ECLI:NL:RBGEL:2016:6715

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
05/840237-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor witwassen van een aanzienlijk geldbedrag

Op 13 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 3 tot en met 7 augustus 2014 een geldbedrag van € 40.000,00 te hebben verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks een eerder sepot wegens onvoldoende bewijs in een andere zaak. De rechtbank stelde vast dat de verdachte betrokken was bij een reeks van verdachte banktransacties, waarbij grote bedragen van de rekening van een ander naar zijn eigen rekening waren overgemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, op de hoogte moest zijn geweest van de herkomst van het geld. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat het geld afkomstig was van de belastingdienst, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet geloofwaardig. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de eerdere veroordelingen van de verdachte en het feit dat er sinds de pleegdatum van het feit geen nieuwe strafbare feiten waren gepleegd. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840237-16
Datum uitspraak : 13 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
raadsvrouw: mr. N.D. Schraa, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 29 november 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 03 augustus 2014 tot en met 07 augustus 2014, te Arnhem, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 43.150,00 euro,
althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt en/of van dat geldbedrag de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geldbedrag was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd geldbedrag voorhanden
hebben gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het
geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf;
1a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, nu uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte volgt dat onderhavige zaak op 1 juni 2016 is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, nu het sepot dat zichtbaar is op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte ziet op een afpersing en niet op witwassen, zoals in onderhavige zaak aan de orde is.
De rechtbank volgt de officier van justitie in deze nu uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat het feit waarvoor op 1 juni 2016 door het Openbaar Ministerie is besloten tot sepot wegens onvoldoende bewijs een feit ex artikel 318 Wetboek van Strafrecht – te weten afdreiging - betreft. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 augustus 2014 wordt er van de bankrekening van [naam 1] te Arnhem, 25 maal een bedrag van € 100,00 en 267 maal [2] een bedrag van € 150,00 (totaal: € 42.550,00) afgeschreven [3] . Deze bedragen worden bijgeschreven op rekeningnummer IBAN: [rekeningnummer 1] ten name van [naam 2] [4] . De overboeking van voornoemde bedragen geschiedt via het IP-adres [IP-adres 1] . Dit IP-adres is aangesloten op het adres: [adres 2] alwaar onder andere [naam 3] (ook wel bekend als [naam 4] van escortbureau [naam 5] uit Arnhem [5] ) woonachtig is [6] .
Op 3 augustus 2014 wordt er vervolgens een bedrag van € 40.000,00 overgeboekt van de rekening van [naam 2] naar rekeningnummer IBAN: [rekeningnummer 2] , waarbij de naam “ [naam 6] ” en als omschrijving “bellen” wordt aangegeven [7] . Uit onderzoek blijkt dat voornoemd rekeningnummer op naam staat van verdachte [8] . Tevens blijkt dat de overboeking van de € 40.000,00 is geschiedt via het IP-adres [IP-adres 2] . Dit IP-adres staat op naam van verdachte en is aangesloten op het woonadres van verdachte aan de [adres 1] [9] .
Op achtereenvolgens 4, 5 en 6 augustus 2014 wordt er telkens van zijn bankrekening door verdachte een bedrag van € 10.000,00 aan contanten opgenomen én € 1.000,00 gepind. Op 7 augustus 2014 wordt er door verdachte nog een bedrag van € 5.300,00 aan contanten opgenomen [10] . Op 30 oktober 2014 wordt de voornoemde rekening van verdachte opgeheven [11] . Verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft opgemaakt. Hij heeft er van geleefd en schulden afgelost. [12]
Namens [naam 1] is er aangifte gedaan van fraude door [naam 7] [13] .
Verdachte is van januari tot ongeveer eind april 2014 als chauffeur werkzaam geweest bij escortservice [naam 5] en kent uit die tijd [naam 1] en [naam 3] [14] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde feit, namelijk de opzetvariant van witwassen, wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – naar voren gebracht dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. De verdediging betwist voorts dat verdachte het geldbedrag zelf heeft overgemaakt van de bankrekening van [naam 2] naar zijn eigen bankrekening.
Beoordeling door de rechtbank
De grote hoeveelheid overboekingen op 3 augustus 2014 tot een totaalbedrag van € 42.550,00 zijn zonder diens toestemming van de bankrekening van [naam 1] naar die van [naam 2] overgeschreven [15] . Er is hier sprake van een misdrijf. Alhoewel verdachte zowel benadeelde [naam 1] als ook [naam 3] ( [naam 4] ) via wiens IP-adres de overboeking plaats vond kent, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het overschrijven van het geld van de rekening van [naam 1] naar die van [naam 2] .
De rechtbank stelt vast dat [naam 2] opdracht van derden heeft gekregen om een bankrekening te openen. Nadat hij deze had geopend heeft hij direct de bijbehorende bankpas en pincode moeten afgeven [16] . Vervolgens is de rekening gebruikt om er geld, afkomstig van de rekening van [naam 1] , op te storten en een deel daarvan door te storten naar de rekening van verdachte [17] . De rechtbank concludeert hieruit dat [naam 2] als katvanger is gebruikt, maar ook dat het naar de rekening van verdachte doorgestorte deel uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank gaat er tevens vanuit dat het IP-adres waarvandaan er € 40.000,00 van de rekening van die [naam 2] naar de rekening van verdachte is overgemaakt een beveiligde verbinding betreft, nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat er een code nodig was om – in ieder geval voor elk eerste gebruik - in te kunnen loggen op de wifi verbinding [18] .
Verdachte stelt dat hij [naam 2] niet kent [19] . Nu de overboeking is geschied met gebruik making van de inloggegevens van de rekening van [naam 2] , via het beveiligde IP-adres van verdachte waarbij ook de gegevens van de begunstigde rekening (van verdachte) bekend moesten zijn, kan het niet anders dan dat verdachte geweten heeft van de overboeking van het geld naar zijn bankrekening en dat hij eveneens wist dat het op zijn rekening gestorte bedrag van € 40.000,00 van misdrijf afkomstig was. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat verdachte de dagen onmiddellijk na de overboeking telkens grote sommen geld in contanten opnam van zijn rekening, zodanig dat na vier dagen er al € 38.300,00 van zijn rekening was opgenomen.
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat het geld afkomstig was van de belastingdienst [20] , acht de rechtbank in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet geloofwaardig. Dit geldt temeer nu het een feit van algemene bekendheid is dat een storting door de belastingdienst altijd voorafgegaan wordt door een schriftelijke mededeling en er bovendien bij een bijschrijving op de bankrekening altijd in de omschrijving vermeld wordt dat het geld afkomstig is van de belastingdienst. Daarnaast heeft verdachte – zelfs na hierover te zijn bevraagd door de officier van justitie ter terechtzitting - onvoldoende kunnen onderbouwen waarom hij een gerechtvaardigd vermoeden zou kunnen hebben dat het geld van de belastingdienst afkomstig was [21] .
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 40.000,00 opzettelijk heeft witgewassen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 03 augustus 2014 tot en met 07 augustus 2014, te Arnhem,
althans in Nederland,een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal
(ongeveer)40.000,00 euro,
althans een groot geldbedrag,heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/ofomgezet, en/of van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt
en/of van dat geldbedrag de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geldbedrag was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd geldbedrag voorhanden hebben gehad, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het
geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 25 oktober 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een fors geldbedrag van € 40.000,00. Verdachte heeft door zijn handelen geprobeerd om geld afkomstig uit misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de Belastingdienst, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel in het bijzonder en schade aan de maatschappij in het algemeen. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Verdachte is bovendien reeds eerder veroordeeld voor witwassen en dit heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden om het onderhavige feit te plegen. De eis van de officier van justitie acht de rechtbank gezien het voorgenoemde dan ook niet bovenmatig.
De rechtbank houdt er echter ten voordele van verdacht rekening mee dat er sinds de pleegdatum van het onderhavige feit en de uiteindelijke behandeling ter terechtzitting reeds ruim twee jaren zijn verstreken, een periode waarin verdachte geen nieuwe feiten heeft gepleegd.
Mede gelet op de schending van de redelijke termijn, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 420bis lid 1 sub b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Snellen (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. J.J.H. van Laethem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2016

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-midden, Basisteam Ede opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016047498, gesloten op 29 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.In het dossier wordt gesproken over overboeking van 271 maal € 150,00. Telling van de bedragen op de bankafschriften wijst uit dat dit 267 maal moet zijn. Verklaard ter zitting van 29 november 2016 door de voorzitter en niet bestreden door partijen.
3.Proces-verbaal van aangifte p.134-177.
4.Proces-verbaal van bevindingen p.199-242.
5.Proces-verbaal van verhoor p.341.
6.Proces-verbaal van bevindingen p.269-270.
7.Proces-verbaal van bevindingen p.198.
8.Proces-verbaal van bevindingen p.248.
9.Proces-verbaal van bevindingen p.271.
10.Proces-verbaal van bevindingen p.248.
11.Proces-verbaal van bevindingen p.250.
12.Proces-verbaal van verhoor p.363, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
13.Proces-verbaal van aangifte p.120-121.
14.Proces-verbaal van verhoor p.357-359.
15.Proces-verbaal van aangifte p.121.
16.Proces-verbaal van verhoor p.372-373.
17.Proces-verbaal van verhoor p.373-374.
18.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 29 november 2016.
19.Proces-verbaal van verhoor p.362 en verklaring verdachte ter terechtzitting op 29 november 2016.
20.Proces-verbaal van verhoor p.362 en verklaring verdachte ter terechtzitting op 29 november 2016.
21.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 29 november 2016.