ECLI:NL:RBGEL:2016:6931

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
269084
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over deugdelijkheid van spuitadvies bij onkruidbestrijding in tulpengewas

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil over de deugdelijkheid van een spuitadvies dat door DLV B.V. aan de eiser is gegeven voor onkruidbestrijding in een tulpengewas. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.M. Pater, heeft DLV B.V. aangeklaagd, omdat hij van mening is dat het advies gebrekkig was en heeft geleid tot aanzienlijke teeltschade. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen deskundigenonderzoek gelast naar de deugdelijkheid van het spuitadvies. Het deskundigenbericht, dat op 20 november 2015 is uitgebracht, concludeert dat de schade aan het gewas het gevolg is van het spuiten met Chloor, dat niet van het gewas is afgeregend, waardoor de schimmel botrytis vrij spel kreeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het spuitadvies van DLV B.V. voldoende duidelijk was, mits de gespoten middelen direct afregenen. De eiser heeft niet kunnen bewijzen dat het advies gebrekkig was, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad van DLV B.V. De vordering van de eiser is dan ook afgewezen. De eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 10.223,50.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 23 november 2016 de vordering van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, met wettelijke rente vanaf 8 december 2016. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/269084 / HA ZA 14-456 / 167 / 512
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELPHY B.V., voorheen genaamd
DLV PLANT B.V.,
handelend onder de naam
DLV PLANT B.V.,
gevestigd te Wageningen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kruijswijk Jansen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en DLV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 september 2015
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van DLV
  • de op 7 juli 2016 gehouden pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de kop van dit vonnis is gedaagde aangeduid zoals zij in haar antwoordconclusie onbetwist heeft aangegeven sedert 11 december 2015 te zijn genaamd.
2.2.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in de eerdere tussenvonnissen van 18 februari 2015, 13 mei 2015 en 16 september 2015 is overwogen en beslist.
2.3.
In het tussenvonnis van 18 februari 2015 heeft de rechtbank deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht naar, kort gezegd, de deugdelijkheid van het spuitadvies dat [betrokkene] (DLV) aan [eiser] heeft gegeven. Dit onderzoek is bij vonnis van 13 mei 2015 gelast. Het deskundigenbericht dateert van 20 november 2015. Partijen hebben hun standpunten over de gevolgen van het deskundigenbericht voor de vordering van [eiser] in de gewisselde conclusies en tijdens de pleidooien uiteengezet. De rechtbank zal deze standpunten hierna, voor zover van belang, bespreken.
2.4.
Uit het deskundigenbericht, dat de rechtbank overtuigend voorkomt en door [eiser] niet is bestreden, volgt dat de teeltschade van [eiser] gevolg is van het spuiten met Chloor, welk bestrijdingsmiddel niet van het tulpengewas is afgeregend, waardoor de waslaag op het blad geheel verloren is gegaan en de schimmel botrytis vrij spel kreeg om het gewas te vernietigen. De deskundige heeft de vraag of Asulam en Chloor in de verhouding 3 liter : 3 liter gespoten mag worden, na, zoals in dit geval, opkomst van de tulpen, stellig met “Nee’ beantwoord. Zie op pagina 3 van het deskundigenbericht de beantwoording van vraag 4 en ook de beantwoording van vraag 10a. Uit de beantwoording van de vragen 5, 6c en 10b blijkt echter dat spuiten met Asulam en Chloor in de geadviseerde verhouding wel kan, mits de middelen niet op het gewas hechten maar direct afregenen. Het effect op de onkruiden kan dan zodanig zijn dat de keuze voor enige gewasschade en opbrengstderving als gevolg van de bespuiting beter is dan de onkruiden niet bestrijden en meer opbrengstderving door onkruidwoekering te verkrijgen, aldus de deskundige bij de beantwoording van vraag 10b. Hij heeft ook aangegeven dat een bespuiting met 1 liter Mikado per hectare de onkruidbesmetting zou hebben geminimaliseerd zonder de voorwaarde van afregenen (beantwoording van vraag 5). Uit de beantwoording van vraag 1 blijkt echter dat dit onkruidbestrijdingsmiddel niet is toegelaten in de tulpenteelt en dat DLV dit middel daarom in dit geval niet kon en mocht adviseren. Het komt er dan op aan of het spuitadvies van de zijde van DLV voldoende duidelijk is gegeven onder de voorwaarde dat de gespoten middelen direct moesten afregenen. Slechts indien dit niet is gebeurd is sprake van een gebrekkig advies. Het is aan [eiser] , die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het advies in deze zin gebrekkig was. In dat verband is het volgende van belang.
2.5.
[betrokkene] heeft, zo volgt ook uit punt 2.4. van het vonnis van 18 februari 2015, bij e-mail van 7 mei 2013 aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:
“Voor de tulpen kunnen we het volgende doen:
Na de bloei 3ltr asulam.
Evt na de bloei, als de wonden zeker dicht zijn, en bij voorkeur voor de regen uit 3 ltr chloor IPC. Maar niet bij aandroogkansen en fel weer!!
We overleggen nog wel even”
2.6.
DLV heeft voorts erop gewezen dat [betrokkene] het volgende heeft verklaard,
bij e-mail van 10 september 2014:
“Duidelijk is afgestemd, en dit is cruciaal, dat chloor, al dan niet in combinatie met asulam, absoluut niet op het gewas mag hechten. Dus ik heb gezegd dat hij moet wachten op regen. Letterlijk heb ik gezegd dat hij meerdere keren op de radar moet kijken om te zien of er zeker veel regen komt, of voor een langere periode achtereen water moet vallen. Als die situatie zich voor zou doen, kan hij vlak voor, of tijdens de regen spuiten. Als die situatie zich niet voor zou doen, kan de combinatie niet gespoten worden. Daarbij is 1 of 2 mm absoluut niet voldoende, dat moet wel 5mm of meer zijn na het spuiten, en liefst dat het een aantal uren blijft regenen. Dit weer gaven ze toen ook af. Bij navraag achteraf, meerdere keren, is mij nooit duidelijk geworden of dit nu wel of niet zo is gebeurd. Ik denk, dat hij ’s avonds heeft gespoten op een droog gewas, en dat het pas de volgende dag is gaan regenen. Dat is dus absoluut een verkeerd moment geweest.”
en bij e-mail van 1 februari 2016:
“In de mail van mei 2013 heb ik geschreven ‘bij voorkeur voor de regen uit’. We hebben het in de mondelinge toelichting over deze bespuiting bij hem op het perceel, ook gehad over hoe dit zou moeten als er geen regen zou vallen. We hebben toen gesproken over beregening machinaal na het spuiten. De conclusie van deze optie tijdens het gesprek was dat dit a. kostbaar is en b. bijna niet goed uitvoerbaar. Ik heb hem duidelijk gezegd dat hij dan spuitbaan voor spuitbaan zou moeten spuiten, dan beregenen, dan de volgende gang weer spuiten, en weer beregenen etc. Dit om risico op schade te voorkomen. Je moet je voorstellen dat 1 gang beregenen ongeveer 4 tot 6 uur duurt. Dan beregen je ongeveer 1 hectare per trek. Dus op dit perceel, ca 5 hectare, zou je 5 gangen apart moeten spuiten en moeten beregenen, daar ben je dus zeker een dag mee bezig. Als je alles voor die tijd in zijn geheel spuit met Chloor + asulam, en daarna pas alles gaat beregenen, loop je op de stroken die je het laatst beregent sterk het risico op schade, omdat de middelen in hooguit een paar uur aangedroogd zijn. Precies is dat niet te zeggen, maar bijvoorbeeld bij warm weer is dat 1 a 2 uur, bij koud weer bijvoorbeeld een halve dag. Het beregenen zou pas een dag later klaar zijn. Zelfs al zou je het gang voor gang doen, dan is er kans op schade aan het einde van de beregende baan, omdat dat al 4 tot 6 uur aangedroogd is. Dus kortom, als er geen regen zou vallen kun je evt beregenen, maar dan wordt het allemaal zeer omslachtig en risicovol. Daarom schreef ik in de mail ‘bij voorkeur voor de regen uit’. Spuiten voor de regen uit of in de regen was veel makkelijker met aanzienlijk minder risico’s. Het is niet noodzakelijk dat dit in de stromende regen gebeurd, dat is praktisch ook niet uitvoerbaar, als het heel hard regent kun je moeilijk rijden in je perceel, en doe je veel schade aan je spuitsporen, wat zeker ook niet wenselijk is.”
2.7.
[eiser] heeft tijdens de comparitie erkend dat hij het spuitadvies met [betrokkene] heeft besproken. [eiser] stelt echter dat [betrokkene] over de noodzaak van afregenen niets heeft gezegd. [betrokkene] heeft dit bevestigd tijdens de comparitie en de bijeenkomst met de deskundige, aldus [eiser] (pagina’s 2 en 3 van de conclusie na deskundigenbericht). DLV heeft dit betwist (2.11 van de antwoordconclusie na deskundigenbericht). [eiser] heeft de gestelde bevestiging door [betrokkene] niet nader toegelicht of onderbouwd. Bevestiging ter comparitie heeft in ieder geval niet plaatsgevonden. Daarom komt die bevestiging in rechte niet vast te staan. Wat betreft het al dan niet meedelen van de noodzaak van afregenen geldt het volgende.
2.8.
Uit de e-mail van 7 mei 2013 blijkt in ieder geval dat [betrokkene] de funeste gevolgen van aandrogen van Chloor onderkende en voorts dat hij [eiser] daarvoor wilde waarschuwen. Gegeven de voorzienbare ernst van de gevolgen van het niet voldoende afregenen van Chloor, namelijk het verloren gaan van de kostbare oogst, kan betwijfeld worden of de e-mail alleen, op dit cruciale punt een voldoende duidelijk, expliciet en indringend advies aan [eiser] behelsde (vergelijk de beantwoording van vraag 13 door de deskundige). Indien echter bij de advisering ook de toelichting wordt betrokken die [betrokkene] volgens zijn schriftelijke verklaringen mondeling aan [eiser] heeft gegeven, moet de noodzaak van afregenen voor [eiser] ruim voldoende kenbaar zijn geweest.
2.9.
[eiser] heeft niets concreets gesteld tegenover de gedetailleerde verklaringen van [betrokkene] waarmee DLV haar betwisting heeft onderbouwd. Het is gebleven bij de blote ontkenning dat [betrokkene] mondeling de noodzaak van afregenen ter sprake heeft gebracht. [eiser] heeft niet bijvoorbeeld aangegeven wat [betrokkene] wel aan de orde heeft gesteld tijdens de bespreking van het spuitadvies. De suggestie dat [betrokkene] uit loyaliteit aan zijn werkgever onjuiste verklaringen op schrift heeft gesteld (alinea’s 1 en 4 van zijn akte voor comparitie en pagina 2 van de pleitaantekeningen van mr. Pater) heeft [eiser] niet geconcretiseerd en wordt daarom niet gevolgd. [eiser] heeft aldus onvoldoende gemotiveerd gesteld dat DLV niet (voldoende duidelijk) heeft geadviseerd dat de aanbevolen middelen in de aanbevolen verhouding en dosering slechts gespoten mochten worden onder de voorwaarde dat de bestrijdingsmiddelen direct zouden afregenen. Voor bewijslevering is dan geen plaats. Aldus is niet komen vast te staan dat het advies van DLV gebrekkig was. Een daarop gebaseerde toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad kan dan evenmin worden vastgesteld. De vordering dient te worden afgewezen.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DLV worden begroot op:
- griffierecht € 3.829,00
- salaris advocaat
6.394,50(4,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 10.223,50

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van DLV tot op heden begroot op € 10.223,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 8 december 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.