2.12.Voorafgaand aan deze conclusie is in paragraaf 4.2 van het rapport, ‘Rechtmatigheid en integriteit raadslid’, onder meer het volgende te lezen.
Toen het raadslid […] . [eiser] begin februari 2015 kennisnam van de uitlatingen van
de heer [betrokkene] in diens brief van 4 december 2014, heeft hij op 9 februari 2015 op zijn initiatief met de indiener ervan gesproken. De heer [eiser] had de, als zienswijze aangemerkte, brief op het (niet openbare) extranet van de gemeente [woonplaats] gelezen. Volgens de heer [betrokkene] heeft de heer [eiser] in het gesprek op 9 februari druk uitgeoefend om de heer [betrokkene] te bewegen zijn zienswijze in te trekken,
‘omdat hij kennelijk aanvoelde dat de brief aangegrepen zou worden hem als raadslid op zijn integriteit aan te spreken’. Volgens de heer [eiser] ‘moest (er) druk op de heer [betrokkene] worden gezet, want hij was te nonchalant. De heer [eiser] geeft aan dat de heer [betrokkene] de gevolgen voor de heer [eiser] niet ziet. Er komt een publieke discussie en daardoor kom ik in de problemen terwijl het niet waar is.’
Deze zienswijze wordt door de heer [eiser] bevestigd [de rapporteur verwijst hier opnieuw naar het verslag van het eerder genoemde gesprek tussen [eiser] en de burgemeester,
de rechtbank]. Hij had in het gesprek op 9 februari tegen de heer [betrokkene] gezegd, ‘dat het verstandig is de zienswijze, of in ieder geval de betreffende regels in te trekken’.
De heer [betrokkene] had echter de stellige overtuiging, dat de heer [eiser] het (i.c. de
vermeende toestemming om te mogen bouwen) al geregeld zou hebben. Maar gaandeweg
dat gesprek op 9 februari, had de heer [eiser] hem ervan kunnen overtuigen dat dit
niet het geval is geweest.
Verder had de heer [eiser] ‘uit coulance’ de heer [betrokkene] aangeboden hem
‘financieel te compenseren. Volgens de heer [eiser] heeft hij gezegd: ‘als dat het probleem oplost...’ De hoogte van het bedrag weet de heer [eiser] niet meer. Het zou kunnen zijn dat hij iets heeft gezegd in de trant van 10/15 of 20 duizend. Het was bedoeld als een gebaar. De heer [betrokkene] heeft dit afgewezen.’
In het gesprek met burgemeester en griffier zou de heer [eiser] tot slot hebben
aangegeven, ‘dat dit aanbod zeker niet te interpreteren valt als ‘als/dan, als ik het geld geef,
trek jij de zienswijze in’. Hij heeft het verband met het intrekken niet gelegd, het was een
gebaar, een handreiking. Het was meer in de trant van dat mijn kinderen er geld aan
verdienen, waarop de heer [eiser] aangeeft: ‘als je daar mee zit dan....’ De heer [eiser]
wilde dat de heer [betrokkene] er zelf van overtuigd moest zijn de betreffende zin
weg te halen’.
Ook zou de heer [eiser] gedreigd hebben met de kerkeraad:
‘als jij mij dit zo aandoet moet jij uit de kerkeraad, omdat jij een valse getuigenis hebt gedaan; jij betrekt mij erbij terwijl het niet waar is. (-) De heer [eiser] heeft dit direct in het begin van het gesprek (op 9 februari, vdH) gezegd, omdat de heer [betrokkene] begon met de stelling dat de heer [eiser] het heeft geregeld met wethouder De Kruijf. De heer [eiser] zegt dat er sprake is van overtreden van het 9e gebod. Als de heer [betrokkene] niks gaat doen zal ik naar de kerkeraad gaan. Er moest druk op de heer [betrokkene] worden gezegd, want hij was te nonchalant.’
Volgens de lezing van de heer [betrokkene] had hij niet de bedoeling om te beschuldigen. ‘De hele zienswijze, inclusief de bewuste zin, is in vragende zin gesteld. (-) De heer [betrokkene] was overigens wel ‘spinnijdig op de heer [eiser] door zijn dreigement naar de kerkeraad te stappen.’
Tot zover de opeenvolging van gebeurtenissen die eenduidig gereconstrueerd kunnen
worden, omdat ze in beide geautoriseerde gespreksverslagen in de kern en in grote lijnen
overeenkomen.
Voor het oordeel over het handelen van gemeenteraadslid […] . [eiser] zullen als
norm drie relevante maatstaven worden gehanteerd, namelijk allereerst de Gemeentewet,
vervolgens de Algemene Wet Bestuursrecht en tenslotte de gedragscode van de
gemeenteraad van [woonplaats] .
Van de Gemeentewet is artikel 15 relevant. In dit artikel wordt het een gemeenteraadslid
verboden werkzaam te zijn als adviseur ten behoeve van een wederpartij van de gemeente
of van het gemeentebestuur.
De vraag kan worden gesteld of het raadslid [eiser] bij de koop van de kavel met ‘een dubbele pet op’ heeft gehandeld. De lezer van dit rapport heeft kunnen constateren dat dit in het private aankoopproces nergens het geval is geweest. Het stond (en staat) een raadslid vrij, zoals elke andere burger, onroerende zaken te kopen en te verkopen. Het raadslid was in deze private aangelegenheid de onderhandelende private partij. Hij was betrokken bij de aankoop van de kavel - waarvan zijn kinderen eigenaar werden - en besloot tot aankoop toen de kavel in de openbare verkoop stond. Zoals elke andere persoon had kunnen doen, nam hij het risico dat het met de bestemmingsplanwijziging wel goed zou komen en op termijn de bouwvergunning zou worden verkregen. In dit opzicht heeft de heer [eiser] rechtmatig gehandeld.
In de tweede plaats dient het handelen van het raadslid beoordeeld te worden in het licht
van artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel geeft voorschriften om de
zuiverheid van het besluitvormingsproces te waarborgen, bijvoorbeeld bij het wijzigen van
een bestemmingsplan. Het bestuursorgaan dient daarin onpartijdig, objectief en
onbevooroordeeld besluiten te nemen. Op het bestuursorgaan rust volgens dit artikel ook
de plicht ertegen te waken dat persoonlijke belangen gemengd worden met het algemeen
belang dat het bestuursorgaan gehouden is te behartigen. Ook moet vermeden worden dat
personen die bij het bestuursorgaan zijn betrokken, hun privébelangen bij de besluitvorming inbrengen. ‘Met de term is gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te vervullen.’ Ook de schijn van belangenverstrengeling dient in dit opzicht te worden vermeden. Het raadslid [eiser] heeft zich door zich met de zienswijze van de heer [betrokkene] te bemoeien, op ongeoorloofde wijze in de besluitvorming over het bestemmingsplan
gemengd. Hij heeft de indiener ertoe proberen te bewegen diens zienswijze in te trekken of
in ieder geval enkele, in zijn ogen voor hem ongunstige, zinnen te schrappen. Daarbij heeft
hij gedreigd de kerkeraad in deze zaak te mengen. Ook werkt tegen hem dat hij via de
indiener van de zienswijze de moeder van de heren [betrokkene] geld heeft aangeboden. Met
welke bedoelingen dit precies is gebeurd, is niet duidelijk, maar feit is dat zijn handelwijze in het kader van zijn bezwaar tegen de ingediende zienswijze in ieder geval het
besluitvormingsproces als het waren ‘besmet’ zou hebben. Dit is niet alleen als ongewenst
en ongepast te kwalificeren, maar zelfs als in strijd met art. 2.4 Awb. Want daarmee zou het
persoonlijke belang van de heer [eiser] met het algemeen belang van het
besluitvormende orgaan, waarvan politicus [eiser] deel uitmaakt, worden gemengd.
Door de inmenging van het persoonlijke belang in de desbetreffende besluitvorming is het de vraag of het bestuursorgaan wel zou (kunnen) voldoen aan de eis van integriteit, namelijk van onkreukbaarheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid die het bestuursorgaan en de voor hem werkende personen dienen te respecteren.