ECLI:NL:RBGEL:2016:6865

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
298127
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van gemeentegrond na gesprek met opstaller; geen bezit maar houderschap; geen verkrijging door verjaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Rheden en een gedaagde in conventie, die gebruik maakte van een strook gemeentelijke grond. De gemeente vorderde dat de gedaagde het gebruik van de strook grond zou staken en de grond ontruimd zou houden. De gedaagde voerde aan dat zij de strook grond al sinds 1990 in bezit had en dat de vordering van de gemeente was verjaard, waardoor zij eigenaar was geworden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet als bezitter van de grond kon worden aangemerkt, maar als houder voor de gemeente. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de gemeente tot beëindiging van het gebruik van de strook grond toewijsbaar was, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat zij de grond in eigendom had verkregen door verjaring of op andere gronden. De rechtbank wees de vordering in reconventie van de gedaagde af, waarin zij verzocht om erkenning van haar eigendom van de strook grond en een erfdienstbaarheid van weg. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat zij de strook grond in eigendom had of dat er een erfdienstbaarheid was ontstaan. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/298127 / HA ZA 16-84
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RHEDEN,
zetelend te De Steeg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.I. Speelman te Arnhem,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde in conventie] genoemd worden.

1.Procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2016 en de daarin genoemde gedingstukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in reconventie met producties.
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 28 september 2016;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten in conventie en in reconventie

2.1.
De gemeente is eigenaar van een perceel grond, plaatselijk bekend [adres 1] 6 te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Reden, [sectie...] , [nummer...] (verder te noemen: het perceel).
2.2.
In 1980 hadden verschillende omwonenden een deel van het perceel in gebruik als volkstuin.
2.3.
Bij brief van 7 oktober 1983 heeft de gemeente aan de huurders bericht dat op het perceel een opstalrecht was gevestigd ten behoeve van de Rhedense judovereniging (verder: de judovereniging). Op het perceel staat een gebouw dat door de judovereniging is gebruikt.
2.4.
[gedaagde in conventie] en haar voormalige echtgenoot [betrokkene] zijn sinds 1986 woonachtig aan de [adres 2] 5 te [woonplaats] . Hun perceel grenst aan de achterkant aan het perceel.
2.5.
In een verslag van een gesprek tussen de gemeente en de judovereniging van 27 oktober 1998 wordt de familie [betrokkene] (lees: [gedaagde in conventie] ) vermeld als een van de drie omwonenden aan wie een deel van het perceel in verhuur gegeven is. [gedaagde in conventie] heeft haar deel van dat perceel (verder aan te duiden als: de strook grond) door middel van een ijzeren poort afgesloten.
2.6.
Bij brief van 15 maart 2011 heeft de gemeente aan de gebruikers van delen van het perceel meegedeeld dat het perceel tijdelijk gebruikt zal worden voor opslag van materiaal, een keet en auto’s ten behoeve van rioolvervanging aan de [adres 3] .
2.7.
De gemeente heeft in 2014 het gebouw van de judovereniging laten slopen. Daarbij is ook de poort die de strook grond afsloot verwijderd.
2.8.
Een e-mailbericht van de gemeente van 25 juni 2014 bevat de volgende passages:

Sloop gebouwtje [adres 1] , bestemming terrein?
Vorige week is het gebouwtje [adres 1] 6 gesloopt. Als tijdelijke beheermaatregel wordt het terreingedeelte dat niet als tuin in gebruik is bij de fam. [fam. a] ( [adres 2] 15) en de fam. [fam. 2] ( [adres 4] 19) ingezaaid met gras. Voor de toekomst is het de bedoeling dat er in overleg met de omwonenden een alternatieve bestemming/gebruik gezocht wordt voor het
gehelegemeentelijke eigendom, dus incl. beide genoemde thans als tuin in gebruik zijnde perceelgedeelten. Voor de nabije toekomst is het denkbaar dat het perceel wordt ingezet als opslagterrein e.d. ten behoeve van enkele grotere infrastructurele projecten die voor het dorp [woonplaats] in de planning zitten. Hoe het traject met omwonden precies gaat lopen en wanneer dit start kan ik thans niet zeggen.
Consequenties voor uw gebruik.
Vooralsnog is het terrein vanaf het perceel behorende bij de tandartspraktijk aan de [adres 1] afgezet met bouwhekken. Door de fam. [fam. 2] en mevrouw [gedaagde in conventie] werd het perceelgedeelte waarop het gebouw stond in het verleden ook gebruik als achterontsluiting c.q. parkeerplek voor een auto (fam. [fam. 2] ) en een caravan (mw. [gedaagde in conventie] ). Momenteel is dit uiteraard feitelijk niet mogelijk zolang er geen ordentelijke grasmat is ontstaan. In hoeverre we een toekomstig gebruik als ontsluiting van de betreffende achtertuinen willen/kunnen toestaan en in welke mate, moet nader worden bezien en hangt o.a. af van de uitkomst van het in de eerste alinea geschetste traject.
Verkoop of huur gemeentelijk terrein?
In het verleden is er door meerdere aanwonenden wel eens gevraagd naar de mogelijkheid een gedeelte van het gemeentelijk terrein te mogen kopen of te huren om bij hun tuinen aan te trekken. Verkoop of afspraken over het structureel individueel (ver)huren van perceelgedeelten zijn thans niet aan de orde op grond van het traject dat in de tweede alinea is geschetst. De fam. [fam. 2] en de fam. [fam. a] kunnen totdat nader bekeken is wat we met het gehele terrein willen, het bij hen in gebruik en momenteel als tuin ingerichte perceelgedeelte blijven gebruiken (dan hoeven we dat als gemeente nu niet tijdelijk anders in te richten). Mevrouw [gedaagde in conventie] kan vooralsnog wanneer de grasmat zodanig stevig is en zolang het feitelijke gebruik van c.q. de plannen voor het perceel dit niet in de weg staat, tot nader order incidenteel met caravan vanaf haar perceel over het gemeentelijke perceel naar de openbare weg.
(…)
N.B. Deze mail is in gelijke vorm als ‘black kopie’ (dus niet zichtbaar in de adressering) verstuurd aan de familie [fam. 2] , de familie [fam. a] en mw. [gedaagde in conventie] .

3.Vordering en verweer in conventie

3.1.
De gemeente vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde in conventie] zal gebieden om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, het gebruik van de strook grond te staken en gestaakt te houden, eventuele door haar aangebrachte voorzieningen/geplaatste zaken te verwijderen, eventuele schade na verwijdering van voornoemde voorzieningen/zaken te herstellen en de strook grond ontruimd te houden;
2. [gedaagde in conventie] zal veroordelen om aan de gemeente een dwangsom van € 500,-, of een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te betalen voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat gedaagde niet dan wel niet volledig binnen de onder 1. bedoelde termijn uitvoering heeft gegeven aan het onder 1. bedoelde gebod;
3. [gedaagde in conventie] in de kosten van dit geding zal veroordelen, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
4. [gedaagde in conventie] zal veroordelen in de na de uitspraak vallende kosten (nakosten), voor wat het salaris van de advocaat (nasalaris) betreft forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde in conventie] voert gemotiveerd verweer. Samengevat weergegeven houdt het verweer in, primair dat weliswaar de gemeente als eigenaar van het perceel te boek staat, maar dat zij ( [gedaagde in conventie] ) de strook grond al sinds 1990 in bezit heeft. De vordering van de gemeente tot opheffing van de voorheen mogelijk onrechtmatige toestand is verjaard, zodat [gedaagde in conventie] eigenaar geworden is van de strook grond. Een brief die de gemeente in 1983 aan gebruikers van delen van het perceel heeft gezonden over de vestiging van het opstalrecht van de judovereniging is haar onbekend; zij is er immers in 1986 komen wonen. Gesprekken en/of correspondentie tussen de gemeente en derden zijn haar eveneens onbekend. Hetzelfde geldt voor interne memo’s van de gemeente. Zij heeft de gemeente nooit gevraagd de strook grond te mogen kopen. Zij had die in bezit zonder dat daar enige vergoeding voor werd betaald. Verder betoogt [gedaagde in conventie] dat zij door verjaring een erfdienstbaarheid van weg over het perceel heeft verkregen, zodat haar tuin aan die kant toegankelijk is vanaf de [adres 1] .
Subsidiair voert zij aan dat zij de strook grond gebruikt krachtens een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd, die niet zonder meer kan worden beëindigd.
Meer subsidiair betoogt [gedaagde in conventie] dat zij de strook grond in gebruik heeft krachtens een huurovereenkomst, die nog steeds voortduurt en niet door de gemeente kan worden beëindigd.

4.Vordering en verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde in conventie] doet haar verweer in conventie uitmonden in een vordering in reconventie, strekkende tot:
1. verklaring voor recht dat zij door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, die begrensd werd door haar perceel, het gebouw van de judovereniging en het door [gedaagde in conventie] geplaatste ijzeren hekwerk;
2. verklaring voor recht dat door verjaring een erfdienstbaarheid van weg is ontstaan om van haar perceel te komen en te gaan naar de [adres 1] , zowel te voet als met vervoermiddelen inclusief aanhangers of caravans over een breedte van minimaal drie meter op de gebruikelijke en minst bezwarende wijze;
3. een verbod aan de gemeente om de erfdienstbaarheid te beperken of de uitoefening ervan te belemmeren, zulks met veroordeling van de gemeente tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat zij daarin nalatig blijft, tot een maximum van € 500.000,-;
4. veroordeling van de gemeente tot medewerking aan notariële vastlegging van zowel de eigendom van de strook grond als de erfdienstbaarheid ten laste van het perceel, zulks op kosten van de gemeente, en bepaling dat het te wijzen vonnis heeft te gelden als vervangende machtiging indien de gemeente niet binnen vier weken na het te wijzen vonnis medewerking heeft verleend aan het passeren van de notariële akten;
5. veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding, zowel in conventie als in reconventie, en in de nakosten, te begroten op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
4.2.
Wat de erfdienstbaarheid betreft stelt [gedaagde in conventie] dat zij sinds 1990, maar in ieder geval sinds 1994, regelmatig gebruik maakt van een verhard gedeelte van het perceel om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres 1] . De gemeente werkt aan een plan tot herinrichting van het perceel die het gebruik van de erfdienstbaarheid onmogelijk maakt.
4.3.
De gemeente voert op haar beurt gemotiveerd verweer in reconventie.

5.Beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen over en weer houden nauw verband met elkaar. De rechtbank zal ze daarom gezamenlijk bespreken.
5.2.
Partijen zijn het er klaarblijkelijk over eens dat in de openbare registers niet is ingeschreven dat [gedaagde in conventie] eigenaar is van de strook grond. Dat zij die strook - naar haar zeggen mogelijk al sinds 1990, maar in ieder geval sinds 1994 - in bezit heeft is dus een onrechtmatige toestand. De vordering tot opheffing daarvan verjaart door verloop van twintig jaren, aldus volgt uit het bepaalde in artikel 3:306 BW. In artikel 3:314 lid 2 BW is bepaald dat de termijn van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
5.3.
In artikel 3:111 BW is bepaald dat, wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, men daarmee onder dezelfde titel voortgaat zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van degene voor wie men houdt, hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.
5.4.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde in conventie] zich gedurende twintig jaren gedragen heeft als bezitter van de strook grond met de pretentie eigenaar te zijn, dan wel de strook grond gebruikt heeft in de hoedanigheid van houder voor de gemeente.
5.5.
De rechtbank is het met [gedaagde in conventie] eens dat interne gespreksverslagen en memo’s van de gemeente weinig relevant zijn voor de beslechting van het geschil zolang niet vast staat dat deze ter kennis van [gedaagde in conventie] gebracht zijn. De gemeente heeft verscheidene van dergelijke stukken in het geding gebracht, maar die gaan niet vergezeld van een mededeling in deze zin.
5.6.
Ter zitting is evenwel gebleken dat tussen [gedaagde in conventie] en de judovereniging, destijds opstalgerechtigde tot het perceel, in 1989 of 1990 een gesprek heeft plaatsgevonden over de strook grond. Naar aanleiding daarvan is een bestaand hek weggehaald en is het nieuwe hek geplaatst tot tegen het gebouw. De door [gedaagde in conventie] overgelegde verklaring van [betrokkene 2] , naar zij stelt destijds bestuurslid van de judovereniging, wijst ook in die richting; daarin wordt met zoveel woorden melding gemaakt van de plaatsing van het hek. Die verklaring is te summier dan dat daaruit zou kunnen worden afgeleid krachtens welke rechtstitel [gedaagde in conventie] de strook grond in gebruik heeft genomen. Als er al geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen tussen [gedaagde in conventie] en de judovereniging, dan heeft laatstgenoemde klaarblijkelijk het gebruik van de strook grond door [gedaagde in conventie] gedoogd. [gedaagde in conventie] is daarvan dan ook houder geworden voor de judovereniging. Toen in 1999 door het vertrek van de judovereniging uit het gebouw het opstalrecht tot een einde kwam is de gemeente weer volledig rechthebbende tot de strook grond geworden en is [gedaagde in conventie] deze voortaan gaan houden voor de gemeente.
5.7.
Uit het bepaalde in artikel 3:111 BW (zie hiervoor onder 5.3) volgt dat [gedaagde in conventie] anders dan door een handeling van de judovereniging respectievelijk de gemeente of door tegenspraak van hun recht niet van houder tot bezitter van de strook grond heeft kunnen worden. Van handelingen van de judovereniging respectievelijk de gemeente die tot dat gevolg hebben kunnen leiden is niet gebleken; ook heeft [gedaagde in conventie] niets in die zin gesteld. Zij heeft eerst door tussenkomst van haar toenmalige raadsvrouwe mr. I.A.M. Keuken-Schemkes bij brief van 6 juli 2015 het eigendomsrecht van de gemeente op de strook grond betwist.
5.8.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het beroep van [gedaagde in conventie] op verkrijgende verjaring faalt, zodat haar primaire vordering in reconventie op het punt van de eigendom van de strook grond zal worden afgewezen.
5.9.
Hetzelfde lot treft de vordering indien deze wordt beoordeeld op de subsidiaire grondslag (bruikleen). Artikel 7A:1777 BW definieert bruikleen als de overeenkomst waarbij de ene partij aan de andere een zaak om niet in gebruik geeft, onder voorwaarde dat degene die de zaak ontvangt deze, na daarvan gebruik te hebben gemaakt of na een bepaalde tijd, zal teruggeven.
5.10.
[gedaagde in conventie] heeft geen feiten gesteld die haar reconventionele vordering in zoverre op deze grondslag kunnen dragen, in het bijzonder niet dat haar de strook grond in gebruik is gegeven. Haar feitelijke stellingen houden immers in dat zij de strook grond in bezit genomen heeft. Ook op deze grondslag is haar vordering dus niet toewijsbaar.
5.11.
Dat geldt ook voor de meer subsidiaire grondslag (huur), waar [gedaagde in conventie] niet heeft gesteld dat zij een tegenprestatie levert voor het gebruik van de strook grond en dit ook anderszins niet gebleken is.
5.12.
Uit een en ander volgt dat de vordering van de gemeente in conventie in aanmerking komt voor toewijzing, met dien verstande dat de vordering tot herstel van eventuele schade te onbepaald is om te kunnen worden toegewezen. De door haar gevorderde dwangsom zal aan een maximum worden gebonden.
5.13.
Voor het verkrijgen van een recht van erfdienstbaarheid door middel van verjaring dient gedurende de verjaringstermijn sprake te zijn van ondubbelzinnig bezit (een houden voor zichzelf met de pretentie rechthebbende te zijn) van die erfdienstbaarheid in die zin dat er feitelijke en/of uiterlijke omstandigheden, zoals gedragingen en een bestendige toestand van een erf, aanwezig zijn waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om een bevoegdheid als gerechtigde tot die erfdienstbaarheid uit te oefenen. Anders gezegd: er is sprake van ondubbelzinnig bezit wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de gerechtigde tegen wie de verjaring loopt daaruit niets anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende tot de erfdienstbaarheid te zijn.
5.14.
[gedaagde in conventie] heeft gesteld dat zij “regelmatig” gebruik maakte van het perceel om (vanaf de achterkant van haar perceel) te komen van en te gaan naar de openbare weg. Hoe vaak dat gebeurde blijkt echter niet uit de stukken. Uit haar stellingen valt veeleer af te leiden dat zij - vooral de laatste jaren - zich niet meer dan incidenteel toegang via het perceel verschafte voor de stalling van haar caravan op de strook grond. Dit kan in een wat verder verleden anders geweest zijn: in het dossier bevinden zich foto’s waarop te zien is dat de strook grond gebruikt werd voor opslag van (bouw)materialen en daartoe werd bereden met een tractor. Zou daar al uit geconcludeerd kunnen worden dat [gedaagde in conventie] via het perceel frequent toegang had tot de strook grond of de achteringang van haar perceel, dan volgt daaruit nog niet dat dit langdurig het geval geweest is. Over de duur van dat gebruik is verder niets gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gestelde niet kan leiden tot het oordeel dat een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan. Ook dit onderdeel van de vordering van [gedaagde in conventie] zal daarom worden afgewezen.
5.15.
[gedaagde in conventie] zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De aan de zijde van de gemeente gevallen kosten worden als volgt begroot:
in conventie:
voor de betekening van de dagvaarding: € 96,01
voor griffierecht: 619,-
voor salaris advocaat: twee punten à € 452,- volgens het liquidatietarief
904,-+
totaal € 1.619,01,
te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd. Over de nakosten is echter geen wettelijke rente toewijsbaar omdat niet vast staat wanneer die kosten verschuldigd zullen zijn.
in reconventie:
voor verschotten: nihil
voor salaris advocaat: één punt à € 452,- volgens het liquidatietarief.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1.
in conventie
6.1.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het gebruik van de strook grond te staken en gestaakt te houden, eventuele door haar aangebrachte voorzieningen/geplaatste zaken te verwijderen en de strook grond ontruimd te houden;
6.1.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan de gemeente een dwangsom van € 500,- te betalen voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat gedaagde niet dan wel niet volledig binnen de onder 6.1.1 bedoelde termijn uitvoering heeft gegeven aan die veroordeling;
6.1.3.
bepaalt dat boven een bedrag van € 25.000,- geen dwangsommen meer worden verbeurd;
6.1.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak begroot op € 1.619,01, indien voldoening hiervan niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.1.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de nakosten, te begroten op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening;
6.1.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.1.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.2.
in reconventie
6.2.1.
wijst de vordering af;
6.2.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 452,-;
6.2.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.