ECLI:NL:RBGEL:2016:6864

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
295959
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Balkon in strijd met artikel 5:50 BW en burenrechtelijke regels

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de rechtmatigheid van een balkon dat door de gedaagde is aangebracht. De eiser stelt dat het balkon een uitzicht biedt dat in strijd is met artikel 5:50 BW, dat de privacy van de eiser in gevaar brengt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een balkon heeft gerealiseerd dat zich op minder dan twee meter van de erfgrens bevindt, wat in strijd is met de wet. De eiser vordert dat de gedaagde het balkon aanpast of verwijdert om aan de wettelijke eisen te voldoen. De gedaagde voert verweer en stelt dat de eiser op de hoogte was van de bouwplannen en geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat het stilzitten van de eiser niet als toestemming kan worden gezien en dat de aanwezigheid van het balkon een schending van het eigendomsrecht van de eiser vormt. De rechtbank beveelt de gedaagde om binnen 18 weken het balkon aan te passen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 23 november 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 295959 / HA ZA 16-27 / 17
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van

1.[eiser]

2.
[eiser]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
advocaat: mr. T.P. Boer te Arnhem
tegen

1.[gedaagde]

2.
[gedaagde]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
advocaat: mr. O.P. van der Linden te Utrecht
Partijen zullen hierna gemakshalve in mannelijk enkelvoud [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 maart 2016
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van partijen van 22 juni 2016 (ter comparitie heeft [gedaagde] de vordering in reconventie ingetrokken)
- de akte (na comparitie en descente) van [eiser] van 20 juli 2016
- de antwoordakte na comparitie en descente van [gedaagde] van 31 augustus 2016, met een productie.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn buren en wonen ieder aan de [gedaagde] te [woonplaats] , [eiser] op nummer 29 en [gedaagde] op nummer 27. Zij zijn eigenaars van de desbetreffende onroerende zaken, [gedaagde] sinds 2014 en [eiser] al langer.
2.2
De voorgevels van de woningen van partijen verspringen ten opzichte van elkaar. Daardoor is de voorgevel van [gedaagde] dichter bij de openbare weg gelegen dan die van [eiser] . Voor de beide voorgevels is sprake van een betegelde ruimte. De grens met de openbare weg loopt voor beide onroerende zaken in een rechte lijn. Daardoor is de genoemde betegelde ruimte van [gedaagde] kleiner dan die van [eiser] . Beide ruimtes worden van elkaar gescheiden door middel van een laag stalen hekje.
2.3
[gedaagde] heeft na verkrijging van zijn woning op de eerste verdieping daarvan tegen de voorgevel met vergunning van de gemeente een balkon gerealiseerd. Vanuit de zijkant van dat balkon bestaat een rechtstreeks uitzicht op de genoemde betegelde ruimte van [eiser] . De afstand van die zijkant tot de perceelsgrens is ongeveer 1,35 meter.

3.Het geschil en de vordering

3.1
Volgens [eiser] biedt het balkon van [gedaagde] een met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht. Op grond daarvan vordert [eiser] dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat [gedaagde] door het balkon binnen twee meter van de erfgrens te plaatsen een onrechtmatige inbreuk op de eigendom en de privacy van [eiser] heeft gemaakt en dat [gedaagde] zal worden veroordeeld deze onrechtmatige toestand binnen twee weken na betekening van het desbetreffende vonnis (de rechtbank leest:) op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] daaraan niet voldoet, tot een maximum van € 45.000,- en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en in de nakosten.
3.2
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij betoogt dat:
- [eiser] op de hoogte was van de plannen voor de bouw van het balkon en voorafgaand aan de realisering ervan op geen enkele wijze heeft geprotesteerd;
- als de aanwezigheid van het balkon strijd oplevert met artikel 5:50 BW, dit niet onrechtmatig is, omdat de privacy van [eiser] er niet negatief door wordt beïnvloed;
- de vordering van ieder belang is ontbloot en misbruik van bevoegdheid oplevert;
- het beroep op artikel 5:50 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is.

4.De beoordeling

4.1
Ook als [eiser] op de hoogte was van de bouwplannen van [gedaagde] en zich in de bestuursrechtelijke procedure niet heeft geroerd, wil dat op zichzelf niet zeggen dat zijn stilzitten een toestemming inhoudt als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW of anderszins. Hij kan er immers vanuit zijn gegaan dat [gedaagde] de burenrechtelijke regels in acht zou nemen. Ook indien [eiser] had moeten weten dat de afstand van de zijkant van het balkon tot de grens minder dan twee meter zou worden - en dat lag voor de hand nu het balkon is aangebracht voor een bestaande muuropening -, zou hij redelijkerwijs hebben kunnen denken dat het zicht vanuit die zijkant afdoende zou worden geweerd, bijvoorbeeld door een paneel van matglas. Dat laatste zou overigens ook in het belang van [gedaagde] zijn geweest, nu [eiser] in de verdiepte ruimte voor zijn voorgevel ook een balkon heeft, van waaruit in een schuine lijn op het balkon van [gedaagde] kan worden gekeken. Met dit alles is dus geen toestemming gegeven. In het midden kan dan blijven de stelling van [eiser] dat hij [gedaagde] er voor de realisatie van het balkon op gewezen heeft zich aan de regels te houden.
4.2
De aanwezigheid van het balkon vormt, voor zover men daarop kan vertoeven op een afstand korter dan twee meter van de grens, een schending van het bepaalde bij artikel 5:50 BW. Daarmee is een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] gegeven. Het burenrecht is immers een nadere bepaling van het eigendomsrecht van de betrokken eigenaars. De gevorderde verklaring voor recht zou in zoverre toewijsbaar zijn, ware het niet dat [eiser] daar gelet op hetgeen nog volgt geen belang bij heeft.
4.3
Artikel 5:50 BW onderscheidt niet naar de mate van privacygevoeligheid van de locatie waarop wordt uitgekeken. Alleen als die locatie een openbare weg of een openbaar water is, kan de eigenaar daarvan zich volgens lid 2 van die bepaling niet tegen het uitzichtgevende werk verzetten. Hetzelfde geldt volgens datzelfde lid als uitgezien wordt op een binnen twee meter van de erfgrens staande blinde muur. Mogelijk zijn wellicht nog meer uitzonderingen te bedenken voor analoge situaties zoals een dichte heg (op het naburige erf) [1] ) net voor een uitzichtgevend raam of een golfplatendak van een schuur op het naburige erf net naast een uitzichtgevend balkon op het andere erf (waardoor het uitzicht op het deel van het naburige erf waarop men daadwerkelijk kan vertoeven verder dan twee meter van het balkon ligt), maar daarvan is hier geen sprake.
4.4
Of de door het balkon geboden uitzichtmogelijkheid een grotere inbreuk op de privacy van [eiser] maakt dan wanneer [gedaagde] vanuit zijn betegelde ruimte op de begane grond over het stalen hekje naar het erf van [eiser] kijkt, kan in het midden blijven. De wetgever heeft nu eenmaal bepaald dat het hebben van uitzichten op andermans erf vanaf te dichtbij hangende balkons niet is toegestaan.
4.5
[eiser] kan zich dus in beginsel verzetten tegen het balkon, voor zover daarvan een met artikel 5:50 BW strijdig uitzicht uitgaat. Het belang van [eiser] bij inroeping van de in artikel 5:50 BW vervatte norm is met zijn eigenaarschap als het ware geïmpliceerd. Ook heeft [eiser] voldoende processueel belang (art. 3:303 BW), nu [gedaagde] zich in deze procedure - ook in zijn antwoordakte nog - ten gronde verweert tegen de toepasselijkheid van artikel 5:50 BW. De vraag is dan, gelet op het verdere verweer van [gedaagde] , of [eiser] , door opheffing van de met artikel 5:50 BW strijdige toestand te eisen, misbruik maakt van zijn bevoegdheid daartoe.
4.6
[gedaagde] heeft in dat verband gesteld dat de aanwezigheid van het balkon, gelet op de aard van de plaats waarop het uitziet, [eiser] niet benadeelt, terwijl [gedaagde] de betegelde ruimte van [eiser] vanaf diens eigen betegelde ruimte van veel dichterbij kan gadeslaan. Daarnaast zou [eiser] hebben aangegeven dat het instellen van de vordering er toe zou moeten dienen dat hij een financieel voordeel ontvangt, omdat hij wil dat [gedaagde] de zaak “afkoopt”. In dat verband is volgens [gedaagde] van belang dat [eiser] in de week waarop de dagvaarding is uitgebracht zijn woning te koop heeft gezet.
4.7
De laatste twee stellingen, ervan uitgaande dat zij waar zouden zijn, maken nog niet dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] , door de vorderingen in te stellen, heeft gehandeld met de uitsluitende bedoeling om [gedaagde] te benadelen. Misbruik van bevoegdheid is dus niet om die reden aanwezig. Voor het overige zijn de onderschrijding van de voorgeschreven afstand en het belang van [eiser] om ook op zijn betegelde ruimte niet met blikken van bijna recht boven hem geconfronteerd te worden, niet zo gering, dat een en ander behoort te wijken voor het belang van [gedaagde] om niet aan artikel 5:50 BW te hoeven voldoen. De eisen van redelijkheid en billijkheid leiden evenmin tot een dergelijke conclusie.
4.8
Terugbrenging van het balkon in de toestand van voor het aanbrengen daarvan (er was eerst sprake van een zogenaamd Frans balkon, met alleen een inpandige diepte) dan wel verkleining ervan met ongeveer 65 cm (volgens [gedaagde] technisch onmogelijk) is pas aan de orde als opheffing van de met artikel 5:50 BW strijdige toestand niet op andere wijze te bereiken is. In dit verband is ter comparitie een aantal mogelijkheden verkend en partijen hebben zich bij akte daarover als volgt uitgelaten:
[eiser] :
(..) het deels onklaar maken van het balkon. Subsidiair willen eisers zich daarbij aansluiten, met daarbij de opmerking dat het een permanente ‘onklaar’ maken van een gedeelte van het balkon moet zijn, dan wel een verkleining van het balkon tot de juiste afstand.
[gedaagde] :
“Een verkleining van het balkon door middel van het plaatsen van een schutting op het balkon ligt niet in de rede, omdat de schuifpui vanaf de zijkant opengaat en dat dus een onredelijk zware belemmering voor het gebruik van het balkon is. Bovendien is dat ook helemaal niet nodig, gezien de mogelijkheden tot het zijdelings afschotten van het uitzicht.
(..)
Ons voorstel is:
Voorstel 1
Een privacy scherm plaatsen met een melkglazen paneel. Schuin met de kabel lopend.
Uitvoering met matglas en geplaatst in een kader van verzinkt en coat stalen profielen zoals bij de terrassen van de naastgelegen (andere) buren.
Het plaatsen van privacy scherm kost de nodige tijd. Eerst zal er een tekening moeten worden gemaakt. (2weken). Dan de vergunningaanvraag (6weken) waarna de werktekeningen (1 week) gemaakt worden. Dan gaat de productie van start (3 weken). Dan kan het Verzinken en Poedercoaten van start (3 weken) gaan. Voormontage (1 week). Montage 1 week. 17 weken in totaal.
Voorstel 2
Een privacy scherm plaatsen d.m.v. planten.
Bestaande uit een verzinkt en gecoat stalen frame met voorzieningen om een plant(en) tegen aan te laten groeien. Wanneer hiervoor geen vergunning nodig is dan duurt dit 10 weken. Met vergunning 17 weken.
Voorstel 3
Een uittrekbaar windscherm dat uitgetrokken wordt wanneer we van het balkon gebruik maken en ingetrokken wordt wanneer we niet buiten zitten.
4.9
De rechtbank stelt voorop dat het aan [gedaagde] is om te kiezen voor de wijze waarop zij het niet geoorloofde uitzicht willen opheffen. Hij wenst kennelijk niet over te gaan tot het plaatsen van een schutting op het balkon. Wel dient een permanente oplossing te worden gekozen. Voorstel 3 is om die reden niet toelaatbaar. Verder dient de snelste oplossing te worden gekozen, daar een onrechtmatige toestand niet langer dan nodig mag voortbestaan. De oplossing met beplanting, waar deze na het aanbrengen van het frame nog zal moeten aanslaan en voor een ondoorzichtige afscheiding moet zorgen, lijkt dus niet in aanmerking te komen. Daarmee resteert voorstel 1. De rechtbank merkt wel op dat het ondoorzichtige scherm minimaal 1.80 meter hoog moet zijn en het uitzicht vanaf de zijkant geheel zal moeten afdekken. Het moet dus gaan om een rechthoekig scherm. Overigens kan [gedaagde] ook opteren voor nog andere oplossingen, bijvoorbeeld een waarbij het balkon over de volle breedte en over een lengte van ongeveer 65 cm permanent ontoegankelijk wordt gemaakt door het plaatsen van een duurzaam met de balkonleuning verankerde bloembak.
4.1
Ook gegeven het winterseizoen zal de rechtbank [gedaagde] in staat stellen om voor 29 maart 2017 aan het gevorderde bevel te voldoen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als hierna weer te geven.
4.11
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
beveelt [gedaagde] om zijn balkon binnen 18 weken na heden aan de eisen van artikel 5:50 BW te laten voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- per dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,-,
5.2
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3
verklaart de onder 5.1 gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.

Voetnoten

1.) Als de dichte heg staat op het erf waar ook sprake is van het raam en het uitzicht blokkeert, is lid 1 al niet van toepassing (geen “uitzicht geven”).