ECLI:NL:RBGEL:2016:6861

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
05/880770-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verduistering in dienstbetrekking en opzettelijk bezit van drugs

Op 19 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw uit Vaassen, die werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. De vrouw, die als hoofdcaissière werkte, werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren voor het verduisteren van een bedrag van ongeveer € 45.600,-- en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. Haar partner, die ook betrokken was bij de zaak, kreeg dezelfde straf voor het profiteren van de verduisterde bedragen en het opzettelijk aanwezig hebben van drugs. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering tegen de vrouw toegewezen tot een bedrag van € 45.000,--, terwijl de vordering tegen de man werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen waren, waarbij de verdachte als hoofdcaissière jarenlang het vertrouwen van haar werkgever had beschaamd door geldbedragen weg te nemen. De rechtbank hield rekening met de psychische druk die de zaak op de verdachte had gelegd en haar status als first offender. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880770-14
Datum uitspraak : 19 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. M.G.N. de Jonge, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2009 tot en met 30 april 2014 in de gemeente Heerde (telkens) opzettelijk een
(groot) geldbedrag (in totaal ongeveer 254.400 euro), in elk geval enig(e)
geldbedrag(en), dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 2]
en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en welk(e) goed(eren) en/of geld verdachte uit hoofde van haar
persoonlijke dienstbetrekking van/als (hoofd)caissière, in elk geval anders
dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2009 tot en met 30 april 2014 in de gemeente Heerde (telkens) met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (groot) geldbedrag (in
totaal ongeveer 254.400 euro), in elk geval enig(e) geldbedrag(en), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of
[benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij op of omstreeks 06 oktober 2014 te Vaassen, gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
* ongeveer 35 pillen en/of 7,41 gram zogenaamde XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA (metamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde MDA (metamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB) en/of
* ongeveer 10,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte in haar functie van hoofdcaissière een bedrag van € 45.600,-- heeft weggenomen. Voor de hoogte van dit bedrag heeft zij gewezen op de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het totaalbedrag van contante stortingen op de rekening van verdachte. De officier van justitie vindt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte meer geld heeft weggenomen, nu meerdere werknemers van de [benadeelde 2] toegang hadden tot de kluis, de geldautomaat bijvulden en beschikten over de benodigde inlogcode.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte meer dan een bedrag van € 45.600,-- heeft weggenomen.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , namens [benadeelde 1] , p. 125 t/m 136;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 502 en p. 516.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2016.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie had verdachte voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van de drugs.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Het dossier bevat geen bewijs voor de stelling dat verdachte de ten laste gelegde drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarnaast is geen sprake van de deelnemingsvorm medeplegen. De raadsvrouw heeft verder opgemerkt dat aan verdachte onder meer het opzettelijk aanwezig hebben van 10,06 gram cocaïne ten laste is gelegd, maar dat uit het dossier volgt dat ongeveer 4 gram cocaïne is aangetroffen.
De beoordeling door de rechtbank
Op 6 oktober 2014 is de woning van [verdachte] en [medeverdachte] doorzocht.
In een sieradenkistje in de slaapkamer werden 8 wikkels met een opdruk [naam 2] met daarin wit poeder aangetroffen (registratienummer A2133 1 – 4, later voorzien van SIN AAFR7979NL). [2] Dit poeder is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Het poeder had een totaalgewicht van 3,60 gram en bevatte cocaïne. [3]
[verdachte] heeft verklaard dat zij op feestjes weleens cocaïne gebruikte. [4]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] opzettelijk 3,60 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de medeverdachte [medeverdachte] wetenschap en beschikkingsmacht had over de in het sieradendoosje aangetroffen drugs. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne alleen aanwezig heeft gehad.
In een kluis in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] zijn cocaïne en diverse pillen en poeder bevattende MDMA aangetroffen. [verdachte] heeft verklaard dat zij nooit wat met de kluis deed en de code van die kluis niet kende. Van verder onderzoek aan de kluis, bijvoorbeeld dactyloscopisch onderzoek, is niet gebleken en evenmin bevat het dossier andere aanknopingspunten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] wetenschap en beschikkingsmacht had over de in de kluis aangetroffen drugs. Het voorgaande maakt dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de in de kluis aangetroffen drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad, dan wel dat zij bewust de aanmerkelijke kans op het aanwezig hebben van die drugs heeft aanvaard. Zij zal ten aanzien daarvan worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
zij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 01 januari
2009 tot en met 30 april 2014 in de gemeente Heerde
(telkens)opzettelijk
een
(groot) geldbedrag (in totaal ongeveer 254.400 euro), in elk gevalenig
(e
)
geldbedrag
(en
),
dat/die
geheel of ten deletoebehoorde
(n
)aan [benadeelde 2]
en/of [benadeelde 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en welk
(e) goed(eren) en/ofgeld verdachte uit hoofde van haar
persoonlijke dienstbetrekking van/als
(hoofd
)caissière,
in elk geval anders
dan door misdrijf onder zich had,wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op
of omstreeks06 oktober 2014 te Vaassen, gemeente Epe,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
* ongeveer 35 pillen en/of 7,41 gram zogenaamde XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA (metamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde MDA (metamfetamine) en/of MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) en/of 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB) en/of
*
ongeveer 10,06 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne zijnde cocaïne,
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor het onder 1, primair, en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest, moet daarop in mindering worden gebracht. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met het feit dat verdachte op zeer grove wijze het vertrouwen van haar werkgever heeft beschaamd. Verdachte en haar partner hebben jarenlang geprofiteerd van de weggenomen geldbedragen. [benadeelde 1] is door het handelen van verdachte benadeeld. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de strafzaak psychische druk op verdachte heeft gelegd. Daarnaast gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte een relatief aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Daarnaast dient in de straf mee te wegen dat de strafzaak recentelijk grote media-aandacht heeft gekregen.
Verdachte is niet in staat om een geldboete te betalen. Zij ontvangt geen uitkering, omdat zij op staande voet is ontslagen, en heeft schulden. Vanwege haar psychische gesteldheid, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat verdachte haar problemen inmiddels in een vrijwillig kader aanpakt, waardoor een gedwongen kader niet noodzakelijk is. Daarnaast dient rekening worden gehouden met het feit dat verdachte een first offender is.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 25 oktober 2016; en
- een advies van Reclassering Nederland, gedateerd 29 november 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en het opzettelijk aanwezig hebben van 3,60 gram cocaïne. Verdachte was hoofdcaissière van de [benadeelde 2] in Heerde en heeft in die hoedanigheid jarenlang geldbedragen weggenomen. Zij heeft verklaard in totaal € 45.000,-- te hebben verduisterd.
Als hoofdcaissière was verdachte (mede) verantwoordelijk voor het beheer van de kluis en het bijvullen van de geldautomaat. Door zo’n groot geldbedrag weg te nemen, heeft verdachte het door [benadeelde 1] in haar gestelde vertrouwen jarenlang flink beschaamd. Sprake is dan ook van een ernstig feit. De rechtbank zal daar bij het bepalen van de straf in het nadeel van verdachte rekening mee houden.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor een strafbaar feit. Ook is zij, nadat zij in deze zaak is aangehouden, niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte op 6 oktober 2014. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is gaan lopen. Een uitzondering op dit uitgangspunt zou kunnen worden gevonden in – onder meer – de ingewikkeldheid van de zaak. In dit geval is van een dergelijke uitzondering geen sprake. Dat maakt dat de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank is overschreden met twee maanden.
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een forse taakstraf. Verdachte is in het verleden en ook na het bekend worden van de bewezen strafbare feiten nooit voor enig ander strafbaar feit in aanraking geweest met justitie. Daarnaast heeft ze oprecht spijt getoond. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat – anders dan de officier van justitie – een voorwaardelijk strafdeel niet passend is.
De rechtbank komt tot een lagere taakstraf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij bewezen zal verklaren dat verdachte minder harddrugs aanwezig heeft gehad dan waar de officier van justitie bij het bepalen van haar eis vanuit is gegaan. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van 180 uren opleggen. De tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest, zal daarop in mindering worden gebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde 1] heeft zich namens de benadeelde partij [benadeelde 2] Heerde in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 76.125,--.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ter terechtzitting heeft [benadeelde 1] aangegeven dat de verzekering over een periode van twee jaren een vergoeding heeft uitgekeerd. Uitgerekend zou moeten worden welk deel van die vergoeding ziet op het handelen van verdachte. Dat is te complex voor het strafgeding. [benadeelde 2] kan de vordering op een andere manier aanhangig maken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de vordering moet worden afgewezen, nu het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat in ieder geval de onderzoekskosten van
€ 5000,-- voor [benadeelde 1] niet moeten worden toegewezen, nu onduidelijk is waarop het uurtarief van € 100,-- is gebaseerd. Ook is niet duidelijk waar [benadeelde 1] 50 uren aan heeft besteed. Het overige bedrag is volgens de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd.
De beoordeling door de rechtbank
Ter terechtzitting heeft [benadeelde 1] aangegeven dat de verzekering over een periode van twee jaren een vergoeding heeft uitgekeerd. Voor een juiste beoordeling van de vordering, moet worden berekend welk deel van die vergoeding ziet op het handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zou dat een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 57, 91, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 2] Heerde niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2014071810, gesloten op 19 december 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 11 en 12 en een plattegrond van slaapkamer 1000 op verdieping 2000, p. 351 en het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 360.
3.Het rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 366b.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 492, bovenaan.