ECLI:NL:RBGEL:2016:6716

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
05/780033-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting, poging tot afdreiging en poging tot het wegmaken van een lijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van brandstichting, poging tot afdreiging en poging tot het wegmaken van een lijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen achtte dat zij zich schuldig had gemaakt aan de afdreiging van het slachtoffer, maar wel aan de andere feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met anderen een chalet in brand had gestoken, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Tevens was er sprake van een poging om het stoffelijk overschot van het slachtoffer te verbranden om de oorzaak van zijn overlijden te verhullen. De rechtbank achtte de rol van de verdachte in de brandstichting en het wegmaken van het lijk voldoende ernstig om tot een veroordeling te komen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar licht verminderd toerekeningsvatbaarheid, en de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank legde een lagere straf op dan door het Openbaar Ministerie was geëist, omdat zij de levensgevaarlijke situatie niet bewezen achtte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/780033-14
Datum uitspraak : 12 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van:
  • 25 juni 2014, 16 september 2014 en 9 december 2014;
  • 10 februari 2015;
1, 15 en 29 februari 2016, 25 mei 2016 en 23 en 28 november 2016;
en de tussenbeslissingen van 11 maart 2016 en 8 juni 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte wordt na aanpassing van de tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering (Sv) ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een chalet
[nummer 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam 1] ),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp),
althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan
die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een
deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te
weten de buren [naam 2] en/of [naam 3] en/of een of meer aldaar aanwezige
kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sttb 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2013 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 3] en/of elders
in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift of
openbaring van een geheim, [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte
van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar
mededader(s),
welke bedreiging(en) (telkens) hierin bestond(en) dat zij, verdachte en/of
haar mededader(s) (een) sexafspra(a)k(en) maakte(n) en/of een heimelijke
(sexuele) relatie begon met die [slachtoffer] en/of (vervolgens) van deze
sexafspra(a)k(en) heimelijk video-/filmbeelden en/of foto's maakte(n) en/of
(vervolgens) dreigden deze beelden/foto's aan de echtgenote/familieleden van
die [slachtoffer] te sturen/laten zien en/of dreigden deze (sexuele) relatie te
openbaren aan de echtgenote/familieleden van die [slachtoffer] ,
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben gecreëerd;
art 318 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2013 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 3] en/of elders
in Nederland,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim,
[slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welke bedreiging(en) (telkens) hierin bestond(en) dat zij, verdachte en/of
haar mededader(s) (een) sexafspra(a)k(en) maakte(n) en/of een heimelijke
(sexuele) relatie begon met die [slachtoffer] en/of (vervolgens) van deze
sexafspra(a)k(en) heimelijk video-/filmbeelden en/of foto's maakte(n) en/of
(vervolgens) dreigden deze beelden/foto's aan de echtgenote/familieleden van
die [slachtoffer] te sturen/laten zien en/of dreigden deze (sexuele) relatie te
openbaren aan de echtgenote/familieleden van die [slachtoffer] , en aldus voor die
[slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 318 Wetboek van Strafrecht
art 3 17 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
er uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te
verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of
de oorzaak van het overlijden te verhelen,
een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het
stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of
(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot
ontbranding heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 151 Wetboek van Strafrecht

2.Inleidende beslissingen en overwegingen

2.1.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie feit 2
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie ter zake van feit 2 niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte vanwege het ontbreken van een rechtsgeldige klacht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een klachtdelict is, dat [naam 4] de klacht heeft gedaan, maar dat zij niet klachtgerechtigd is, omdat niet vaststaat dat haar echtgenoot [slachtoffer] daadwerkelijk had gewild dat verdachte zou worden vervolgd voor afdreiging.
Het standpunt van de officieren van justitie komt er op neer dat aan de klacht geen gebrek kleeft en dat het Openbaar Ministerie derhalve in de vervolging van verdachte voor dit feit kan worden ontvangen.
De rechtbank verwerpt het gevoerde ontvankelijkheidsverweer.
Ingevolge artikel 64 Sr is tot een klacht gerechtigd degene tegen wie het feit is begaan. Artikel 65 lid 2 Sr bepaalt dat indien de in artikel 64 aangewezen persoon is overleden, onder andere tot de klacht gerechtigd is zijn overlevende echtgenoot, tenzij blijkt dat hij een vervolging niet heeft gewild.
De raadsman draait ten onrechte de wettelijke toets om: het gaat er niet om dat vaststaat dat de overledene vervolging heeft gewild; van belang is slechts of blijkt dat de overledene het niet heeft gewild. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat [slachtoffer] geen vervolging heeft gewild. Het enkele feit dat [slachtoffer] naar aanleiding van de sms-berichten op 20 februari 2014 geen aangifte heeft gedaan ondanks de kennelijke aankondiging naar de politie te stappen in reactie op de afdreigingsberichten, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van feit 2.
2.2.
Overige inleidende overwegingen
Door de raadsman zijn bij pleidooi opmerkingen gemaakt over de verhoorbijstand tijdens de eerste week. Verder is door de raadsman gesteld dat feit 2 betrekking heeft op een feitencomplex met betrekking tot een andere persoon dan [slachtoffer] alsmede dat in de tenlastelegging niet nader wordt verfeitelijkt wat de handelingen van verdachte zijn geweest. Ook heeft de raadsman opgemerkt dat de politie een leugentje om bestwil heeft gebruikt toen verdachte vroeg of [medeverdachte 1] haar verklaring te lezen kreeg.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman aan deze stellingen geen conclusies heeft verbonden.
Hoewel de rechtbank op deze niet uitdrukkelijk onderbouwde standpunten dus niet hoeft te responderen, overweegt zij dat de omstandigheid dat verdachte in de eerste verhoorweek geen verhoorbijstand heeft gehad, niet valt te wijten aan de politie of het Openbaar Ministerie.
De raadsman moet worden nagegeven dat het dossier geen stukken bevat die wijzen op het bestaan van video-opnames met betrekking tot [slachtoffer] terwijl dit wel op de definitieve tenlastelegging is blijven staan. Wat daar ook van mag zijn: de rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging met betrekking tot feit 2, zoals dat feit na de nadere omschrijving is komen te luiden, voldoende feitelijk is zodat duidelijk is om welke verdenking het gaat.
Tot slot: hoewel verbalisanten de vraag van verdachte of [medeverdachte 1] haar verklaringen te lezen kreeg meteen met “ja” hadden kunnen beantwoorden, is er geen sprake van – gezien het uiteindelijke antwoord “dat bepaalt de rechter” – dat bij verdachte de indruk is gewekt dat haar verklaringen geheim zouden blijven en dat zij aldus niet vrijwillig zou hebben verklaard.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op vrijdag 14 maart 2014 heeft [naam 4] omstreeks 03.42 uur melding gedaan van vermissing van haar echtgenoot [slachtoffer] . [slachtoffer] was op 13 maart 2014 met zijn auto naar een zakelijke bijeenkomst in Kerk-Avezaath gegaan en daarvan niet teruggekeerd. Op donderdag 13 maart 2014 omstreeks 19.30 uur had de oudste zoon [naam 5] nog telefonisch contact met zijn vader, die op dat moment in zijn auto reed. Via de site van T-Mobile is nagegaan welke contacten [slachtoffer] met zijn telefoon had. [2]
De politie ( [plaats 4] ) heeft op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 19.30 uur contact opgenomen met het contact [naam 8] uit de contactenlijst van de telefoon van [slachtoffer] met het telefoonnummer eindigend op [nummer 2] . Een vrouw nam de telefoon op en stelde zich voor als [naam 8] . Daarnaar gevraagd verklaarde zij dat een man genaamd [slachtoffer] regelmatig bij haar op bezoek kwam, dat hij de vorige avond bij haar was geweest en op 14 maart omstreeks 00.30 uur was vertrokken. De vrouw gaf verder aan dat [naam 8] haar werknaam was, dat ze [medeverdachte 1] heette en dat ze verbleef op camping [naam 1] in bungalow [nummer 3] te [plaats 1] . [3]
De politie in [plaats 1] is vervolgens omstreeks 21.01 uur gevraagd bij voormeld adres langs te gaan om te kijken of [slachtoffer] daar aanwezig was. [4]
Bij de Meldkamer Oost-Nederland kwam op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 21.21 uur de melding binnen dat er brand was in chalet [nummer 3] op chaletpark [naam 1] , gelegen aan [naam 1] [nummer 3] te [plaats 1] . [5] In de woning trof de brandweer het stoffelijk overschot aan van een persoon. [6] Uit sectie is gebleken dat die persoon door geweld om het leven is gekomen. [7] Het stoffelijk overschot is op maandagavond 17 maart 2014 door [naam 4] en door [naam 5] herkend als het lichaam van haar man [slachtoffer] respectievelijk zijn vader. [8]
3.1
Feiten 1 en 3 (brandstichting en poging wegmaken lijk):
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen en het medeplegen van een poging tot het wegmaken van een lijk.
Ten aanzien van het levensgevaar voor personen hebben de officieren van justitie gesteld dat de ruimte tussen de verschillende chalets klein is, dat de brand zich had kunnen uitbreiden naar de belendende percelen en dat in ieder geval in de woning op nummer [nummer 4] gelegen tegenover de woning van verdachte, bewoners aanwezig waren, namelijk de meldster die met haar kind de woning is ontvlucht.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor de feiten 1 en 3 bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat verdachte weliswaar betrokken is bij de brandstichting in het chalet aan [naam 1] te [plaats 1] , maar dat haar rol niet kan worden aangemerkt als die van een medepleger. Verdachte heeft niet deelgenomen aan de plannenmakerij en ze heeft de brandstichting slechts laten en zien gebeuren. Verdachte heeft alleen de deur van het chalet geopend voor [medeverdachte 2] en heeft hem op enig moment de jerrycan aangegeven. De verklaringen van [medeverdachte 2] , dat verdachte ook benzine heeft gesprenkeld en dat ze samen het vuur hebben aangestoken, worden niet ondersteund door enig ander objectief bewijsmiddel.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 gesteld dat er door de brand geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, dat gevaar voor goederen opleverde, en het medeplegen van een poging tot het wegmaken van een lijk. Dit oordeel steunt op de volgende bewijsmiddelen en –overwegingen. Gelet op de verwevenheid tussen de feiten zal de rechtbank beide feiten tegelijk behandelen, waarbij de inhoud van ieder bewijsmiddel slechts wordt gebruikt voor het feit waarop het blijkens de inhoud betrekking heeft.
-
Onderzoek op de plaats delict
Uit onderzoek dat op en naar aanleiding van bevindingen op de plaats delict is uitgevoerd, blijkt het volgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gingen op 14 maart 2014 naar het bungalowpark [naam 1] te [plaats 1] vanwege een brandmelding. Bij aankomst (omstreeks 21.32 uur) bij bungalow [naam 9] [nummer 3] - [nummer 3] (naar de rechtbank begrijpt: bungalow [nummer 1] ) roken zij een brandlucht. Ze voelden dat het glas van de voordeur warm was en ze zagen roetaanslag op ruitjes. De verbalisanten zagen geen vuur in de woning. Bij het betreden van de woning door de brandweer kwam er een grote hoeveelheid donkere rook door de voordeur naar buiten. Verbalisant [verbalisant 1] trof in de woning het stoffelijk overschot van een man aan. [9]
Getuige [getuige 1] van de brandweer zag buiten bij het chalet een klein beetje rook uit kieren van het dakbeschot aan de voorzijde. Bij binnenkomst in het chalet zag hij recht voor zich een vuurhaard, naar zijn zeggen eigenlijk een klein rotbrandje. Hij concludeerde daaruit dat het vuur min of meer gestikt was vanwege tekort aan zuurstof. Het vuur laaide op nadat de voordeur open ging. Toen [getuige 1] het vuur wilde uitmaken, ontstond er een steekvlam, wat het gevolg kan zijn van het spuiten met water op bijvoorbeeld benzine. [getuige 1] heeft de brandende voorwerpen in de hal, te weten resten van een matras en van een dekbedovertrek, naar buiten gegooid. [10]
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zagen dat de woning door het vuur was aangetast en hierdoor was bedekt met een roetlaag. Ook zagen zij dat twee deuren door het vuur waren aangetast en dat een scheidingswand was beschadigd. De verbalisanten troffen resten van ontbrandbare vloeistof aan op het matras naast de woning en op en onder de tegels bij de deurposten van de slaapkamers 1 en 2. Volgens de verbalisanten kan worden gesteld dat er in de woning open vuur is bijgebracht of achtergelaten. [11]
Op de bemonsterde brandresten AAAL2238NL, AABW5617NL en AAGX2182NL zijn vluchtige stoffen aangetoond die volgens het NFI afkomstig zijn van motorbenzine. [12]
-
Het brandstichtingsplan
Uit de hierna weergegeven verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat en waarom op vrijdag 14 maart 2014 het plan is gemaakt om het chalet in brand te steken: zij wisten op dat moment dat er in het door [medeverdachte 1] bewoonde chalet een man lag die door geweld om het leven was gekomen. Een man bovendien, van wie zij sinds het telefoontje van de politie op de vroege vrijdagavond van 14 maart 2014 wisten dat men in verband met zijn vermissing naar hem op zoek was. Er moesten sporen worden gewist.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] in de avond/nacht van donderdag 13 maart 2014 in een slaapkamer van haar chalet lag, dat hij tape bij zijn mond had en bloedvegen bij zijn hoofd. Hij zei niets meer. [13] Verder heeft zij verklaard dat er op vrijdag 14 maart 2014 werd gezegd “de fik erin” of iets dergelijks en dat het kan dat zij degene is geweest die dat heeft gezegd. [14] [medeverdachte 2] wilde het niet alleen doen. [medeverdachte 2] en [verdachte] zouden naar het chalet gaan om de fik erin te steken. [15]
Volgens [medeverdachte 2] hakte [medeverdachte 1] op donderdagavond 13 maart 2014, toen hij haar chalet in liep, met een bijl richting een man die opgehurkt en vastgebonden op de grond van de slaapkamer bleek te liggen. [16] Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat verdachte, [medeverdachte 1] en hijzelf op vrijdag 14 maart 2014 naar de broer van [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 3] ) zijn gegaan, omdat [medeverdachte 1] van die broer wilde weten wat ze moest doen en of hij haar wilde helpen. Daarbij is verteld dat er een dode was in de woning van [medeverdachte 1] . Na het telefoontje van de politie is besloten dat de brand erin moest. Dat hebben [medeverdachte 1] en die broer besloten. De broer zei dat de auto van [medeverdachte 1] te veel zou opvallen en dat ze zijn auto moesten gebruiken. Ook is er gezegd dat er een jerrycan met benzine in de schuur van die broer zou staan. [medeverdachte 1] bedacht dat [medeverdachte 2] het chalet in de brand moest steken. Verdachte was erbij toen besproken werd dat de brand erin moest. Volgens [medeverdachte 1] kon zij niet bij de woning worden gezien en hem, [medeverdachte 2] , kenden ze toch niet. [medeverdachte 2] wilde het niet doen, maar verdachte zei dat ze wel met hem meeging. [medeverdachte 1] vertelde waar in het schuurtje van haar broer een jerrycan met benzine stond en zij had contact met haar broer. Die broer gaf bij het voetbalveld zijn autosleutel aan [medeverdachte 2] en tien euro om te tanken. [medeverdachte 2] en verdachte zijn naar de woning van [medeverdachte 3] gereden en hebben de jerrycan gepakt en in een tas gedaan die verdachte bij zich had. Daarna hebben verdachte en [medeverdachte 2] rondgereden. [medeverdachte 2] wist niet waar [medeverdachte 1] op dat moment was, zij zou de rest van de spullen dumpen. Na drie kwartier zijn [medeverdachte 2] en verdachte naar het chalet gegaan. Verdachte had de sleutel van het chalet. [medeverdachte 2] heeft benzine gesprenkeld in de woonkamer en terug de hal in. Verdachte heeft een andere kamer gedaan, in de hoek. Verdachte was in shock, daarom heeft [medeverdachte 2] de jerrycan van haar afgepakt. Ze zeiden tegen elkaar dat er niets was dat kon branden. Ze hebben een matras versleept, zodat die dichter bij de ingang lag en er benzine over gegooid. [medeverdachte 2] en verdachte hadden allebei een aansteker. Na het aansteken van de benzine zijn ze naar binnen gezogen en is hun haar verbrand. Ze zijn weggegaan, hebben [medeverdachte 1] ontmoet, waarna verdachte bij [medeverdachte 1] is ingestapt en [medeverdachte 2] de auto heeft teruggebracht naar [medeverdachte 3] . [17]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar op vrijdag 14 maart 2014 vertelde over een seksdate die ze had en met wie ze ruzie kreeg, dat ze die man is aangevallen met een bijl, dat ze daarbij zichzelf verwond had en dat er overal bloed lag omdat ze had lopen inhakken op de man. [18] Verder heeft verdachte verklaard dat ze naar [medeverdachte 3] , de broer van [medeverdachte 1] , zijn geweest. [medeverdachte 1] zat met een probleem, namelijk een dode man in haar huis. Ze had een jerrycan en een andere auto nodig. Ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) wilden het huisje in de fik steken om de sporen weg te maken. [19] Bij het bezoek aan [medeverdachte 3] waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte aanwezig. Daar is gesproken over het bloed en het schoonmaken. [20] [medeverdachte 1] vertelde dat die man er nog lag en dat er heel veel bloed was. [21] [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en een beetje [medeverdachte 2] , aldus verdachte, kwamen toen met de oplossing dat de brand erin moest. Toen [medeverdachte 1] gebeld was door de politie werd het serieus, er moest iets gebeuren. Verdachte heeft op dat moment besloten om actief mee te werken. [22] Het initiatief om benzine te regelen kwam van [medeverdachte 1] . [23] Nadat verdachte en [medeverdachte 2] de auto van [medeverdachte 3] hadden opgehaald bij het sportterrein, heeft [medeverdachte 2] de jerrycan opgehaald bij het schuurtje van [medeverdachte 3] . [24] [medeverdachte 3] had gezegd dat er een jerrycan in de schuur was die opgehaald kon worden. [25] [medeverdachte 2] zei dat er sporen van hen lagen in het chalet, schoensporen van hem, en dat die weg moesten. [26] Verdachte is met [medeverdachte 2] meegereden naar het chalet, om hem emotionele steun te geven. [27] Verdachte denkt dat zij de deur van het huisje met de sleutel heeft opengedaan. [28] In het chalet zei [medeverdachte 2] ’geef me die jerrycan’ en hij ging sprenkelen. [29] In de woonkamer was het een grote teringzooi, verdachte zag een soort bed, [medeverdachte 2] ging sprenkelen, verdachte stond erbij en keek ernaar. [30] In een kamer zag ze iets met een vloerkleed. [31] De jongen (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) heeft benzine gesprenkeld in de woonkamer en in de slaapkamers. De jongen stak het aan met een aansteker. [32]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat als zij bij de politie heeft verklaard dat het echt ‘serious business’ werd toen [medeverdachte 1] werd gebeld door de politie, dat er toen wat moest gebeuren, dat zij toen heeft besloten om actief mee te werken en dat het toen moest gaan gebeuren, dat zij dat dan zo heeft gezegd. Verdachte wilde [medeverdachte 1] beschermen. Zij wilde haar niet opnieuw missen. Verdachte had haar al een tijdje gemist, want [medeverdachte 1] had al eerder vastgezeten; verdachte wilde dat niet opnieuw. [33]
-
Medeplegen of medeplichtigheid?
De vraag is of verdachte op grond van vorenstaande bewijsmiddelen kan worden aangemerkt als een medepleger van de brandstichting. Voor dat oordeel is vanzelfsprekend niet van belang dat deze verdachte - subsidiair - medeplichtigheid niet te laste is gelegd.
Voor de vraag of verdachtes rol voldoende zwaar is om die als medeplegen aan te merken, is van belang of [medeverdachte 2] ’s voor verdachte belastende verklaring als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Maar ook komt betekenis toe aan wat verdachte zelf over haar rol en aandeel heeft verklaard. Die verklaringen komen er op neer:
  • dat verdachte wist dat er een dode man in het chalet van [medeverdachte 1] aanwezig was;
  • dat ze erbij was toen werd besloten dat het chalet in brand moest worden gestoken om sporen weg te maken;
  • dat ze op enig moment besloot actief mee te werken, omdat ze [medeverdachte 1] wilde beschermen;
  • dat ze met [medeverdachte 2] is meegegaan om hem emotionele steun te geven;
  • dat ze met [medeverdachte 2] een auto en brandstof heeft opgehaald, het chalet is binnengegaan waarbij verdachte de deur heeft geopend en [medeverdachte 2] de jerrycan heeft gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is de rol van verdachte groter geweest dan zij zelf heeft aangegeven, groot genoeg om haar als medepleger te zien.
Anders dan door de raadsman is bepleit, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] over de aard en omvang van de rol van verdachte namelijk betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. [medeverdachte 2] heeft specifiek en concreet verklaard over het handelen van verdachte in relatie tot de brandstichting. Met zijn verklaring heeft [medeverdachte 2] ook zichzelf belast. Daarbij is niet gebleken dat [medeverdachte 2] een motief had om de rol van deze verdachte groter te maken dan deze in werkelijkheid is geweest. Bovendien past de verklaring van [medeverdachte 2] bij de eigen verklaring van verdachte dat ze op enig moment heeft besloten actief mee te werken. De verklaring van [medeverdachte 2] over het verplaatsen van een matras zodat er brandbaar materiaal aangestoken kon worden, vindt steun in het dossier, namelijk bij de verklaring van brandweerman [getuige 1] dat hij bij binnenkomst recht voor zich een brandend voorwerp zag, dat een matras bleek te zijn. [34] Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting, dat zij geen matras in de hal heeft gezien en dat zij niets weet over het verplaatsen van een matras, niet aannemelijk. Verder is uit het brandonderzoek gebleken dat er benzine gesprenkeld is in de tweede slaapkamer [35] ; de kamer waarvan [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte die voor haar rekening heeft genomen. Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachtes verklaring dat zij het chalet is binnengegaan maar dicht bij de voordeur is blijven staan niet aannemelijk is geworden, omdat zij heeft verklaard dat het in de woonkamer een grote puinhoop was. Dat kan zij alleen gezien hebben als zij verder de gang is opgelopen. De rechtbank acht verdachtes ontkenning dat zij geen benzine heeft gesprenkeld in het licht van het vorenstaande niet aannemelijk geworden.
De rechtbank stelt derhalve vast dat [medeverdachte 1] met het idee van de brandstichting is gekomen, dat tussen verdachte en haar medeverdachten is gesproken over de vraag hoe en door wie de brand feitelijk gesticht zou worden, dat verdachte met [medeverdachte 2] is meegegaan, dat er een auto is geregeld om bij het chalet te komen en benzine om de brand te versnellen.
Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben benzine gesprenkeld in het chalet, onder andere over een matras die zij hebben verplaatst naar de voordeur, waarna de brandstof is aangestoken en er brand is ontstaan in het chalet.
Gelet hierop is er tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij de brandstichting. Er is derhalve sprake van medeplegen.
-
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel?
De vraag is gerezen, of de brandstichting alleen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, of ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Het dossier bevat op dit punt de volgende informatie.
Het stamproces-verbaal forensische opsporing beschrijft dat de in het dossier gevoegde luchtfoto’s een reëel beeld weergeven van de gevaarzetting voor personen en goederen die bij deze brand te duchten was, waarbij is geverbaliseerd dat op de foto’s te zien is dat rechts aan de voorzijde van het chalet een houting schutting staat tussen het huis en de coniferenhaag en links aan de achterzijde een opslagplek voor hout en andere goederen, grenzend aan de woning en de coniferenhaag. Verder is geverbaliseerd dat coniferenhagen bekend zijn om de groene buitenkant en de verdorde binnenzijde die bij brand snel kan uitbreiden. Aan de hand daarvan is door verbalisant geconcludeerd dat er voldoende brandbare elementen aanwezig zijn die de gevaarzetting van het gemeen gevaar voor goederen en personen ondersteunen (p. 5406).
Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing bevat de passage dat (om daar genoemde redenen) kan worden gesteld dat er in de woning al dan niet opzettelijk open vuur is bijgebracht of achtergelaten waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was. Door de geringe afstand en de begroeiing rond de woning was een overslag bij een uitslaande brand niet uit te sluiten waardoor er gevaar voor de omgeving te duchten was (p. 5646).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze processen-verbaal te summier dan wel te weinig concreet voor de conclusie dat sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Die begrippen worden in die processen-verbaal ook niet gebruikt.
Ook andere informatie uit het dossier is onvoldoende concreet en specifiek om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Zo blijkt niet uit het procesdossier dat de bewoners van de naastgelegen chalets thuis waren op het moment van de brandstichting. Wel was ten tijde van de brand aanwezig de bewoonster van een tegenovergelegen chalet ( [nummer 5] ) met haar baby. Deze bewoonster en meldster van de brand heeft bij ontdekking van de brand haar baby opgepakt en de woning verlaten. Volgens haar zag zij toen eigenlijk ook geen vlammen meer.
De rechtbank heeft op grond hiervan niet kunnen vaststellen dat er voor deze bewoonster en haar kind (voorzienbaar) gevaar is geweest ten tijde van de brandstichting. Uit het dossier blijkt namelijk niet voldoende wat de afstand is tussen de chalets [nummer 1] en [nummer 5] . Getuige [getuige 2] , bewoner van nummer [nummer 4] schat die afstand op een meter of 10. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende dat een brand als hier aan de orde een zodanig risico veroorzaakt dat bewoners van een chalet gelegen op ongeveer 10 meter afstand aan de overkant van de weg door de brand direct in gevaar zouden kunnen komen; dit is in de hiervoor genoemde processen-verbaal niet verder uitgewerkt. De enkele verwijzing naar luchtfoto’s in combinatie met de aanwezigheid van een coniferenhaag achter chalet nummer [nummer 1] en schuttingen en een passage over brandbaarheid van coniferen, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, te minder omdat de in de tenlastelegging bedoelde personen zich aan de overzijde van de weg bevonden en er geen coniferenhaag is die over die weg loopt.
De rechtbank is – anders dan de officieren van justitie – van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat door de brandstichting levensgevaar voor personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten de in de tenlastelegging genoemde personen, is ontstaan. De verdachte zal derhalve ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 maart 2014 de brandstichting in chalet [nummer 1] op [naam 1] in [plaats 1] mede heeft gepleegd. Door de brand is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, namelijk voor het chalet en de zich daarin bevindende goederen.
-
Poging wegmaken lijk (medeplegen)
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook bewezen dat de brand is gesticht met het doel om het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te laten verdwijnen dan wel zodanig te verbranden dat de oorzaak van zijn overlijden niet meer was te achterhalen (feit 3). Nu het stoffelijk overschot niet geheel is verbrand en evenmin onherkenbaar is geworden, is er sprake van een poging, in vereniging gepleegd, en niet van een voltooid delict.
De gevoerde verweren met betrekking tot de poging tot het wegmaken van het lijk worden verworpen op dezelfde gronden als hiervoor bij de brandstichting geformuleerd, welke overwegingen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
3.2.
Ten aanzien van feit 2 (poging) medeplegen afdreiging [slachtoffer]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot afdreiging van [slachtoffer] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 14 maart 2014. Voor een geslaagde afdreiging is volgens de officieren van justitie niet voldoende bewijs aanwezig, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het jaartal 2013, zoals in de tenlastelegging genoemd, berust volgens de officieren van justitie op een evidente verschrijving: dit moet 2014 zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de afdreiging van [slachtoffer] als de subsidiair ten laste gelegde poging daartoe. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastegelegde afdreiging ziet op een ander feitencomplex, namelijk de afdreiging van een andere in het dossier genoemde man. De ten laste gelegde feitelijkheden zien niet op de handelingen ten aanzien van [slachtoffer] en hebben ook geen betrekking op verdachte. Daarbij is van de door verdachte aan [slachtoffer] gestuurde berichten geen dwang uitgegaan en heeft er voor [slachtoffer] geen bedreigende situatie bestaan. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte na het versturen van de berichten op 20 februari 2014 geen nader contact meer heeft gezocht met [slachtoffer] , zodat sprake is van vrijwillige terugtred.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat uitsluitend een poging tot afdreiging bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] geprobeerd [slachtoffer] af te dreigen door hem op 20 februari 2014 diverse tekstberichten te sturen, waarin gedreigd werd de echtgenote van [slachtoffer] te informeren over zijn contacten via sexjobs.nl. Dit oordeel is gebaseerd op onderstaande bewijsmiddelen en -overwegingen.
In de woning van [medeverdachte 1] aan [naam 1] [nummer 3] - [nummer 1] in [plaats 1] is een telefoon (Samsung S4) gevonden (beslagcode A.B.12). In deze telefoon zat een simkaart met het telefoonnummer eindigend op [nummer 6] . [36] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat dit haar telefoonnummer was. [37] De gespreksgeschiedenis laat zien dat op 20 februari 2014 tussen deze telefoon en de telefoon met het nummer eindigend op [nummer 7] , in gebruik bij verdachte, WhatsApp berichten zijn verstuurd. [38] Vanaf deze telefoon wordt een VC-Card verzonden met de gegevens “ [naam 10] " en het telefoonnummer eindigend op [nummer 8] (welk nummer in gebruik was bij [slachtoffer] [39] ). Enkele WhatsApp berichten van * [nummer 6] ( [medeverdachte 1] ) naar * [nummer 7] (verdachte) luiden als volgt:
- “ stuur maar”
- “ heb het niet over toestellen, maar over je nieuwe vrouw”
- “ Denk dat je bent vergeten dat je een vrouw hebt”
- “ en zal haar dit ook vermelden”
- “ of gaan we het anders oplossen”
- “ stuur hem maar: wil je dat je vrouw er niet achter komt, zou ik maar reageren anders zie je me straks verschijnen”
- “ stuur maar: ik ben degene die alles weet en ziet”
- “ zeg maar Sexjobs.nl”
- “ zeg maar: hoe denk je dit op te lossen”. [40]
Bij de doorzoeking van verdachtes woning is een telefoon (Samsung GT-E1200) gevonden (beslagcode J.04.07.001). [41] Deze telefoon is onderzocht en daarbij is vastgesteld dat met deze telefoon contact is geweest met het telefoonnummer eindigend op [nummer 8] waarbij over en weer sms-berichten zijn verzonden. De vanaf deze Samsungtelefoon verzonden berichten vermelden als datum 1 tot 3 januari 2011, maar dat is onjuist. De antwoordberichten van [slachtoffer] vermelden als datum 20 februari 2014 en vergelijking met de zendmastgegevens van de telefoon van [slachtoffer] leert dat deze berichten, verzonden naar nummer eindigend op [nummer 9] , op 20 februari 2014 zijn verzonden, merendeel ’s avonds. [42] Verdachte heeft verklaard dat zij deze berichten heeft verstuurd. [43]
De berichten in deze telefoon van 20 februari 2014 aan [slachtoffer] luiden onder meer:
1) "Waarom zie ik je elke keer met een andere vrouw?"
2) "Geachte [slachtoffer] . Zeer jammer dat ik geen respons van u ontvang. Hoe zouden andere
mensen hierop reageren? ... "
3) "Ik heb het niet over toestellen, [slachtoffer] , ik heb het over uw nieuwe vrouw??"
4) "Ik denk datje bent vergeten datje een vrouw heb!. Zal haar dat vermelden, of gaan we dit
anders oplossen? Ik hoor graag van je.. "
5) "Gezien het je blijkbaar niet zoveel doet, zie ik je vrouw morgen tegemoet met de waarheid!"
6) "Sexjobs.nl? Moet ik nog meer benoemen?"
7) "Hoe denk je dit te gaan oplossen?"
8) “U bent toch dhr. [slachtoffer] uit [plaats 2] ? “ [44]
Door het nummer van [slachtoffer] wordt op 20 februari 2014 om 21.44 uur een bericht verstuurd naar de telefoon die verdachte gebruikt om hem anoniem berichten te sturen. Om 21.45.07 uur wordt via de mobiele telefoon van verdachte naar de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] een foto gestuurd van een telefoonscherm waarop staat afgebeeld “ik ben et klaar mee. Zie he morgen. Zal eerst even naar het politieburo gaan met al deze smsjes”. [45] Naar het oordeel van de rechtbank betreft het, gezien de tijdsintervallen en de eerdere berichten, een reactie van de zijde van [slachtoffer] .
Verdachte heeft verklaard dat zij wel eens berichten heeft gestuurd aan een contact van [medeverdachte 1] , een man uit [plaats 2] , die een bedrijf had en zoons. [medeverdachte 1] had haar diens nummer gegeven. Verdachte heeft hem berichten gestuurd in de trant: “wil je dat je vrouw erachter komt?”. [medeverdachte 1] had gezegd dat er geld uit te halen was. Verdachte heeft geen geld gezien van de man uit [plaats 2] omdat hij stopte met reageren. [46]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] via sexjobs.nl heeft leren kennen [47] en dat zij verdachte het nummer van [slachtoffer] [ [slachtoffer] ] heeft gegeven. Verdachte stuurde berichten naar [slachtoffer] en vroeg aan haar, [medeverdachte 1] , wat ze moest sturen. [medeverdachte 1] hielp berichten te bedenken om aan [slachtoffer] te sturen. [48]
De rechtbank leidt hieruit het volgende af.
[medeverdachte 1] heeft via de website sexjobs.nl [slachtoffer] leren kennen. Zij heeft tegen verdachte gezegd dat bij hem geld te halen was en heeft op 20 februari 2014 diens naam en telefoonnummer doorgegeven aan verdachte. Daarop heeft verdachte diezelfde dag een aantal sms-berichten verstuurd aan [slachtoffer] , die op het eerste gezicht de strekking hebben dat [slachtoffer] een geheim had (verband houdend met “sexjobs.nl”) dat niet bekend mocht worden en dat hij dat moest oplossen. De sms-berichten die verdachte verstuurde, werden kennelijk ingegeven door [medeverdachte 1] . Telkens wanneer [medeverdachte 1] een zin per WhatsApp verstuurde naar verdachte, soms voorafgegaan door “stuur maar”, verzond verdachte even later eenzelfde zin per sms naar [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank zien deze berichten onmiskenbaar op chantage van [slachtoffer] met zijn via sexjobs.nl opgedane contacten.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij niet wist wat nu precies de bedoeling was van deze berichten aan [slachtoffer] , maar dat acht de rechtbank niet aannemelijk, te minder nu zij ter zitting heeft verklaard voor de berichten aan [slachtoffer] een andere telefoon te hebben gebruikt die niet naar haar te herleiden was “om anoniem te blijven natuurlijk”. [49]
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte deze berichten, op aangeven van [medeverdachte 1] , heeft verstuurd om [slachtoffer] onder druk te zetten met informatie over een buitenechtelijke relatie en om hem op die manier tot betaling te dwingen. Een andere betekenis kan aan de tekst van de berichten, het motief om de berichten te versturen en het herhaalde gebruik van het woord “oplossen” niet toegekend worden. Verdachte heeft ter zitting, daarover ondervraagd, ook niet kunnen aangeven welke andere betekenis dit alles zou kunnen hebben. In dit verband komt betekenis toe aan het feit dat verdachte verklaard heeft eerder al iemand anders te hebben afgedreigd, ook met [medeverdachte 1] . In die van p. 4061 tot en met p. 4288 van het dossier opgenomen zaak is die persoon, niet zijnde [slachtoffer] , tot betaling aan [medeverdachte 1] overgegaan nadat door verdachte en [medeverdachte 1] gedreigd was seksopnames bekend te maken. Verdachte heeft een deel van die betaling ontvangen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de afdreiging gelukt is, in die zin dat er door [slachtoffer] betaald is of dat het bij een poging is gebleven. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat [slachtoffer] op diverse momenten geld heeft overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 1] (in de periode 30 januari 2014 tot 22 februari 2014), maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dit het rechtstreeks gevolg was van de sms-berichten die op 20 februari 2014 zijn verzonden. De meeste betalingen zijn van voor 20 februari 2014. Het dossier bevat geen bewijs voor de vaststelling dat verdachte eerder afdreigingshandelingen richting [slachtoffer] heeft gepleegd. Het primair tenlastegelegde voltooide delict van afdreiging is daarom niet bewezen, maar wel de subsidiair tenlastegelegde poging.
-
Vrijwillige terugtred?
Het verweer van de verdediging dat sprake is van vrijwillige terugtred, op welk verweer de officieren van justitie niet zijn ingegaan, wordt door de rechtbank verworpen.
Wil van vrijwillige terugtred sprake zijn, dan dient het misdrijf niet te zijn voltooid door van de wil van de dader afhankelijke omstandigheden (artikel 46b Sr). In dit geval doet zich echter niet de situatie voor dat verdachte iets heeft gedaan om te voorkomen dat het misdrijf voltooid zou worden. Dat zij na een reeks berichten, die geëindigd lijkt te zijn met een in een screenshot opgeslagen bericht over het inschakelen van de politie, gestopt is met het sturen van meer berichten, is niet aan te merken als een vrijwillige terugtred. Integendeel, het is veeleer te danken aan het niet toegeven door het slachtoffer aan de herhaalde afdreigingsberichten dat het misdrijf niet voltooid is.
De overigens door de verdediging gevoerde verweren kunnen aan deze overwegingen en dit oordeel niet afdoen, zodat die verweren niet verder besproken hoeven te worden.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in
of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] , tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een chalet [nummer 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam 1] ), immers
heeft/hebben verdachte en/of
(een of meer van
)haar mededader
(s
)toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), althans met
een of meerbrandbare stof
(fen
)in die woning, ten gevolge waarvan die benzine(damp) en/of
een of meerbrandbare stof
(fen
)in die woning geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een
deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [naam 2] en/of [naam 3] en/of een of meer aldaar aanwezige kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was;
2. subsidiair
zij op een
of meertijdstip
(pen)in
of omstreeksde periode van 01 januari 2013 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging
met smaad, smaadschriftof openbaring van een geheim, [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van geld,
in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan die [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welke bedreiging
(en)(telkens) hierin bestond
(en)dat zij, verdachte en/of haar mededader
(s)(een) seksafspra(a)k(en) maakte
(n)en/of een heimelijke (seksuele) relatie begon met die [slachtoffer]
en/of (vervolgens) van deze sexafspra(a)k(en) heimelijk video-/filmbeelden en/of foto's maakte(n) en/of (vervolgens) dreigden deze beelden/foto's aan de echtgenote/familieleden van
die [slachtoffer] te sturen/laten zienen
/ofdreigden deze (seksuele) relatie te openbaren aan de echtgenote
/familieledenvan die [slachtoffer] , en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben gecreëerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij in
of omstreeksde periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente [plaats 1] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden,
te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine)
over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot heeft
/hebbengesprenkeld
/gegooid/gebrachten
/of(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft
/hebbenaangestoken dan wel tot ontbranding heeft
/hebbengebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een kennelijke verschrijving in het jaartal van de datum “1 januari 2013”, als aanvangsdatum in de tenlastelegging. Die datum is veeleer terug te voeren op de voorlopige tenlastelegging, die meer omvatte. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de poging tot afdreiging heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Die datum valt als zodanig in de tenlastegelegde periode. Dat de afdreigingspoging in tijd beperkt is geweest, zal bij de strafmaatbepaling betrokken worden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 2 subsidiair:
Medeplegen van poging tot afdreiging.
Feit 3:
Medeplegen van poging tot het verbranden of wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De feiten 1 en 3 hebben te gelden als eendaadse samenloop.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Standpunt Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte gelet op het NIFP-rapport van psycholoog Ter Borg als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Beoordeling rechtbank
Over verdachte is meermalen gerapporteerd, door een psychiater in het kader van een Trajectconsult, door de reclassering en door psychologen Geurkink en Ter Borg en door psychiater Kaiser. Verdachte heeft in eerste instantie medewerking geweigerd aan het opmaken van persoonsrapportage. Uiteindelijk is door psychiater Kaiser en psycholoog Ter Borg wel gerapporteerd. Voor zover hier van belang wordt op deze rapporten ingegaan.
Volgens psychiater Kaiser komt verdachte over als weinig kritisch over haar eigen handelen, wat ze bij doorvragen zelf als een probleem blijkt te ervaren. Ze heeft een onzeker zelfbeeld en is met name gevoelig voor afwijzing. In die situatie heeft ze weinig vermogen tot relativeren of om het perspectief van de ander te beschouwen. Verdachte vervalt in uitersten: ze neigt tot idealiseren en devalueren. Er is sprake van dagelijks cannabisgebruik. Ze heeft mogelijk enige verschijnselen van borderline-trekken in haar persoonlijkheid die zich vooral manifesteren in een instabiele stemming en instabiel zelfbeeld met hechtingsproblemen. Haar neiging tot het helpen van anderen hangt samen met haar zoeken naar identiteit en hechtingsproblemen. Het leidt tot impulsief helpen van degene die zich als hulpeloos manifesteert zonder de consequenties voor anderen goed te overwegen. De gevoeligheid van verdachte in die periode voor bevestiging door hulpvaardigheid, haar neiging tot conflictvermijding en emotionele remming, haar persoonlijke onzekerheid hebben waarschijnlijk bijgedragen aan haar beperkte kritische beschouwing van haar handelen en van de situatie bij het tenlastegelegde. Het komt over als inadequaat, terwijl er geen redenen zijn vanuit psychiatrisch perspectief om te verwachten dat ze niet tot adequate acties in staat zou zijn. Tevens speelde mee dat ze in een overrompelende stresssituatie terecht was gekomen. Zij is bekend met het afweren van haar emoties door hard te werken en sociaal actief te zijn. In deze situatie heeft ze dat gedaan door met de actie van de medeverdachte mee te gaan en haar emoties te verdringen. Haar coping schoot tekort maar daar ligt geen psychiatrische stoornis in strikte zin aan ten grondslag. De kans op herhaling wordt als laag ingeschat. Er is geen psychiatrische stoornis aantoonbaar; evenmin zijn er tekenen van een gebrekkige ontwikkeling. Verdachte ontkent de afpersing. De psychiater kan daarom geen uitspraak doen over de toerekeningsvatbaarheid. Er worden geen interventies geadviseerd.
Volgens psycholoog Ter Borg is verdachte er veeleer op uit om te “pleasen”; die dingen te zeggen waarvan ze vermoedt dat de ander die graag wil horen. Ze komt soms zelfbewust over maar vertoont een haast kinderlijke presentatie wanneer iets raakt aan diepere gevoelens. Er is sprake van een heel zwak identiteitsgevoel. Over het delict klinkt ze naïef, maar dat is ze niet helemaal. Door zich in de slachtofferrol te plaatsen kan ze in de luwte blijven. De coping stijl ligt in de afwachtende sfeer. Gebeurtenissen lijken haar soms te overkomen. De aanleiding voor problemen legt ze enigszins buiten zichzelf, ze heeft enige moeite te doorzien hoe een probleem is ontstaan. Ze laat verschillende gezichten zien. Verdachte stapt makkelijk over haar afpersingspraktijken heen ondanks de verbaal geuite spijt daarover. Ze ontkent ooit doelbewust anderen te hebben willen benadelen en benadrukt dat ze juist een helpende positie nastreeft. De afpersingspraktijk vormt daarmee echter een contrast. De indruk is per saldo dat er in de binding met haar verzorgers in de vroege leeftijdsfase veel is misgegaan, terwijl er in sociale relaties de angst is dit nogmaals mee te moeten maken. Het verklaart dat ze zo ver gaat in het krijgen van steun en goedkeuring in haar omgeving. Een aantal basisvaardigheden (ego-functies) heeft ze in haar vroege jeugd niet aangeleerd en verklaart haar huidige ik-zwakte. De angst aan haar lot overgelaten te worden wijst eveneens op een zwakke identiteit en verklaart goeddeels de sterke beïnvloedbaarheid. Het is verder alsof het geweten nu en dan standby staat, als het gaat om de afpersing: ze zegt anderen te willen helpen maar dat deed ze in relatie tot haar slachtoffers niet.
De uitkomsten van het onderzoek wijzen in de richting van problematiek die zich verinnerlijkt heeft en er ontvouwt zich een profiel van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijkheids- en antisociale trekken, naast misbruik van cannabis. Er is sprake van een verband tussen de stoornis en het delict. Bovendien is er een extra situatieve reden waardoor het tot de delictpleging kwam: verdachte was vanwege eerdere afpersingsactiviteiten al geïnvolveerd geraakt zodat ook op die manier haar keuzevrijheid werd beperkt. Verdachte wordt licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De kans op recidive moet als laag worden ingeschat. Geadviseerd wordt verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden waaronder ambulante behandeling en begeleiding.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde rapporten, met name het rapport van psycholoog Ter Borg, sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijkheids- en antisociale trekken, naast misbruik van cannabis en dat daarvan ten tijde van de delicten sprake was. Verdachte wordt derhalve licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek van het voorarrest. Zij hebben toegelicht dat zij [medeverdachte 1] niet ook hebben vervolgd voor het met verdachte plegen van de (poging tot) afdreiging van [slachtoffer] , omdat [medeverdachte 1] al vier feiten ten laste waren gelegd en deze voldoende waren voor hun strafeis tegen [medeverdachte 1] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officieren van justitie buitensporig hoog is en dat geen differentiatie is aangebracht tussen verdachte en [medeverdachte 2] .
Voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een of meer feiten heeft de raadsman een gevangenisstraf bepleit die niet meer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft hierbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat verdachte er zelf voor heeft gezorgd dat ze redelijk zonder kleerscheuren uit de strafzaak is gekomen. Zij heeft weer werk en een detentie zou betekenen dat de rol die zij weer in de maatschappij vervult, verloren gaat. De raadsman heeft er verder op gewezen dat, indien een hogere gevangenisstraf wordt overwogen, de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte niet had mogen opheffen. De raadsman heeft er verder op gewezen dat verdachte is gebruikt om bewijs tegen de andere verdachten te vergaren, dat daarbij leugentjes om bestwil zijn gebruikt (op de vraag van verdachte of [medeverdachte 1] haar verklaring te lezen krijgt) en dat het Openbaar Ministerie de verantwoordelijkheid had moeten nemen te zorgen voor rechtsbijstand tijdens de verhoren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 19 april 2016;
  • voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland van 29 juli 2014, 7 oktober 2014, 21 november 2014, 23 januari 2015 en 7 oktober 2016;
  • (multidisciplinaire) rapporten van drs. P.E. Geurkink, psycholoog, gedateerd 21 augustus 2014, van H.R.J ter Borg, psycholoog, gedateerd 9 februari 2015 en van dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, gedateerd 30 juni 2014 en 8 december 2014.
De verdenking die op verdachte rust, is in de loop van dit proces aan wijzigingen onderhevig geweest. Gelet op de verwijzingen daarnaar door een of meer procespartijen, acht de rechtbank het, gezien de bijzondere achtergronden in deze zaak, van belang daarover het volgende te overwegen.
Op de voorlopige tenlastelegging werd verdachte verweten: als feit 1 het medeplegen van de moord dan wel doodslag op [slachtoffer] door geweldshandelingen en/of de brandstichting, als feit 2 het medeplegen van brandstichting waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor de in de woning aanwezige [slachtoffer] te duchten was terwijl het feit de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad en als feit 3 de afpersing van [slachtoffer] en een andere in het dossier genoemde persoon. De voorlopige tenlastelegging ging er derhalve van uit dat [slachtoffer] ten tijde van de brandstichting nog leefde, ondanks de bevindingen uit het (eind)sectierapport van 19 mei 2014.
Op de terechtzitting van 9 december 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de ernstige bezwaren en gronden ten aanzien van feit 1, zoals beschreven op de voorlopige tenlastelegging, ontbraken.
Bij beschikking van 10 februari 2015 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis geschorst onder voorwaarden, waaronder een meldplicht, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met de medeverdachten, een ambulante behandelverplichting en een locatiegebod dat gecontroleerd werd met een enkelband.
Ter terechtzitting van 13 juli 2015 heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte behandeld. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis kon worden opgeheven omdat er voor het voortduren van die hechtenis geen gronden meer aanwezig waren. De rechtbank heeft vervolgens bij beslissing van 13 juli 2015 de voorlopige hechtenis opgeheven vanwege het ontbreken van gronden voor voortduring daarvan.
Bij tussenbeslissing van 11 maart 2016 is de tenlastelegging door de nadere omschrijving ex artikel 314a Sv definitief geworden. Als feit 1 is verdachte verweten het medeplegen van brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in belendende percelen bevindende personen, als feit 2 het medeplegen van afpersing van [slachtoffer] althans een poging daartoe en als feit 3 het medeplegen van een poging tot het wegmaken van een lijk.
Door deze nadere omschrijving is het verwijt van het medeplegen van de moord dan wel doodslag komen te vervallen. Verder is daardoor het verweten gevaar van de brandstichting verschoven van de in de woning aanwezige [slachtoffer] naar de buren op een belendend perceel, is de afpersing van één persoon komen te vervallen en is aan de tenlastelegging toegevoegd het (proberen) weg te maken van een lijk.
Op een deel van de stelling van de raadsman is de rechtbank in deze uitspraak al ingegaan (rechtsoverweging 2.2).
Over de straftoemeting overweegt de rechtbank verder als volgt.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten, namelijk het medeplegen van brandstichting, van een poging tot het wegmaken van een lijk en van een poging tot afdreiging.
Verdachte heeft degene die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, geholpen de sporen van haar daad te wissen. De beslissing om brand te stichten in de woning waar het inmiddels overleden slachtoffer zich al bijna een dag bevond, maakt duidelijk hoe ver verdachte en haar medeverdachten bereid waren te gaan: zo’n brandstichting kan immers bijzonder gevaarlijk en risicovol voor de omgeving zijn. Het brandstichtingsplan getuigt verder van weinig eerbied voor de stoffelijke resten van het slachtoffer, van wie verdachte en haar medeverdachten wisten dat hij door gewapend geweld om het leven was gebracht. De wetenschap dat het slachtoffer op bijzonder gewelddadige wijze is gedood en dat daarna getracht is zijn lichaam aan de vlammen prijs te geven om sporen van dat misdrijf uit te wissen, heeft het leed van de nabestaanden vergroot.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging om – met een ander – het slachtoffer af te dreigen. Afdreiging tast de persoonlijke vrijheid en het vermogen van het beoogde slachtoffer aan. Verdachte kende weinig remmingen om aan geld te komen; goed fatsoen heeft haar niet tegengehouden dit strafbare feit te plegen. Dat het bij een poging is gebleven, is niet aan verdachte te danken.
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in contact is gekomen. Haar strafblad is blanco.
Verdachte heeft in eerste instantie medewerking geweigerd aan het opmaken van persoonsrapportage. Uiteindelijk is door psychiater Kaiser en psycholoog Ter Borg gerapporteerd. Op die rapporten is hiervoor onder 6 reeds ingegaan.
Beide deskundigen schatten de kans op herhaling als laag in. De psychiater adviseert geen interventies, de psycholoog adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden waaronder ambulante behandeling en begeleiding.
Door de reclassering wordt beschreven dat verdachte langdurig cannabis gebruikt. In het meest recente rapport, van 7 oktober 2016, is beschreven dat verdachte last kreeg van depressieve gevoelens en dat zij is verwezen naar Dimence. Na een intake begin 2016 is er geen vervolg gekomen. Inmiddels heeft verdachte weer (deeltijd)werk. Criminogene factoren die voorheen als problematisch werden gezien, zijn niet langer aan de orde. Bemoeienis van de reclassering is niet meer nodig. Verdachte is geresocialiseerd en zet zich in haar leven weer op de rit te krijgen. Een gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest zal dit doorkruisen, aldus de reclassering.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van aanzienlijk tijdsverloop, namelijk van ruim tweeëneenhalf jaar sinds het plegen van de feiten, dat voor een deel niet aan de proceshouding van verdachte te wijten is.
Uitsluitend om enig globaal inzicht te geven in de wijze waarop de rechtbank tot de uiteindelijke strafoplegging is gekomen en bij gebreke van LOVS-oriëntatiepunten, wordt het volgende genoemd. Voor het medeplegen van een brandstichting in een chalet, zonder levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, zou de rechtbank in de zaak van deze verdachte, wiens betrokkenheid in tijd korter is en wiens aandeel en (eigen) belang bij de brandstichting minder groot is dan dat van haar medeplegers, komen tot oplegging van 12 maanden gevangenisstraf. Deze straf dient in dit geval zeer aanzienlijk verzwaard te worden vanwege het motief voor de brand en de schade die aan het stoffelijk overschot van het slachtoffer is toegebracht.
Het medeplegen van de poging tot afdreiging, in dit geval bestaande uit een reeks tekstberichten die via een telefoon zijn verstuurd, weegt de rechtbank bij deze verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, mede nu de rol van deze verdachte gezien de haar gegeven instructies enigszins beperkter is en de berichten in een zeer korte periode, namelijk op één dag, verzonden zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte voor dit feit geen straf op te leggen alleen omdat het Openbaar Ministerie [medeverdachte 1] niet voor hetzelfde feit heeft vervolgd. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij beslist zoals het heeft beslist; de gevolgen van die afweging strekken niet zover dat deze verdachte voor haar aandeel bij dit feit straffeloos zou moeten blijven.
Nu verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar is, kan haar voor dat deel geen straf worden opgelegd. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder betrokken dat verdachte gedurende ongeveer 5 maanden een enkelband als elektronisch controlemiddel heeft gedragen.
Alles overwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Deze straf is lager dan door de officieren van justitie gevorderd omdat de rechtbank ten aanzien van de brandstichting de strafverzwarende omstandigheid van levensgevaar niet bewezen acht en de rechtbank de feiten, de verminderde strafbaarheid van de verdachte en het tijdsverloop anders weegt. De straf is hoger dan de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. De voorlopige hechtenis is niet bedoeld als een voorschot op een eventueel op te leggen straf en dient daarnaast andere doelen zoals beperking van recidivegevaar. De rechtbank ziet in vooral de ernst van de gepleegde feiten geen aanleiding voor oplegging van een kortere vrijheidsstraf, een voorwaardelijk strafdeel en/of een andere strafsoort. Gelet op het meest recente reclasseringsrapport ziet de rechtbank te minder aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, wordt op de op te leggen straf in mindering gebracht.

9.Beslag

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten een ID-kaart, een paspoort ten name van [naam 11] en een ponskaart ten name van [naam 12] (nrs. 1, 4 en 5 op de beslaglijst) zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden. Het mapje, de HP laptop, de Siemens laptop en de roze hoes (nrs. 6, 16, 17 en 18 op de beslaglijst) kunnen volgens de officieren van justitie aan verdachte worden teruggegeven. De officieren van justitie hebben ten behoeve van een eventueel hoger beroep de bewaring verzocht van de Samsungtelefoon en de Lebarakaart (nrs. 14 en 15 op de beslaglijst).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
Beoordeling door de rechtbank
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de ID-kaart, het paspoort ten name van [naam 11] en de ponskaart ten name van [naam 12] (nrs. 1, 4 en 5 op de beslaglijst) aan de rechthebbenden, niet zijnde verdachte.
Verder zal de teruggave worden gelast van het mapje, de HP laptop, de Siemens laptop en de roze hoes (nrs. 6, 16, 17 en 18 op de beslaglijst) aan verdachte.
De rechtbank beveelt de bewaring van de Samsungtelefoon en de Lebarakaart (nrs. 14 en 15 op de beslaglijst) ten behoeve van eventueel nader onderzoek in hoger beroep.

10. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.866,18 voor materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014, te weten:
  • € 4.168,00 voor de afgeperste gelden (betreft € 2.868,- in de periode januari – februari 2014 overgemaakt op de rekening van [medeverdachte 1] en € 1.300,- in verband met een contante storting op 13 april 2013 bij een geldautomaat in [plaats 4] van [medeverdachte 1] waarvan € 700,- aan verdachte is overgemaakt);
  • € 595,83 voor de IPhone;
  • € 758,47 voor reiskosten voor het strafproces in eerste aanleg;
  • € 343,88 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep.
Ter terechtzitting heeft [naam 4] haar vordering verminderd met € 595,83, zijnde de kosten van de IPhone, en met € 18,15 zijnde de reiskosten ten behoeve van een bezoek aan het bureau [naam 13] .
De benadeelde partij [naam 5] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.068,25 voor materiële kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014, te weten:
  • € 656,10 voor reiskosten voor het strafproces in eerste aanleg;
  • € 412,15 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep.
Ter terechtzitting heeft [naam 5] zijn vordering verminderd met € 26,04 zijnde de reiskosten ten behoeve van een bezoek aan het bureau [naam 13] .
De benadeelde partij [naam 6] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,00 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014.
De benadeelde partij [naam 7] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,00 voor reis kosten voor het strafproces in hoger beroep te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014.
Toelichting
[naam 4] en [naam 5] hebben om vergoeding gevraagd van de reiskosten (uitgaande van
€ 0,29 per kilometer) die zij hebben gemaakt in verband met de strafzaak. Dit betreft de kosten van bezoeken aan het politiebureau en de diverse strafzittingen van de rechtbank die zij hebben bijgewoond. Daarnaast worden de reiskosten voor tien strafzittingen in hoger beroep en de reiskosten voor een gesprek met de advocaat-generaal gevorderd. [naam 6] en [naam 7] vorderen eveneens reiskosten voor tien strafzittingen in hoger beroep en reiskosten voor een gesprek met de advocaat-generaal.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover het betreft de gevorderde vergoeding in verband met de afpersing nu niet gebleken is dat verdachte geld van [slachtoffer] heeft ontvangen. Daarnaast is niet duidelijk dat [slachtoffer] als gevolg van de sms-berichten die verdachte aan [slachtoffer] stuurde aan [medeverdachte 1] geld heeft betaald.
De officieren van justitie hebben ten aanzien van de reiskosten betoogd dat de vordering kan worden toegewezen voor zover die ziet op de zittingsdagen waarop de zaak van verdachte is behandeld. Reiskosten voor een eventueel hoger beroep komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu nog niet vaststaat dat een hoger beroep wordt ingesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen. Hij heeft meerdere redenen daarvoor naar voren gebracht.
De raadsman heeft als eerste gewezen op de door hem bepleite vrijspraak van het integraal tenlastegelegde feitencomplex.
Verder heeft de raadsman betoogd dat [naam 7] en [naam 6] alleen een vordering hebben ingediend voor eventuele reiskosten voor een hoger beroep. Dat zijn kosten die niet in het kader van deze procedure zijn gemaakt.
Ten aanzien van de vorderingen van [naam 4] en [naam 5] meent de raadsman met een beroep op een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (ECLI:NL:RBHO:2016:9089) dat er juridisch gezien geen sprake is van nabestaanden nu op de tenlastelegging van verdachte geen levensdelict staat. De insteek van de nabestaanden om zittingen te bezoeken ziet niet op verdachte; zij is met de zittingen meegelift. De zittingen die met name in 2016 hebben plaatsgevonden kunnen verdachte niet worden tegen geworpen nu de verdediging niet heeft verzocht om regie- en/of pro formazittingen. Volgens de raadsman kunnen in geval van integrale toewijzing van de reiskosten in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] , de gevorderde reiskosten niet ook in de zaak tegen verdachte worden toegewezen daar waar het data betreft waarop zowel [medeverdachte 1] als verdachte is opgeroepen. De raadsman meent dat geen sprake kan zijn van een hoofdelijke aansprakelijkheid nu de tenlasteleggingen van verdachte en [medeverdachte 1] verschillen. Dit leidt ertoe dat [naam 5] eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Ten aanzien van de vordering van [naam 4] heeft de raadsman betoogd dat verdachte in geval verdachte schuldig wordt bevonden alleen kan worden veroordeeld voor een poging tot afpersing. Zij heeft geen geld van [slachtoffer] gekregen en er is door [slachtoffer] in dat kader geen geld afgestaan. De raadsman vraagt zich af overigens af waarom een bedrag van ruim € 4.000 wordt gevorderd terwijl in het dossier is vermeld dat een bedrag van € 2.868 aan [medeverdachte 1] is overgemaakt.
Subsidiair heeft de raadsman in dit verband betoogd dat na 20 februari 2014 een bedrag van
€ 250,- is overgemaakt door [slachtoffer] . Verdachte heeft daarvan niets ontvangen. Uiterst subsidiair heeft de raadsman betoogd dat eventueel een bedrag van € 250,- toewijsbaar is.
Wat betreft de reiskosten heeft de raadsman verwezen naar hetgeen hij eerder heeft betoogd en verder naar voren gebracht dat de reiskosten voor bezoeken aan het politiebureau en bureau [naam 13] niet toewijsbaar zijn, nu de bezoeken naar zijn mening zagen op de moord. Ook de kosten voor de zitting van 1 februari 2016 zijn niet toewijsbaar, omdat sprake is geweest van een extra zitting vanwege het feit dat een rechter uit de combinatie zich heeft verschoond.
Voor zover de rechtbank mocht komen tot een toewijzing van reiskosten meent de raadsman dat deze gelet op de Europese richtlijn 2012/29/EU. PhEUl1315/57 van 14 november 2012, ten laste van de Staat dienen te komen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Afpersingsgeld
[naam 4] heeft als erfgenaam van het slachtoffer vergoeding gevraagd van het bedrag dat door verdachte (en/of [medeverdachte 1] ) zou zijn verkregen door middel van afdreiging.
Vast staat dat [slachtoffer] op verschillende momenten geld heeft overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 1] . Echter, ten laste van deze verdachte is bewezen verklaard een poging tot afdreiging, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat betalingen zijn verricht als gevolg van de bewezenverklaarde sms-berichten die verdachte op 20 februari 2014 heeft verzonden aan [slachtoffer] . De benadeelde partij [naam 4] zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Reiskosten
De kosten voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg zijn toewijsbaar (inclusief de reiskosten voor het politiebureau), met in achtneming van het volgende.
  • Toewijsbaar zijn alleen de kosten die zijn gemaakt in verband met strafzittingen in de strafzaak tegen deze verdachte, niet de kosten die in de andere strafzaken zijn gemaakt.
  • Voor zover tijdens een terechtzitting meerdere strafzaken zijn behandeld, zullen de gemaakte reiskosten evenredig worden verdeeld over de betrokken verdachten.
  • De reiskosten voor de strafzitting van 1 februari 2016 zijn niet toewijsbaar, omdat deze terechtzitting in verband met artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering nietig was. Om die reden is de regiezitting van 1 februari 2016 op een later moment ‘overgedaan’. Deze kosten komen niet voor rekening van verdachte.
Waarom de reiskosten voor nabestaanden op grond van de genoemde Richtlijn voor rekening van de Staat zouden komen, kan de rechtbank moeilijk inzien. Het zijn kosten die verband houden met de behandeling van de strafzaak waarin de benadeelde partijen betrokken zijn. De rechtbank zal volgens de gebruikelijke regels beoordelen of verdachte hiervoor aansprakelijk is.
Ook al wordt verdachte geen betrokkenheid bij het overlijden van het slachtoffer verweten, haar wordt wel tenlastegelegd het wegmaken van het lijk en een poging tot afpersing. De nabestaanden van het slachtoffer zijn daarmee benadeelde partij en hebben zich als zodanig kunnen voegen.
De (geraamde) kosten voor de procedure in hoger beroep zijn thans niet toewijsbaar nu niet vast staat dat en in welke omvang deze kosten zullen worden gemaakt. De rechtbank acht het overigens wel begrijpelijk dat deze kostenpost is opgevoerd, nu de wetgever er voor heeft gekozen om in de strafprocedure niet de mogelijkheid te openen voor de benadeelde partij om in hoger beroep de vordering te wijzigen of te vermeerderen met - minst genomen - de kosten die zijn opgekomen na de procedure in eerste aanleg. Hierdoor wordt de benadeelde partij gedwongen deze nog niet gemaakte (maar soms wel voorzienbare) kosten reeds in eerste aanleg te vorderen. In zoverre zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Een en ander resulteert in de volgende toewijsbare kosten voor [naam 4] :
- reiskosten t.b.v. rechtszittingen:
1 x € 37,- € 37,00
1 x € 37,- : 2 € 18,50
3 x € 37,- : 3 € 37,00
3 x € 37,- : 4
€ 27,75
Totaal € 120,25
- reiskosten politiebureau:
( € 17,92 + € 19,31) : 4
€ 9,31
- totaal:
€ 129,56
Voor [naam 14] :
- reiskosten t.b.v. rechtszittingen:
1 x € 37,58 € 37,58
1 x € 37,58 : 2 € 18,79
3 x € 37,58 : 3 € 37,58
2 x € 37,58 : 4
€ 18,79
Totaal € 112,74
- reiskosten politiebureau:
€ 28,71 : 4
€ 7,18
- totaal:
€ 119,92
De wettelijke rente is niet toewijsbaar vanaf 14 maart 2014 zoals gevorderd, omdat die kosten toen nog niet waren gemaakt. De reiskosten zullen derhalve vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 2 november 2016, de datum waarop de vordering bij de rechtbank is ingediend.
De benadeelde partijen zullen voor zover meer of anders is gevorderd niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen [naam 4] en [naam 5] .

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 47, 55, 57, 151, 157 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 4, te weten de feiten 1, 2 subsidiair en 3 heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 5;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • gelast de
  • gelast de
  • gelast de
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 tot betaling van s
  • legt aan veroordeelde de
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de
  • verklaart de
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C van der Mei (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2016.
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/780033-14
Uitspraak d.d.: 12 december 2016
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van
Tegenwoordig:
mr. Van der Mei , voorzitter,
mrs. Hovens en Pastoors , rechters,
mrs. Grijns en Postma , officier van justitie,
en mr. Althoff , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte,
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
is wel/niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De raadsman, mr. H.O. den Otter, is wel/niet verschenen.
Verder zijn verschenen nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer] .
De rechter spreekt het vonnis uit
en wijst verdachte op de mogelijkheid om binnen veertien dagen na heden hoger beroep tegen dit vonnis in te stellen.
Waarvan proces-verbaal,

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014036214, gesloten op 20 april 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1270-1272.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1273-1274.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1355.
5.Proces-verbaal, p. 1367.
6.Proces-verbaal, p. 1369.
7.NFI-rapport: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, p. 6378.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2569.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1369 en 1370.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 1383 en 1385.
11.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, p. 5648 en 5652.
12.NFI-rapport: Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in [plaats 1] op 14 maart 2014, p. 5688.
13.Proces-verbaal van het RC-verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 327.
14.Proces-verbaal van het RC-verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 256.
15.Proces-verbaal van het RC-verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 260.
16.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 1023, 1034 en 1050.
17.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 1038-1042.
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 495 en 539.
19.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 497.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 613.
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 537.
22.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 614.
23.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 502.
24.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 516-517 en 588.
25.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 517.
26.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 503 en 505.
27.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 505.
28.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 588-589.
29.Proces-verbaal van verhoor ven verdachte [verdachte] , p. 645.
30.Proces-verbaal van verhoor ven verdachte [verdachte] , p. 612.
31.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 542 en 543.
32.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 506.
33.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 23 november 2016.
34.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 1383.
35.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, p. 5651.
36.Proces verbaal van bevindingen Whatsappgesprek 20/02/14, p. 2862.
37.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 2911.
38.Proces verbaal Whatsappgesprek 20/02/14, p. 2862.
39.Proces-verbaal, p, 1672.
40.Proces verbaal Whatsappgesprek 20/02/14, p. 2867-2869.
41.Proces-verbaal doorzoeking, p. 2964.
42.Proces verbaal van bevindingen m.b.t. Samsung GT-E1200, p. 2967-2968.
43.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 520; verklaring van verdachte ter zitting van 23 november 2016.
44.Proces verbaal van bevindingen m.b.t. Samsung GT-E1200, p. 2970, 2973-2974.
45.Proces-verbaal van bevindingen Whatsappgesprek 20/02/14, p. 2865.
46.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 518-521.
47.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] bij de RC, p. 197.
48.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] bij de RC, p. 395.
49.Verklaring verdachte [verdachte] ter zitting van 23 november 2016.