ECLI:NL:RBGEL:2016:6889

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
05/740653-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man uit Hoenderloo, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met twee minderjarige jongens van rond de 14 jaar oud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 10 mei 2013 tot en met 15 oktober 2015 schuldig heeft gemaakt aan verschillende seksuele handelingen met de jongens, waaronder het betasten van hun geslachtsdelen, pijpen, tongzoenen en anale penetratie. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als gedetailleerd en geloofwaardig beoordeeld, en heeft de verdachte veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die als sterk verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De officier van justitie had een werkstraf en jeugddetentie geëist, en de rechtbank heeft dit voorstel overgenomen, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de Jeugdreclassering. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, heeft schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd in geval van niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740653-15
Datum uitspraak : 21 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. Schaapherder, advocate in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 augustus 2016 en 9 december 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 10 mei 2013 tot en met 15 oktober 2015 te Apeldoorn en/of Hoenderloo, in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer 1] , geboortedatum [geboortedatum 2] ,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 1] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond genomen en/of
- die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of
- met die [slachtoffer 1] getongzoend,
terwijl die [slachtoffer 1] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
artikel 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2015 tot en met 11 oktober 2015 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland,
een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtig handeling, door die [slachtoffer 2] op onverhoedse wijze (over diens kleding) bij diens geslachtsdeel, althans in diens schaamstreek, te betasten;
artikel 246 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2015 tot en met 11 oktober 2015 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten het (over diens kleding) betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer 2] .
artikel 247 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Naar aanleiding van een melding over seksueel getinte berichten die aan leden van de [naam 3] in Apeldoorn werden verzonden, heeft de [naam 3] in oktober 2015 een bijeenkomst georganiseerd waarbij ook de politie aanwezig was. Vervolgens is er een onderzoek gestart.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit. Hij heeft ten aanzien van – kort gezegd – het aftrekken, pijpen en tongzoenen gewezen op de aangifte van [slachtoffer 1] die zeer gedetailleerd en authentiek is en de grotendeels bekennende verklaring die verdachte bij de politie en rechter-commissaris heeft afgelegd. In gesprekken met de Jeugdreclassering is verdachte teruggekomen van zijn bekentenis. Deze ommezwaai vindt de officier van justitie ongeloofwaardig. Volgens de officier van justitie blijkt uit het dossier namelijk niet dat de door verdachte bij de politie of de rechter-commissaris afgelegde verklaringen niet in vrijheid zijn afgelegd. Voor wat betreft het anaal penetreren van [slachtoffer 1] door verdachte heeft de officier van justitie gewezen op verschillende passages in de WhatsApp berichten en het meenemen van glijmiddel en condooms door verdachte.
Het onder 2 tenlastegelegde feit kan volgens de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Hij heeft in dat kader gewezen op de gedetailleerde aangifte van [slachtoffer 2] en verschillende passages in de WhatsApp berichten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van zowel het onder 1 als 2 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
Verdachte ontkent het onder 1 tenlastegelegde feit, behalve het over en weer aftrekken. Volgens de raadsvrouw zijn er buiten de aangifte van [slachtoffer 1] om geen directe bewijzen, zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen. Daarnaast merkt de raadsvrouw op dat een deel van de periode die in de aangifte wordt genoemd niet ten laste is gelegd, zodat de kans aanwezig is dat de beschreven handelingen niet hebben plaatsgevonden in de periode die in de tenlastelegging staat.
Het onder 2 tenlastegelegde feit ontkent verdachte, terwijl er buiten de aangifte van [slachtoffer 2] om geen directe bewijzen zijn. Nu verdachte de gang van zaken voorafgaand aan de beschreven handeling ook nog eens ontkent, is er volgens de raadsvrouw onvoldoende wettig en overtuigd bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft aangifte gedaan. Bij de politie heeft [slachtoffer 1] verklaard dat het seksueel misbruik in januari 2013 is begonnen. Volgens [slachtoffer 1] hebben hij en verdachte elkaar de eerste keer bij [slachtoffer 1] thuis afgetrokken. Het aftrekken van elkaar vond daarna elke keer tijdens het afspreken plaats. Meestal gebeurde het in de auto van verdachte in een bos bij Hoenderloo, maar ook wel eens onder de douche. [slachtoffer 1] geeft aan dat het aftrekken in totaal ongeveer vijftien tot vijfentwintig keer heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het pijpen gebeurde wanneer verdachte daar zin in had. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte hem ongeveer vijf keer heeft gepijpt. [slachtoffer 1] heeft verdachte één keer in de auto van verdachte gepijpt. Daarnaast hebben [slachtoffer 1] en verdachte elkaar ook eens in de auto van verdachte gezoend. Verdachte zei dat hij wilde tongen. Hoewel [slachtoffer 1] in eerste instantie aangaf daar geen zin in te hebben, gebeurde het wel. Verder heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat hij een keer met verdachte op een bospad in de buurt van Hoenderloo, bij een scouting, was. Verdachte haalde condooms uit het dasboardvakje van zijn auto waarna verdachte een condoom omdeed bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] probeerde zelf ook een condoom om te doen. Vervolgens stapten [slachtoffer 1] en verdachte uit de auto. [slachtoffer 1] moest voorover bukken of met zijn kont op de piemel van verdachte zitten. Verdachte probeerde ongeveer drie keer in [slachtoffer 1] te komen. Dat deed [slachtoffer 1] pijn. [slachtoffer 1] voelde het drukken. [slachtoffer 1] geeft aan dat verdachte niet helemaal in zijn kont kwam, maar ongeveer voor de helft. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte ook bij hem thuis twee keer heeft geprobeerd om in zijn kont te komen. Verdachte nam dan glijmiddel mee. Verdachte zat met zijn kleren los op de bank en zei tegen [slachtoffer 1] dat hij maar even op hem moest komen zitten. [slachtoffer 1] ging met zijn rug naar verdachte toe op verdachte zitten. Verdachte had zijn handen bij zijn eigen geslachtsdeel, zodat hij er goed mee in de kont van [slachtoffer 1] kon komen. Verdachte kwam niet ver bij [slachtoffer 1] naar binnen, maar ongeveer tot de helft. Toen het [slachtoffer 1] zeer deed, is hij van verdachte afgegaan. [2]
Op de telefoon van verdachte is een chat tussen hem en [slachtoffer 1] aangetroffen. Op 8 november 2014 vraagt verdachte of [slachtoffer 1] de pop een keer wil proberen. Daarop antwoordt [slachtoffer 1] dat hem dat pijn doet aan zijn lul. Verdachte zeg dat hij de pop eerst nat moet maken waarna het best oké voelt. Verdachte geeft aan dat het beter voelt dan dat je anaal wordt genomen, omdat dat pijn doet en dat [slachtoffer 1] dat zelf wel weet. [3]
Op 16 november 2015 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij en [slachtoffer 1] elkaar in de slaapkamer van [slachtoffer 1] met de hand hebben afgetrokken. Dat is volgens verdachte twee keer gebeurd. Ook heeft verdachte aangegeven dat hij wel eens condooms en glijmiddel meenam. Verdachte heeft verder verklaard dat hij en [slachtoffer 1] elkaar bij hem thuis hebben afgetrokken. Daarnaast hebben verdachte en [slachtoffer 1] een keer met elkaar getongzoend. Dat was op initiatief van verdachte en bij [slachtoffer 1] thuis. Het pijpen gebeurde volgens verdachte op de slaapkamer van [slachtoffer 1] , maar omdat [slachtoffer 1] dat wilde. [4] Verdachte heeft op 18 november 2015 bij de rechter-commissaris verklaard dat het aftrekken, pijpen en tongzoenen klopt. [5]
De rechtbank stelt vast dat verdachte later, in gesprekken met de Jeugdreclassering en ter terechtzitting, in afwijking van zijn verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris, heeft aangegeven dat er met uitzondering van het aftrekken vrijwel niets tussen hem en [slachtoffer 1] is voorgevallen. Volgens verdachte heeft hij door de druk van de politie en de rechter-commissaris, de lange verhoren en om er maar vanaf te zijn, toegegeven dat het aftrekken, pijpen en tongzoenen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld aan welke verklaringen van verdachte zij geloof hecht.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte door de politie of de rechter-commissaris onder druk is gezet. Verdachte heeft niet of nauwelijks onderbouwd waaruit die druk dan zou bestaan, laat staan dat op basis daarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat sprake is van ongeoorloofde druk. Uit het dossier volgt dat verdachte is gehoord door een verbalisant die is gespecialiseerd in het verhoor van kwetsbare verdachten en een gespecialiseerd studioverhoorster. Daarnaast is verdachte meerdere malen op zijn rechten gewezen, zijn er voldoende pauzes ingelast en is verdachte regelmatig gevraagd hoe het met hem gaat. Bovendien heeft verdachte tijdens het verhoor met de politie aangegeven dat hij blij is hier (opmerking rechtbank: bij de politie) te mogen zitten. Daarbij komt, dat verdachte bij zijn verhoor door de rechter-commissaris werd bijgestaan door een raadsvrouw.
Verder kent de rechtbank betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte zowel bij zijn politieverhoren als bij de rechter-commissaris niet alles heeft bekend; sommige handelingen heeft hij ook daar ontkend. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in voldoende mate in staat is gesteld en geweest in vrijheid te verklaren.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de hiervoor beschreven verklaringen van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris en zal verdachte aan die verklaringen houden. Zijn latere ontkenningen, op het aftrekken na, acht de rechtbank gezien het vorenstaande niet aannemelijk geworden.
Op basis van de zeer gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 1] en de (in zoverre) bekennende (politie en RC-) verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat – kort gezegd – het aftrekken, pijpen en tongzoenen heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel, gelet op het hierboven weergegeven chatgesprek op 8 november 2014 en het meenemen of in het dashboardvakje van de auto hebben liggen van condooms en glijmiddel, eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] anaal heeft gepenetreerd. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze seksuele handelingen in, maar in ieder geval omstreeks, de periode van 10 mei 2013 tot en met 15 oktober 2015 hebben plaatsgevonden. Uit de chatgesprekken tussen 30 september 2014 en 13 oktober 2015 blijkt namelijk dat verdachte en [slachtoffer 1] in die periode met elkaar hebben afgesproken, terwijl er meerdere malen voorstellen worden gedaan om te fappen (af te trekken) of iets anders met elkaar te doen en volgens de verklaring van [slachtoffer 1] het aftrekken bijna altijd aan de orde was. Volgens de rechtbank staat hiermee vast dat het aftrekken, maar ook het pijpen, tongzoenen en de anale penetratie, daadwerkelijk in of omstreeks de (ruim) tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden.
[slachtoffer 1] was in de tenlastegelegde periode tussen de dertien en vijftien jaar oud. Verdachte is vijf jaar ouder dan [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever handelingen van seksuele aard strafbaar heeft willen stellen, voor zover die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Bij arrest van 24 juni 1997 heeft de Hoge Raad bepaald dat het ontuchtig karakter bij seksueel contact met een minderjarige onder omstandigheden kan ontbreken, bijvoorbeeld als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben.
In dit kader overweegt de rechtbank dat, wat er ook zij van het standpunt van verdachte dat de seksuele contacten tussen hem en het slachtoffer met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden, in elk geval sprake was van een (te) groot leeftijdsverschil, terwijl een affectieve relatie ontbrak. De rechtbank is van oordeel dat de seksuele handelingen tussen verdachte en het slachtoffer in deze omstandigheden niet aan de algemeen aanvaarde sociaal ethische norm voldoen en daarom een ontuchtig karakter hebben. Daaraan doet verdachtes sociaal-emotioneel functioneren op een leeftijd die lager is dan zijn kalenderleeftijd naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Feit 2
Op 19 oktober 2015 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op (rechtbank: zondag) 4 oktober 2015 tussen 12.30 en 13.00 uur met verdachte had afgesproken. [naam 1] was ook mee. Verdachte, [slachtoffer 2] en [naam 1] reden in de auto van verdachte in Apeldoorn rond totdat er een melding kwam. Om 15.00 uur is [naam 1] afgezet bij de hoofdpost van de brandweer. [slachtoffer 2] zat daarna voorin de auto. Op de Arnhemseweg stonden verdachte en [slachtoffer 2] voor het stoplicht te wachten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem vlak voordat het stoplicht op groen sprong bij zijn lul aanraakte. Verdachte kneep [slachtoffer 2] over de kleding heen met de rechterhand in zijn ( [slachtoffer 2] ’) lul. [slachtoffer 2] sloeg de hand van verdachte weg. Nadat verdachte geknepen had, vroeg verdachte volgens [slachtoffer 2] of hij het erg vond. [6]
Op de telefoon van [slachtoffer 2] is een chatgesprek tussen hem en verdachte aangetroffen. Het chatgesprek is gevoerd in de periode van 5 tot en met 13 oktober 2015. Verdachte vraagt aan [slachtoffer 2] of hij boos is. Hoewel [slachtoffer 2] aangeeft niet boos te zijn, twijfelt verdachte daaraan en vraagt hij of [slachtoffer 2] na zondag nog wel wil en denkt dat hij het verpest heeft. Verdachte vraagt aan [slachtoffer 2] of hij hem toch niet verraden heeft. [slachtoffer 2] en [verdachte] spreken op 13 oktober 2015 af, maar [slachtoffer 2] geeft aan dat hij niet over seks wil praten en zegt dat als [naam 1] weggaat hij ook vertrekt. Verdachte vindt dit goed en vraagt of [slachtoffer 2] toch niet bang voor hem is geworden en daarom niet meer wilde afspreken. Dit wordt door [slachtoffer 2] bevestigd. Verdachte geeft aan dat hij het zo niet bedoeld heeft en vraagt of [slachtoffer 2] het aan iemand heeft verteld. Verder laat verdachte weten dat hij slecht nieuws heeft, omdat er wordt onderzocht of hij weer kanker heeft, maar dat hij dat na vorige week zondag misschien wel heeft verdiend en dat hij het bij [slachtoffer 2] compleet heeft verknald. Verdachte zegt dat hij logisch moet blijven nadenken, maar dat dat niet altijd gebeurt en dat hij zich er rot over voelt en hoopt dat hem deze fout wordt vergeven en dat [slachtoffer 2] het aan niemand verteld. Later vraagt verdachte of [slachtoffer 2] geluld heeft bij de [naam 3] of [naam 1] . [7]
Er is voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] . Zijn verklaring vindt steun in het chatgesprek. Het door verdachte in het chatgesprek meermalen vragen of [slachtoffer 2] boos is, of hij het verpest heeft en of [slachtoffer 2] hem verraden heeft, is namelijk passend bij de handeling waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard. Dergelijke vragen stel en dergelijke opmerkingen maak je naar het oordeel van de rechtbank niet als er, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, niets tussen [slachtoffer 2] en verdachte zou zijn voorgevallen. Dat het zou gaan om een speels tikje tegen de buik van [slachtoffer 2] naar aanleiding van een gesprek over afvallen, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank is gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] en het hierboven weergegeven chatgesprek dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer 2] in de tenlastegelegde periode op onverhoedse wijze door verdachte bij zijn geslachtsdeel is betast. Nu verdachte en [slachtoffer 2] zich ten tijde van het tenlastegelegde feit in een (rijdende) auto bevonden en [slachtoffer 2] naast verdachte zat, kon [slachtoffer 2] zich aan de onverhoedse handelingen van verdachte ook niet onttrekken en heeft hij die tegen zijn wil moeten ondergaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 mei 2013 tot en met 15 oktober 2015 te Apeldoorn en/of Hoenderloo, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboortedatum [geboortedatum 2] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 1] gebracht en
/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en
/of
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond genomen en
/of
- die [slachtoffer 1] afgetrokken en
/ofzich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en
/of
- met die [slachtoffer 1] getongzoend,
terwijl die [slachtoffer 1] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
2 primair.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2015 tot en met 11 oktober 2015 te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door die [slachtoffer 2] op onverhoedse wijze (over diens kleding) bij diens geslachtsdeel te betasten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie en raadsvrouw hebben aangevoerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
In het adviesrapport van de Jeugdreclassering van 21 juli 2016 staat dat verdachte aan autisme lijdt. Het lijkt erop dat verdachte vanuit zijn autisme op het gebied van seksualiteit heeft geëxperimenteerd en daarin niet goed kan aanvoelen wat aanvaardbaar gedrag is en waar grenzen liggen. Verdachte heeft een groot verschil tussen zijn verbale en performale IQ en zal daardoor veelal overschat worden.
In het Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 2] van 24 oktober 2016 staat beschreven dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en identiteitsproblematiek. Verdachte heeft moeite om de consequenties van zijn gedrag te overzien, kent problemen in de verbale en non-verbale communicatie, lijdt aan insufficiëntiegevoelens, is beïnvloedbaar, heeft beperkte coping vaardigheden en een weinig uitgerijpte identiteit. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit, zodat geadviseerd wordt om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde te beschouwen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over. Verdachte wordt derhalve sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur en een jeugddetentie voor de duur van 122 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen volgens de officier van justitie de voorwaarden worden gekoppeld, zoals de Jeugdreclassering die voorstelt in haar adviesrapport van 21 juli 2016, te weten: een meldplicht bij de Jeugdreclassering, een behandeling bij het Leo Kannerhuis en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of andere leden van de [naam 3] in Apeldoorn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, maar subsidiair aangevoerd dat verdachte detentieongeschikt is. Volgens de raadsvrouw is ook een werkstraf niet geschikt voor verdachte, omdat een werkstraf niet naast het schema van de behandeling bij het Leo Kannerhuis kan worden uitgevoerd. De raadsvrouw vraagt daar bij de beoordeling rekening mee te houden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 12 juli 2016, dat blanco is;
- voorlichtingsrapporten van Jeugdbescherming Gelderland van 21 juli 2016, 22 juli 2016 en 29 november 2016;
- een PJ-rapport van drs. [naam 2] , psycholoog, gedateerd 24 oktober 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met twee jongens van rond de 14 jaar oud. Bij een jongen is het gebleven bij het betasten van zijn geslachtsdeel. Bij de andere jongen ging het veel verder: over en weer aftrekken, pijpen, tongzoenen en ook anaal binnendringen, dit alles in een periode van een paar jaar.
Verdachte wist dat wat hij deed, niet mocht. Door zijn persoonlijkheidsproblematiek was hij niet goed in staat te handelen naar dat besef; sociaal-emotioneel is hij jonger dan zijn kalender leeftijd. Dat maakt hem (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar. Toch kleeft er aan verdachtes handelen ook een sterk verleidingseffect: verdachte benaderde meerdere jongere jongens via social media of via Whats App waarna zijn tekstberichten al snel een seksuele lading kregen, hij nam ze mee uit rijden in zijn auto, hij trakteerde ze, hij tipte ze op bepaalde (seks)websites waarbij verdachte in de contacten die dan ontstonden zich voordeed als meisje, hij wisselde erotische foto’s uit en hij manipuleerde zijn contacten door te praten over kanker (wat hij niet heeft of had) en zelfmoordplannen.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers geschonden, ook al is er geen sprake geweest van dwang. Bovendien heeft verdachte daarmee de ontwikkeling die bij de levensfase van jonge tieners hoort, verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat de effecten van seksueel misbruik over langere periode merkbaar zijn.
Door psycholoog [naam 2] is geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Het recidiverisico wordt op korte termijn als laag ingeschat; dit kan op langere termijn iets oplopen. Betrokkene zal zijn gehele leven min of meer afhankelijk blijven van professionele hulp en steun. Een aanvullend toezicht door de reclassering is vooralsnog nodig; geadviseerd wordt de huidige behandeling en begeleiding (Leo Kannerhuis, Autlook en De Passerel) te continueren via een bijzondere voorwaarde.
De Jeugdreclassering heeft geadviseerd een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke werkstraf en heeft zich overigens aangesloten bij het advies van de psycholoog.
Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek, waardoor verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, en de door de gedragsdeskundige en de jeugdreclassering gegeven adviezen, zal de rechtbank het adolescentenstrafrecht toepassen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie een passend strafvoorstel heeft gedaan, zodat zij dit zal overnemen, op een uitzondering na.
Aan verdachte zal derhalve een werkstraf worden opgelegd van 40 uur, alsmede een (grotendeels voorwaardelijke) gevangenisstraf van 122 dagen (met aftrek van het voorarrest) onder het stellen van bijzondere voorwaarden ter borging van de behandeling en begeleiding en een contactverbod met aangevers in deze zaak, een en ander als in het dictum vermeld.
Met een lichtere of andere straf (soort, maat of modaliteit) wordt geen recht gedaan aan de ernst van de feiten.
De rechtbank ziet geen voldoende aanleiding voor het opleggen van een contactverbod met anderen dan aangevers.
7a. De beoordeling van de civiele vordering en de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.160,29 voor materiele schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schadeposten zijn ontstaan, althans vanaf de zitting bij de rechtbank op 26 augustus 2016, tot aan de dag der algehele voldoening, te weten:
  • € 13.400,00 voor één jaar studievertraging (conform De Letselschade Richtlijn Studievertraging);
  • € 698,61 voor reiskosten voor onder meer het strafproces in eerste aanleg;
  • € 25,00 voor extra telefoon- en portokosten;
  • € 230,50 voor een hotelovernachting van de ouders van [slachtoffer 1] in de Belgische Ardennen;
  • € 318,80 voor extra aangeschafte kleding;
  • € 855,60 voor opgenomen vrije uren door de vader van [slachtoffer 1] ;
  • € 631,78 voor opgenomen vrije uren door de moeder van [slachtoffer 1] ;
en een bedrag van € 7.500,00 voor immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het totaalbedrag van € 23.660,29, te vermeerderen met de wettelijke rente, toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 153 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade door studievertraging moet worden afgewezen, omdat niet is vast te stellen dat de vertraging onomstotelijk en uitsluitend verband houdt met het tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten voert de raadsvrouw aan dat deze kosten niet door de benadeelde (in dit geval [slachtoffer 1] ) zijn gemaakt, maar door zijn ouders, en om die reden moeten worden afgewezen. De kosten voor extra aangeschafte kleding kan de raadsvrouw niet in verband brengen met het tenlastegelegde feit, zodat er volgens haar eveneens afwijzing moet plaatsvinden. De opgenomen vrije uren door de vader en moeder op dat de loonstroken zijn slecht leesbaar en de noodzaak om uren vrij te nemen is onduidelijk. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering ook op dit onderdeel moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade voert de raadsvrouw aan dat de beschrijving in de smartengeldgids afwijkt van het tenlastegelegde feit en er door de benadeelde daarbij dus niet kan worden aangeknoopt. Voor wat betreft de gevorderde schadevergoedingsmaatregel meent de raadsvrouw dat deze maatregel niet moet worden opgelegd, omdat het onwenselijk is dat verdachte alsnog wordt gehecht als hij nalaat te betalen. Volgens de raadsvrouw volstaat het om een betalingstermijn te koppelen aan een eventuele betaling van de schadevergoeding.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij heeft als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit schade geleden waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Over de verschillende onderdelen van de schade overweegt de rechtbank als volgt.
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het door verdachte gepleegde strafbare feit een jaar studievertraging heeft opgelopen; een verklaring van een deskundige ontbreekt.
Ten aanzien van de reiskosten zijn alleen de kosten toewijsbaar die zijn gemaakt in verband met de strafzitting in de strafzaak en de gesprekken met de advocaat en de officier van justitie. Het gaat dan om een bedrag van € 49,59. Dit bedrag wordt, nu de datum waarop deze schadepost is ontstaan niet uit enig stuk blijkt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2016. De overige reiskosten, de extra telefoon- en portokosten, de kosten van de hotelovernachting, de kosten van extra aangeschafte kleren en de opgenomen vrije uren van de ouders van [slachtoffer 1] zijn niet toewijsbaar, omdat ook hier het causaal verband met het door de verdachte gepleegde strafbare feit onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij zal voor zover een deel van de vordering niet wordt toegewezen, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde [slachtoffer 1] als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 2.000,00 redelijk en zal dit vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2015 toewijzen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 1] . De rechtbank vindt het daarbij eveneens noodzakelijk om, als stok achter de deur, een aantal dagen vervangende hechtenis te bepalen. Gelet op hetgeen de raadsvrouw in dat kader heeft bepleit, mindert de rechtbank het aantal dagen vervangende hechtenis bij gebreke van betaling tot twintig dagen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77,y, 77z, 77aa, 245 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentievoor de duur van
122 (honderd en tweeëntwintig) dagen;
 bepaalt dat een deel van deze jeugddetentie, te weten 120 (honderd en twintig) dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijddie op
twee jarenwordt bepaald:
 de algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
Meldplicht
- zich gedurende gedurende de proeftijd zal houden aan opdrachten en/of aanwijzingen gegeven door of namens de Jeugdreclassering en zich zo vaak bij de Jeugdreclassering zal melden als de Jeugdreclassering nodig acht;
Behandeling
- zich zal laten behandelen voor zijn persoonlijke problematiek bij het Leo Kannerhuis of soortgelijke ambulante forensische zorg, dit ter beoordeling aan de Jeugdreclassering;
Contactverbod
- geen contact zal opnemen of onderhouden met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen vervangende jeugddetentie;
 veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende in Apeldoorn, van een bedrag van:
- € 49,59 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2016; en,
- € 2.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2015, tot aan de dag der algehele voldoening;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 2.049,59, vermeerderd met de wettelijke rente als hiervoor vermeld tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 20 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), tevens kinderrechter, mr. J.M. Hamaker en mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2016.
Mr. S.A. van Hoof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Apeldoorn opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016058981, gesloten op 16 maart 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p.114-130.
3.Proces-verbaal relaas, p.14.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p.155-156.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte in het kader van de vordering tot inbewaringstelling, eerste pagina.
6.Proces verbaal van aangifte, p.52-58.
7.Proces-verbaal relaas, p.12.