ECLI:NL:RBGEL:2016:6932

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
302469
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad gemeente door bekendmaking rapport integriteitsschending door gemeenteraadslid

In deze zaak vordert eiser, een gemeenteraadslid, een verklaring voor recht dat hij niet in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de lokale gedragscode heeft gehandeld. De zaak draait om beschuldigingen van integriteitsschending door eiser, die voortkwamen uit een rapport dat door de gemeente werd gepubliceerd. Eiser stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door zijn goede naam aan te tasten zonder vooroverleg. De rechtbank onderzoekt de feiten en concludeert dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser, door zich te mengen in de zienswijze van een burger, zijn persoonlijke belangen heeft gemengd met het algemeen belang, wat in strijd is met de Awb. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en onafhankelijkheid in de besluitvorming van gemeenteraadsleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/302469 / HA ZA 16-257
Vonnis van 14 december 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Bolt te Groningen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [woonplaats],
zetelend te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Pietermaat te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en Gemeente [woonplaats] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 juli 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 maart 2012 is [eiser] geïnstalleerd als [partij] -raadslid van de Gemeente [woonplaats] .
2.2.
Op 31 oktober 2013 kopen de kinderen van [eiser] van de moeder van [betrokkene] (deze laatste hierna: [betrokkene] ) het perceel met woning [adres] te [woonplaats] . Vervolgens wijzigt de Gemeente [woonplaats] mede naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de nieuwe eigenaren haar beleid zodat op het perceel een tweede bouwlocatie kan worden toegestaan. In het verleden waren door Van Essens moeder daartoe gedane verzoeken afgewezen.
2.3.
De Gemeente [woonplaats] maakt de voorgenomen bestemmingsplanwijziging in augustus 2014 bekend.
2.4.
Bij brief van 11 augustus 2014 aan het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [woonplaats] uit [betrokkene] zijn bevreemding over het feit dat na de eerdere weigering tegenover zijn moeder, de Gemeente [woonplaats] nu wel tot een bestemmingsplanwijziging wil overgaan. De brief bevat in de laatste alinea de zinnen:
Of is de persoon die het nu in handen heeft een goede bekende van degenen die over ruimtelijke ordening gaat? Wij hebben bij dit alles een zeer naar en wrang gevoel.
2.5.
Het College antwoordt [betrokkene] bij brief van 27 september 2014, legt daarin de gang van zaken uit en informeert hem over de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen als het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.
2.6.
Dit doet [betrokkene] en via een niet openbare, maar voor gemeenteraadsleden toegankelijke website neemt [eiser] op 7 februari 2015 kennis van een stuk afkomstig van [betrokkene] , door de Gemeente [woonplaats] geduid als zienswijze tegen het voorgenomen bestemmingsplan en gedateerd 14 december 2014. Dit stuk luidt onder meer als volgt.
Dat u vergunning geeft voor het bouwen op de kavel [adres] , vraagt nog enige uitleg.
Wij zouden dan ook graag enige uitleg hebben waarom wij niet serieus genomen zijn, al de achter liggende jaren.
De voorkeur zou hebben dat u bij onze moeder op [adres] daar persoonlijk uitleg komt geven,
aangezien zij moeilijk naar u toe kan komen.
Al zouden wij de financiële schade laten rusten, is er toch veel persoonlijke schade en vertrouwen geschaad.
Zelfs voordat de kavel te koop kwam heeft de makelaar contact gezocht met de gemeente of er nog op korte termijn mogelijkheden zouden zijn voor een bouwkavel.
Als antwoord hebben wij gekregen de eerste jaren niet, wij gunnen natuurlijk een ieder het zijne, maar vreemd verloopt alles wel.
Er is een brief geschreven (11-08-2014) waar wij in getracht hebben het verleden op te stellen.
Vragen die ons nu nog bezig houden zijn, is er met voorkennis gekocht?
Waarom mag er nu wel gebouwd worden, en in het verleden niet?
Heeft de persoon die hier achter de schermen aan werkt invloed op de gemeenteraad?
U zult zich afvragen, wat willen jullie bereiken met dit schrijven?
Dat een gemeente eerlijk moet handelen en wandelen in alle openheid met de plaatselijke burgers.
2.7.
Op 9 februari 2015 brengt [eiser] een bezoek aan [betrokkene] en diens echtgenote. Hierbij komt de ontwikkeling rond het perceel aan de [adres] aan de orde, zowel wat betreft de feitelijke gang van zaken als wat betreft ethische aspecten. In dit verband verdient opmerking dat [eiser] en [betrokkene] tot hetzelfde kerkgenootschap behoren, zij het in verschillende kerkelijke gemeentes.
2.8.
Aan het einde van dit gesprek vraagt [eiser] [betrokkene] of hij zijn beschuldigende schrijven wil intrekken.
2.9.
Op 13 februari 2015 schrijft [betrokkene] aan College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente [woonplaats] onder meer:
Langs deze weg wil ik graag wat verduidelijken van de ingezonden brief van 25-11-2014.
Die brief die toen uitgegaan is, zijn wat misverstanden in ontstaan.
Daar kwam ik achter nadat die brief ter inzage gelegen heeft, en gelezen werd door iemand die het ging lezen als een beschuldigende vinger.
Er zijn twee regels overgekomen als een beschuldig, zelfs als vals getuigenis.
Dat is nooit mijn bedoeling geweest.
De pijnlijke regels voor die persoon zijn:
Is er met voorkennis gekocht?
Heeft de persoon die achter de schermen werkt invloed op de gemeenteraad?
Degene die zich dit aangetrokken heeft, kwam het toelichten bij mij thuis.
Er is gemeld dat dit absoluut niet zo zou zijn, en het werd ervaren als erg pijnlijk en teleurstellend.
Vanaf mijn zijde is er getracht een brief op te stellen in vragende zin, en als opbouwende kritiek naar de gemeente toe,
Deze situatie is ontstaan doordat ik de pijnlijke dingen van mij af ging schrijven.
Van dichtbij heb ik gezien hoe mijn ouders in het verleden er mee bezig geweest zijn.
Het is nooit mijn bedoeling geweest mensen te beschadigen, kwetsen.
Nog minder om hier mee in de media terecht te komen.
Voor jaren terug is uit dezelfde kant (die zich nu aangevallen voelt) een aanbod gekomen, en gemeld dat de mogelijkheden er waarschijnlijk best wel waren voor een bouwkavel.
Toen bezette ongeloof ons hart na alles wat er al voor gevallen was.
Daar zijn we dan ook niet serieus op in gegaan, wij hebben ons afgevraagd of dat de weg wel was.
2.10.
De burgemeester van [woonplaats] voert op 5 maart 2015 een gesprek met [betrokkene] en diens broer E. [betrokkene] en op 6 maart 2015 met [eiser] . Van de gesprekken worden verslagen opgesteld door de raadsgriffier.
2.11.
De burgemeester van [woonplaats] laat een extern onderzoek uitvoeren naar de vraag of er bij de behandeling van de aanvraag voor de ontwikkeling van het perceel door de Gemeente [woonplaats] en [eiser] rechtmatig en integer is gehandeld. Dit leidt tot het rapport ‘Bouwen aan de [adres] : Rapport over het bestuurlijk handelen van de gemeente [woonplaats] en de rol van raadslid de heer […] . [eiser] ’ van prof. dr […] . [Professor] , uitgebracht in april 2015. In het laatste hoofdstuk van dit rapport, 5. Besluit, staat onder meer het volgende te lezen.
In dit slothoofdstuk wordt een samenvattend antwoord gegeven op de probleemstelling van
dit onderzoek: is er in de behandeling van de aanvraag van de ruimtelijke ontwikkeling
rechtmatig en integer gehandeld?
Allereerst de vraag of de gemeente bij de behandeling van de bouwvergunning met twee
maten heeft gemeten.
Gezien het documentenonderzoek kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de
gemeente legaal, zorgvuldig en volgens de geldende regels heeft gehandeld (…).
Vervolgens de tweede deelvraag, namelijk of het raadslid de heer H. C. [eiser]
rechtmatig en integer heeft gehandeld. Deze vraag wordt in drie delen beantwoord, namelijk vanuit de Gemeentewet, de Algemene Wet Bestuursrecht en de gedragscode van de gemeente [woonplaats] .
Vanuit een oogpunt van rechtmatigheid kan worden geconstateerd de heer [eiser]
de Gemeentewet niet heeft overtreden.
De aankoop van de kavel was een zuivere privéaangelegenheid. De koop is volgens de
gangbare (private) weg tot stand gekomen. Gezien de te bouwen tweede woning op de
kavel, had de koper er wel belang bij dat de beoogde wijziging van het bestemmingsplan
haar beslag zou krijgen.
Vanuit de Algemene Wet Bestuursrecht (art. 2.4) kan worden geconstateerd, dat de heer
[eiser] als raadslid om hem moverende redenen zich op ongeoorloofde wijze met de ingediende zienswijze heeft bemoeid (verzoek om intrekking c.q. gedeeltelijke schrapping, het dreigen met de kerkeraad en het aanbod van een geldbedrag).
Deze omstandigheid leidt tot de conclusie dat de gemeenteraad niet zonder
vooringenomenheid, niet onafhankelijk en niet onpartijdig de beslissing over de
voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan zou hebben genomen.
Tenslotte de laatste toetssteen, de gedragscode van de gemeenteraad van [woonplaats] .
Geconstateerd kan worden dat het raadslid [eiser] door zich in de zienswijze te
mengen, zich niet onafhankelijk en onpartijdig heeft gedragen. Door zijn rechtstreekse
bemoeienis met de zienswijze is vermenging opgetreden van het particuliere belang van
raadslid [eiser] met het door de gemeenteraad te behartigen algemeen belang. Dit is
in strijd met de gedragscode van de gemeenteraad.
2.12.
Voorafgaand aan deze conclusie is in paragraaf 4.2 van het rapport, ‘Rechtmatigheid en integriteit raadslid’, onder meer het volgende te lezen.
Toen het raadslid […] . [eiser] begin februari 2015 kennisnam van de uitlatingen van
de heer [betrokkene] in diens brief van 4 december 2014, heeft hij op 9 februari 2015 op zijn initiatief met de indiener ervan gesproken. De heer [eiser] had de, als zienswijze aangemerkte, brief op het (niet openbare) extranet van de gemeente [woonplaats] gelezen. Volgens de heer [betrokkene] heeft de heer [eiser] in het gesprek op 9 februari druk uitgeoefend om de heer [betrokkene] te bewegen zijn zienswijze in te trekken,
‘omdat hij kennelijk aanvoelde dat de brief aangegrepen zou worden hem als raadslid op zijn integriteit aan te spreken’. Volgens de heer [eiser] ‘moest (er) druk op de heer [betrokkene] worden gezet, want hij was te nonchalant. De heer [eiser] geeft aan dat de heer [betrokkene] de gevolgen voor de heer [eiser] niet ziet. Er komt een publieke discussie en daardoor kom ik in de problemen terwijl het niet waar is.’
Deze zienswijze wordt door de heer [eiser] bevestigd [de rapporteur verwijst hier opnieuw naar het verslag van het eerder genoemde gesprek tussen [eiser] en de burgemeester,
de rechtbank]. Hij had in het gesprek op 9 februari tegen de heer [betrokkene] gezegd, ‘dat het verstandig is de zienswijze, of in ieder geval de betreffende regels in te trekken’.
De heer [betrokkene] had echter de stellige overtuiging, dat de heer [eiser] het (i.c. de
vermeende toestemming om te mogen bouwen) al geregeld zou hebben. Maar gaandeweg
dat gesprek op 9 februari, had de heer [eiser] hem ervan kunnen overtuigen dat dit
niet het geval is geweest.
Verder had de heer [eiser] ‘uit coulance’ de heer [betrokkene] aangeboden hem
‘financieel te compenseren. Volgens de heer [eiser] heeft hij gezegd: ‘als dat het probleem oplost...’ De hoogte van het bedrag weet de heer [eiser] niet meer. Het zou kunnen zijn dat hij iets heeft gezegd in de trant van 10/15 of 20 duizend. Het was bedoeld als een gebaar. De heer [betrokkene] heeft dit afgewezen.’
In het gesprek met burgemeester en griffier zou de heer [eiser] tot slot hebben
aangegeven, ‘dat dit aanbod zeker niet te interpreteren valt als ‘als/dan, als ik het geld geef,
trek jij de zienswijze in’. Hij heeft het verband met het intrekken niet gelegd, het was een
gebaar, een handreiking. Het was meer in de trant van dat mijn kinderen er geld aan
verdienen, waarop de heer [eiser] aangeeft: ‘als je daar mee zit dan....’ De heer [eiser]
wilde dat de heer [betrokkene] er zelf van overtuigd moest zijn de betreffende zin
weg te halen’.
Ook zou de heer [eiser] gedreigd hebben met de kerkeraad:
‘als jij mij dit zo aandoet moet jij uit de kerkeraad, omdat jij een valse getuigenis hebt gedaan; jij betrekt mij erbij terwijl het niet waar is. (-) De heer [eiser] heeft dit direct in het begin van het gesprek (op 9 februari, vdH) gezegd, omdat de heer [betrokkene] begon met de stelling dat de heer [eiser] het heeft geregeld met wethouder De Kruijf. De heer [eiser] zegt dat er sprake is van overtreden van het 9e gebod. Als de heer [betrokkene] niks gaat doen zal ik naar de kerkeraad gaan. Er moest druk op de heer [betrokkene] worden gezegd, want hij was te nonchalant.’
Volgens de lezing van de heer [betrokkene] had hij niet de bedoeling om te beschuldigen. ‘De hele zienswijze, inclusief de bewuste zin, is in vragende zin gesteld. (-) De heer [betrokkene] was overigens wel ‘spinnijdig op de heer [eiser] door zijn dreigement naar de kerkeraad te stappen.’
Tot zover de opeenvolging van gebeurtenissen die eenduidig gereconstrueerd kunnen
worden, omdat ze in beide geautoriseerde gespreksverslagen in de kern en in grote lijnen
overeenkomen.
Voor het oordeel over het handelen van gemeenteraadslid […] . [eiser] zullen als
norm drie relevante maatstaven worden gehanteerd, namelijk allereerst de Gemeentewet,
vervolgens de Algemene Wet Bestuursrecht en tenslotte de gedragscode van de
gemeenteraad van [woonplaats] .
Van de Gemeentewet is artikel 15 relevant. In dit artikel wordt het een gemeenteraadslid
verboden werkzaam te zijn als adviseur ten behoeve van een wederpartij van de gemeente
of van het gemeentebestuur.
De vraag kan worden gesteld of het raadslid [eiser] bij de koop van de kavel met ‘een dubbele pet op’ heeft gehandeld. De lezer van dit rapport heeft kunnen constateren dat dit in het private aankoopproces nergens het geval is geweest. Het stond (en staat) een raadslid vrij, zoals elke andere burger, onroerende zaken te kopen en te verkopen. Het raadslid was in deze private aangelegenheid de onderhandelende private partij. Hij was betrokken bij de aankoop van de kavel - waarvan zijn kinderen eigenaar werden - en besloot tot aankoop toen de kavel in de openbare verkoop stond. Zoals elke andere persoon had kunnen doen, nam hij het risico dat het met de bestemmingsplanwijziging wel goed zou komen en op termijn de bouwvergunning zou worden verkregen. In dit opzicht heeft de heer [eiser] rechtmatig gehandeld.
In de tweede plaats dient het handelen van het raadslid beoordeeld te worden in het licht
van artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel geeft voorschriften om de
zuiverheid van het besluitvormingsproces te waarborgen, bijvoorbeeld bij het wijzigen van
een bestemmingsplan. Het bestuursorgaan dient daarin onpartijdig, objectief en
onbevooroordeeld besluiten te nemen. Op het bestuursorgaan rust volgens dit artikel ook
de plicht ertegen te waken dat persoonlijke belangen gemengd worden met het algemeen
belang dat het bestuursorgaan gehouden is te behartigen. Ook moet vermeden worden dat
personen die bij het bestuursorgaan zijn betrokken, hun privébelangen bij de besluitvorming inbrengen. ‘Met de term is gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te vervullen.’ Ook de schijn van belangenverstrengeling dient in dit opzicht te worden vermeden.
Het raadslid [eiser] heeft zich door zich met de zienswijze van de heer [betrokkene] te bemoeien, op ongeoorloofde wijze in de besluitvorming over het bestemmingsplan
gemengd. Hij heeft de indiener ertoe proberen te bewegen diens zienswijze in te trekken of
in ieder geval enkele, in zijn ogen voor hem ongunstige, zinnen te schrappen. Daarbij heeft
hij gedreigd de kerkeraad in deze zaak te mengen. Ook werkt tegen hem dat hij via de
indiener van de zienswijze de moeder van de heren [betrokkene] geld heeft aangeboden. Met
welke bedoelingen dit precies is gebeurd, is niet duidelijk, maar feit is dat zijn handelwijze in het kader van zijn bezwaar tegen de ingediende zienswijze in ieder geval het
besluitvormingsproces als het waren ‘besmet’ zou hebben. Dit is niet alleen als ongewenst
en ongepast te kwalificeren, maar zelfs als in strijd met art. 2.4 Awb. Want daarmee zou het
persoonlijke belang van de heer [eiser] met het algemeen belang van het
besluitvormende orgaan, waarvan politicus [eiser] deel uitmaakt, worden gemengd.
Door de inmenging van het persoonlijke belang in de desbetreffende besluitvorming is het de vraag of het bestuursorgaan wel zou (kunnen) voldoen aan de eis van integriteit, namelijk van onkreukbaarheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid die het bestuursorgaan en de voor hem werkende personen dienen te respecteren.
2.13.
In de ochtend van woensdag 15 april 2015 krijgen [eiser] en zijn fractievoorzitter [fractievoorzitter] inzage in het rapport.
2.14.
Op 15 april 2015 worden de overige fractievoorzitters uit de gemeenteraad door de raadsgriffier om 16.16 uur per mail op de hoogte gebracht van het bestaan van het rapport. De burgemeester roept tevens op korte termijn een vergadering van het presidium bijeen. Hiervoor wordt vrijdag 17 april 2015 als mogelijkheid genoemd.
2.15.
Op 15 april 2015 ontvangen [eiser] en [fractievoorzitter] om 16.28 uur het rapport als geheim stuk per e-mail in opdracht van de burgemeester.
2.16.
Op 16 april 2015 laat [fractievoorzitter] [eiser] weten dat zijn fractie het handelen van [eiser] afkeurt.
2.17.
Op vrijdag 17 april 2015 wordt per e-mail van 15.40 uur door de communicatieadviseur van de Gemeente [woonplaats] aan de leden van de gemeenteraad bericht dat [eiser] aan [fractievoorzitter] heeft meegedeeld uit de [partij] -fractie te stappen. De raadsleden worden hierbij ook op de hoogte gebracht van de belangrijkste conclusies van [Professor] . De vergadering van het presidium voor de avond van die dag is dan al belegd.
2.18.
Het presidium vergadert op de avond van vrijdag 17 april 2015 over de inhoud van het rapport, dat echter nog niet openbaar gemaakt is. Tevens heeft het presidium de beschikking over opmerkingen naar aanleiding van het rapport die in opdracht van [eiser] zijn opgesteld door O. [consultant] , juridisch-bestuurlijk consultant.
2.19.
Na de presidiumvergadering volgt op 17 april om 21.32 uur openbaarmaking van het rapport.
2.20.
In zijn vergadering van 15 mei 2015 neemt de gemeenteraad de conclusies van het rapport over. Hij neemt met 29 stemmen voor en één tegen een motie van treurnis aan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat hij niet in strijd met art. 2:4 Awb noch in strijd met de lokale gedragscode heeft gehandeld door op 9 februari 2015 een bezoek te brengen aan de heer en mevrouw [betrokkene] te [woonplaats] om te spreken over de door hen geuite beschuldiging van integriteitsschending door [eiser] , alsmede een verklaring voor recht dat de Gemeente [woonplaats] in de afhandeling van de brieven van [betrokkene] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en gehouden is tot volledige en openbare rehabilitatie, een en ander met veroordeling van de Gemeente [woonplaats] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat de gemeente in strijd met het recht en in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en dus onrechtmatig heeft gehandeld door de goede naam van [eiser] en diens gezin aan te tasten door het laten opstellen, zonder vooroverleg publiceren van het betreffende rapport en het overnemen van de in het rapport verwoorde conclusies in een raadsbesluit, de zogenaamde motie van treurnis, welke in april 2015 door de gemeenteraad is aangenomen. Bovendien heeft de gemeente haar rechtsplicht als hoeder van de integriteit veronachtzaamd door de eerste verdachtmaking een half jaar ongestraft/onweersproken te laten voortbestaan en een tweede ingediende brief van 13 februari niet te melden terwijl [eiser] geheel onwetend werd gehouden van deze beschuldiging.
3.3.
De Gemeente [woonplaats] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voordat de hoofdvragen naar onrechtmatig handelen van de Gemeente [woonplaats] in haar reacties op het rapport van [Professor] aan de orde komen, zal de rechtbank de standpunten van [eiser] ten aanzien van de voorgeschiedenis behandelen.
4.2.
De rechtbank verwerpt het standpunt dat de Gemeente [woonplaats] een verdachtmaking een half jaar onbestraft en onweersproken heeft laten voortbestaan. Er was in de brief van 11 augustus 2014 (2.4 hierboven) geen sprake van een verdachtmaking – laat staan van een strafbaar feit – maar slechts van ongenoegen en vragen. Daarop heeft het College waaraan de brief gericht was, geantwoord en tevens aangegeven hoe [betrokkene] zijn opmerkingen een formeel – dus uiteindelijk voor de gehele gemeenteraad beschikbaar – kader kon geven tijdens de terinzagelegging.
4.3.
Hier komt overigens bij dat gelet op de omstandigheden van het geval ieder die wist dat moeder [betrokkene] de Gemeente [woonplaats] niet tot het wijzigen van het bestemmingsplan had gekregen en dat kort nadat de kinderen van een gemeenteraadslid haar perceel hadden gekocht, de voorbereiding van zo’n wijziging wel in gang werd gezet, deze vragen zou stellen. Ten onrechte, mogelijk, maar dit gebeurt nu eenmaal in een dorpsgemeenschap.
4.4.
Ook verwerpt de rechtbank het standpunt dat de Gemeente [woonplaats] de inzending van de zienswijze van 13 februari 2015 aan [eiser] had moeten melden. Het stuk werd behandeld als wat het inhoudelijk was, een zienswijze in verband met het voornemen het bestemmingsplan te wijzigen, en dat was juist.
4.5.
Vervolgens komen de hoofdvragen naar mogelijk onrechtmatig handelen van de Gemeente [woonplaats] aan de orde.
4.6.
De eerste vraag is of in het rapport van [Professor] een zodanige fout is gemaakt door artikel 2:4 lid 2 Awb (‘Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden’) van toepassing te achten, dat het onrechtmatig is geweest van de Gemeente [woonplaats] tegenover [eiser] om dit rapport te verspreiden en te gebruiken. Deze vraag beantwoordt de rechtbank om de volgende reden ontkennend.
4.7.
[eiser] heeft als raadslid kennis genomen van de brief van [betrokkene] . Hij is met [betrokkene] gaan praten op grond van de inhoud van deze brief omdat hij vreesde persoonlijk problemen te kunnen krijgen door de inhoud ervan. Hiermee wilde hij bereiken dat [betrokkene] zijn zienswijze zou herzien. Daarmee is [eiser] op grond van een persoonlijk belang gaan praten met een persoon die een zienswijze in het kader van een ontwerpbestemmingsplan had ingediend, met de bedoeling deze zienswijze gewijzigd te krijgen. Dit betekent een rechtstreekse poging tot beïnvloeding van de besluitvormingsprocedure, waarin immers de zienswijze aandacht diende te krijgen, in verband met een persoonlijk belang. De strijd met artikel 2:4 lid 2 Awb staat daarmee vast.
4.8.
Uit het voorgaande blijkt dat er sprake is geweest van belangenverstrengeling toen [eiser] op grond van zijn als raadslid opgedane kennis omtrent een stuk dat als zienswijze gedeponeerd was, [betrokkene] op ging zoeken om te voorkomen dat hij in persoon schade zou ondervinden hiervan. Dit is in strijd met de integriteit die de Gedragscode politieke ambtsdragers Gemeente [woonplaats] vraagt. De tweede vraag die voorligt, of er sprake is van een zodanige fout door strijd met deze gedragscode aanwezig te achten, dat het onrechtmatig is geweest van de Gemeente [woonplaats] tegenover [eiser] om dit rapport te verspreiden en te gebruiken, is daarmee eveneens ontkennend beantwoord.
4.9.
In de derde plaats ligt de vraag voor of de Gemeente [woonplaats] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van een rapport waarin het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend omdat in de tekst van het rapport noch in de totstandkoming ervan het beginsel van hoor en wederhoor een rol speelt. [Professor] heeft gebruik gemaakt van de beschikbare stukken en over het tot stand komen van die stukken navraag gedaan bij betrokkenen aan de zijde van de Gemeente [woonplaats] . Hij heeft een dossier gevormd uit de op deze wijze verzamelde stukken en op grond daarvan gerapporteerd. Daarbij is niet gebleken dat hij enig inhoudelijk gesprek heeft gevoerd met of [betrokkene] of een vertegenwoordiger van de Gemeente [woonplaats] dat hem genoopt zou hebben ook met [eiser] te spreken.
4.10.
In de vierde plaats stelt [eiser] de vraag aan de orde of de burgemeester van [woonplaats] onrechtmatig heeft gehandeld door het rapport ‘zonder vooroverleg met [eiser] te publiceren’, dus door het niet eerst met [eiser] te bespreken voordat hij enige andere actie ondernam.
4.11.
Reeds een analyse van de situatie die zou zijn ontstaan als de burgemeester vooroverleg met [eiser] zou hebben gevoerd, maakt duidelijk dat de burgemeester dit nooit had mogen doen. Dan zou immers bijvoorbeeld de indruk zijn gewekt dat de burgemeester [eiser] onder vier ogen te verstaan gaf dat zijn positie in de gemeenteraad in het geding was of de indruk dat de burgemeester met [eiser] naging hoe de nadelige gevolgen beperkt konden blijven. In deze situatie zou de burgemeester dus hoe dan ook een ernstige schijn van partijdigheid over zichzelf afgeroepen hebben.
4.12.
Positief geformuleerd echter is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en alle betrokken belangen – dat van [eiser] , maar ook de belangen van onpartijdigheid en transparantie binnen de gemeenschap van [woonplaats] en van het via [eiser] en [betrokkene] betrokken kerkgenootschap – de redelijkerwijs tegenover [eiser] vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij het bepalen van de te nemen stappen, zoals onder 2.13-2.15 en 2.17-2.19 hierboven weergegeven. De noodzakelijke bedenktijd voor [eiser] is in de eerste dag van de beschrijving – 15 april 2015 – gegeven, maar terecht heeft de burgemeester dit niet gedaan zonder terstond ook Van den Brinks fractievoorzitter in te lichten. Hoe deze fractie met het rapport omgegaan is, onttrekt zich aan de beoordeling van de rechtbank omdat de fractie geen partij in deze procedure is.
4.13.
Nu uit het voorgaande volgt dat bij de voorbereiding van het raadsbesluit van 15 mei 2015 niet onrechtmatig is gehandeld tegenover [eiser] en hij in de raadsvergadering zelf het woord heeft kunnen voeren, dient de rechtbank zich te onthouden van een oordeel over de inhoudelijke merites van dat besluit. Indien en voor zover [eiser] ook die ter beoordeling aan de rechtbank heeft willen voorleggen, stuit dit dus af op het voorgaande.
4.14.
Nu geen onrechtmatig handelen van de Gemeente [woonplaats] tegenover [eiser] is komen vast te staan, moet de vordering worden afgewezen.
4.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente [woonplaats] worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente [woonplaats] tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2016.