Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eisende partij sub 1] ,
[eisende partij sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 juni 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 19 juli 2016.
2.De feiten
.Daarnaast is [eisende partij sub 1] benoemd tot executeur-testamentair.
“(…) Oom Antoon en tante Dien hebben je ten tijde van hun verhuizing naar de Klaarbeek in Epe (medio 2010) toestemming gegeven om hun huis aan de [adres] te betrekken.
“(…)Bij het laatste testament (…), verleden 16 oktober2012 bent U beiden tot enige erfgenamen benoemd in de nalatenschap van de heer heer[erflater](…)In dit testament staat geen making ten behoeve van mevrouw [gedaagde] .
3.De vordering
1. de woning binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis dan wel een andere door de rechtbank te bepalen termijn geheel en ontruimd te verlaten met afgifte van de sleutels aan [eisers] en deze verder niet meer te betreden op straffe van een dwangsom,
2. tot betaling van de kosten van bruikleen ad € 4.373,88 eenmalig, alsmede de kosten per jaar ad € 7.531,68, te voldoen in twaalf maandelijkse termijnen van € 627,64 uiterlijk voor de eerste van elke maand, op de bankrekening van [eisende partij sub 1] ,
3. tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met rente en de nakosten.
Er is geen sprake van een tussen erflater en [gedaagde] gesloten overeenkomst. Subsidiair is sprake van een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd die bij brief van 31 juli 2014 rechtsgeldig is opgezegd.
Indien al sprake is van bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd, dan is die tijd bepaald door de terugkeer van erflater naar zijn eigen woning. [gedaagde] mocht in de woning verblijven totdat erflater zou terugkeren in de woning dan wel tot zijn dood. Zij mocht daar wonen om de woning op orde te houden.
4.Het verweer
komt niet in aanmerking voor van een seniorenwoning in Vaassen. Er is tussen partijen voldoende basis om in een rechtsverhouding van bruikleen te blijven. De omstandigheid dat [eisers] van de opbrengst van de woning een fiscale aanslag dient te voldoen, is geen bijzondere of onvoorziene omstandigheid dan wel dringende en onverwachts opkomende redenen als bedoeld in artikel 7A:1788 BW. Er is geen sprake van financiële nood aan de zijde van [eisers] doordat [gedaagde] in de woning woont.
5.De beoordeling
Nu [eisers] zich ter onderbouwing van zijn vordering tot ontruiming beroept op de beëindiging van het recht op bruikleen, rust op hem de bewijslast van zijn stelling dat dit recht op grond van de bruikleenovereenkomst is beëindigd.
heeft ter onderbouwing van zijn betoog dat de bewijslast op [gedaagde] rust een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1969 (ECLI:NL:PHR:1969:AC4910), maar dit beroep kan hem niet baten. Hiervoor is van belang dat in het geval van het arrest sprake was van een andere situatie, waarin de bruiklener zich
- tegenover het eigendomsrecht van de uitlener - beriep op een bruikleenovereenkomst voor bepaalde tijd en daarmee een bevrijdend verweer voerde, waardoor de bewijslast op de bruiklener rustte.
[eisers] zal derhalve in de gelegenheid worden gesteld zijn stelling te bewijzen, zoals hierna in het dictum is bepaald.
6.De beslissing
- dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van bruikleen (slechts) het recht heeft de woning tot het overlijden van erflater te gebruiken,
28 december 2016voor uitlating door [eisers] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2017 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,