoeve van [gedaagde] wenste te maken, moet worden afgeleid dat een eventueel gebruiksrecht is ingetrokken.
De belangen van [eisers] wegen zwaarder dan de belangen van [gedaagde] . Vervangende woonruimte is op korte termijn beschikbaar. Er is sprake van onbalans omdat [gedaagde] niet voor het gebruik betaalt en [eisers] als eigenaar het risico van verval loopt terwijl het voortduren van het verblijf ook fiscale consequenties heeft. Bovendien is de verhouding tussen partijen verstoord.
Er is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor van [eisers] niet kan worden verlangd dat hij aan de bruikleenovereenkomst wordt gehouden. [eisers] heeft de woning zelf dringend nodig. Er zijn tevens onvoorziene omstandigheden, bestaande uit financiële nood die maakt dat het voor hem ondoenlijk is om [gedaagde] tot haar overlijden in de woning te laten wonen. Uit de opbrengst van de woning dient de fiscale aanslag betaald te worden en de woning kan met [gedaagde] erin onmogelijk voor een redelijke prijs worden verkocht.
Meer subsidiair vordert [eisers] voor de periode vanaf augustus 2014 de kosten van het normale gebruik en onderhoud van de woning, welke kosten [gedaagde] als bruiklener op grond van artikel 7A:1785 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te voldoen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen zal afwijzen, met zijn hoofdelijke veroordeling in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
Zij heeft ten verwere het navolgende aangevoerd.
Zij heeft het recht van gebruik van de woning op grond van een in 2009 met erflater en zijn echtgenote gesloten bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd, inhoudende dat zij gedurende de rest van haar leven om niet in de woning mag wonen, dit tegen betaling van de kosten van gas, water en elektriciteit. Deze overeenkomst is niet tussentijds opzegbaar. De woning kan pas worden teruggevorderd bij het overlijden van [gedaagde] . De in artikel 7A:1788 BW geregelde uitzonderingssituatie doet zich niet voor. De door [eisers] gestelde omstandigheden zijn niet nader onderbouwd en komen [gedaagde] niet onvoorzien of dringend voor. De verplichting om de woning ter beschikking van [gedaagde] te laten is bij het overlijden van erflater overgegaan op zijn erfgenamen.
De gebruiksovereenkomst kan niet door een testament terzijde worden geschoven. Indien erflater al had willen terugkomen op de afspraak, dan was dit gestuit op het bestaan van de gebruiksovereenkomst met [gedaagde] .
Er is geen onbepaalde tijd afgesproken, zodat opzegging niet aan de orde is. [gedaagde] heeft de overeenkomst overigens niet opgezegd.
komt niet in aanmerking voor van een seniorenwoning in Vaassen. Er is tussen partijen voldoende basis om in een rechtsverhouding van bruikleen te blijven. De omstandigheid dat [eisers] van de opbrengst van de woning een fiscale aanslag dient te voldoen, is geen bijzondere of onvoorziene omstandigheid dan wel dringende en onverwachts opkomende redenen als bedoeld in artikel 7A:1788 BW. Er is geen sprake van financiële nood aan de zijde van [eisers] doordat [gedaagde] in de woning woont.
De vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen omdat het aangehaalde wetsartikel ziet op onkosten die de gebruiker maakt om van de geleende zaak gebruik te maken. Bovendien wordt betwist dat de opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Voor zover [eisers] aan zijn vordering tot ontruiming van de woning ten grondslag heeft gelegd dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft (hij heeft immers gesteld dat geen sprake is van een tussen erflater en [gedaagde] gesloten overeenkomst), wordt hieraan voorbijgegaan, omdat [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie heeft gesteld dat uitgegaan dient te worden van een overeenkomst van bruikleen. Dat [eisers] het bestaan van een overeenkomst van bruikleen erkent, blijkt bovendien uit zijn brief van 31 juni 2014 aan [gedaagde] , waarin hij schrijft dat erflater en zijn echtgenote [gedaagde] toestemming hebben gegeven de woning te betrekken.
5.2.
Tevens wordt voorbijgegaan aan de stelling van [eisers] dat sprake is van een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd die door opzegging is beëindigd. Mede bezien in het licht van zijn betoog dat [gedaagde] in de woning mocht verblijven totdat erflater zou terugkeren in de woning dan wel tot zijn dood (punt 31 van de dagvaarding), heeft [eisers] hiervoor onvoldoende gesteld.
5.3.
Uitgegaan dient derhalve te worden van een overeenkomst van bruikleen voor bepaalde tijd. Op grond van artikel 7A:1787 BW kan [eisers] de woning niet terugvorderen dan na verloop van de bepaalde tijd. Hierop kan slechts een uitzondering worden gemaakt indien [eisers] de woning om dringende en onverwachts opkomende redenen zelf nodig heeft (artikel 7A:1788 BW).
5.4.
Partijen zijn verdeeld over de vraag welke termijn bij de overeenkomst is afgesproken. Terwijl [eisers] heeft gesteld dat [gedaagde] in de woning mocht verblijven totdat erflater in de woning zou terugkeren dan wel tot zijn dood, heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de woning tot haar overlijden in bruikleen is gegeven.
Nu [eisers] zich ter onderbouwing van zijn vordering tot ontruiming beroept op de beëindiging van het recht op bruikleen, rust op hem de bewijslast van zijn stelling dat dit recht op grond van de bruikleenovereenkomst is beëindigd.
heeft ter onderbouwing van zijn betoog dat de bewijslast op [gedaagde] rust een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1969 (ECLI:NL:PHR:1969:AC4910), maar dit beroep kan hem niet baten. Hiervoor is van belang dat in het geval van het arrest sprake was van een andere situatie, waarin de bruiklener zich
- tegenover het eigendomsrecht van de uitlener - beriep op een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd en daarmee een bevrijdend verweer voerde, waardoor de bewijslast op de bruiklener rustte.
[eisers] zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld zijn stelling te bewijzen, zoals hierna in het dictum is bepaald.
5.5.
Reeds thans wordt overwogen dat [eisers] onvoldoende heeft onderbouwd dat de gestelde kosten van bruikleen voor rekening van [eisers] dienen te komen. Hij heeft verwezen naar artikel 7A:1785 BW, maar dit artikel kan geen grondslag voor de vordering zijn, omdat daarin is bepaald dat de gebruiker kosten die hij heeft gemaakt om van de geleende zaak gebruik te kunnen maken, niet kan terugvorderen. De vordering zal daarom, bij gebreke van een deugdelijke grondslag, worden afgewezen.
5.6.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.7.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
5.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt [eisers] op te bewijzen:
- dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van bruikleen (slechts) het recht heeft de woning tot het overlijden van erflater te gebruiken,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 december 2016voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat [eisers] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat [eisers] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2017 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D.T. Boks in het gerechtsgebouw te Zutphen aan De Martinetsingel 2,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.
GR/DB