ECLI:NL:RBGEL:2016:67

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
15/1759
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring bezwaarschrift inzake verzoek tot onderzoekshandelingen in strafzaak

In deze zaak heeft de militaire raadkamer van de Rechtbank Gelderland op 7 januari 2016 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door klager tegen een beschikking van de rechter-commissaris. Klager, die als verdachte in een zedenzaak was gehoord, had verzocht om onderzoekshandelingen, waaronder het horen van een getuige. De rechter-commissaris had dit verzoek afgewezen op grond dat er nog geen beslissing was genomen door het Openbaar Ministerie over de vervolging van klager. Klager's raadsman voerde aan dat dit in strijd was met artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering, dat hem het recht geeft om onderzoekshandelingen te verzoeken. De militaire raadkamer oordeelde dat het bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond was, en dat de rechter-commissaris zijn beslissing onvoldoende had gemotiveerd. De raadkamer benadrukte dat het belang van de verdediging zwaarder weegt dan het belang van het horen van een minderjarige getuige in deze zaak. De raadkamer vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris en bepaalde dat de getuige alsnog gehoord moet worden, met inachtneming van de juiste procedurele waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Rechtbanknummer: 15/1759
Beschikking van de meervoudige militaire raadkamer inzake het op 17 december 2015 bij deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift ex artikel 182, lid 6, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
naam :
[klager], hierna te noemen: klager
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden.

Inhoud van het bezwaarschrift

De raadsman heeft namens klager bij brief van 10 december 2015, ingekomen bij de rechtbank op 14 december 2015, de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen als getuige van [getuige] (fon.). Daarbij heeft de raadsman verzocht om de getuige bij de verzochte onderzoekshandeling direct onder ede te stellen en de verdediging als eerste de getuige te laten bevragen.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 16 december 2015 het verzoek afgewezen, omdat door de officier van justitie nog geen beslissing is genomen over het al dan niet vervolgen van klager en omdat er voor deze zaak nog geen parketnummer is.
De raadsman heeft namens klager op 17 december 2015 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechter-commissaris. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat de beslissing van de rechter-commissaris geen steun vindt in het recht, nu artikel 182 Wetboek van Strafvordering(Sv) aan klager - die als verdachte van een strafbaar feit is gehoord - het recht toekent om te verzoeken dat onderzoekshandelingen worden verricht. Verder wordt verzocht om de e-mailcorrespondentie tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie, waarop volgens de raadsman door de rechter-commissaris ten onrechte geen wederhoor is toegepast, op te vragen en in deze bezwaarprocedure te betrekken. Aan dit laatste verzoek is voldaan.

Procedure

Het verzoekschrift is op 4 januari 2016 in besloten raadkamer behandeld.
Bij de behandeling in raadkamer van 4 januari 2016 is klager niet verschenen.
In raadkamer zijn de (uitdrukkelijk gemachtigde) raadsman en de officier van justitie gehoord.
De raadsman heeft het bezwaarschrift nader toegelicht en – onder meer – opgemerkt dat [getuige] (fon.) een belastende verklaring heeft afgelegd tegen klager, op grond waarvan klager op 2 december 2015 als verdachte is verhoord. Nu klager de juistheid van de verklaring van [getuige] (fon.) betwist en zij de enige materiële getuige is in deze zaak, acht de raadsman van belang dat deze getuige nader wordt gehoord om duidelijkheid te geven over deze zaak. De raadsman benadrukt dat hij de afdoeningsbeslissing van het Openbaar Ministerie niet wil afwachten, nu klager als marinier werkzaam is bij Defensie en de ontstane verdenking van invloed kan zijn voor zijn loopbaan. Ook wijst de raadsman erop dat de gevraagde onderzoekshandeling invloed kan hebben op de nog te nemen vervolgingsbeslissing maar ook, indien het Openbaar Ministerie niet tot vervolging zou besluiten, op de reden voor een sepotbeslissing door het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking om principiële redenen moet worden vernietigd omdat er in beginsel een verdedigingsbelang bij het verzoek bestaat en de rechter-commissaris zijn beslissing onvoldoende inhoudelijk heeft gemotiveerd. Anderzijds zou de raadkamer het oorspronkelijke verzoek van klager toch moeten afwijzen, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een vervolgings-beslissing van het Openbaar Ministerie niet kan worden afgewacht. Daarnaast wijst de officier van justitie erop dat getuige [getuige] (fon.) minderjarig is en dat het voor haar zeer belastend kan zijn om verhoord te worden en zeker als dat ook nog onder ede zou gebeuren.

Beslissingskader

De militaire raadkamer dient in het kader van onderhavig bezwaarschrift een oordeel te geven over de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing(en) heeft kunnen komen. Daarbij dient de raadkamer uit te gaan van de feiten die de rechter-commissaris, op het moment dat hij zijn beslissing nam, ter beschikking stonden.

Beoordeling

Het bezwaarschrift is ontvankelijk.
Het is tijdig ingediend en gegrond op artikel 182 lid 6 Sv.
Ten aanzien van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing van 16 december 2015 heeft kunnen komen, overweegt de militaire raadkamer als volgt.
De militaire raadkamer stelt voorop dat klager, nu hij op 2 december 2015 als verdachte van een strafbaar feit (volgens de raadsman en de officier van justitie een “zedenzaak”) is verhoord, op grond van artikel 182 Sv het recht toekomt de rechter-commissaris te verzoeken over te gaan tot het verrichten van onderzoekshandelingen in deze zaak.
In de Memorie van Toelichting van de Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van de rechter-commissaris (Wet versterking positie rechter-commissaris) [1] is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Het toezicht op de volledigheid van het onderzoek van de rechter-commissaris
krijgt vooral vorm door het verrichten van onderzoekshandelingen. Het is niet alleen in het belang van de verdachte, maar ook in dat van de samenleving dat onpartijdig en objectief onderzoek mogelijk is (vgl. G. J. M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer, Deventer 2008, blz. 313). Het gaat bij het verrichten van onderzoekshandelingen
door de rechter-commissaris om aanvullend onderzoek. De onderzoekshandelingen hebben een verificatoir karakter. Ze bieden de mogelijkheid tot het controleren van eerdere aannames, het completeren van het bewijsmateriaal en het uit de weg helpen van onduidelijkheden. Het is daarmee een belangrijk instrument in het kader van de checks and balances in het vooronderzoek.
(…)
De mini-instructie kende een betrekkelijk vaag criterium als eerste grond voor indiening van een verzoek. De verdachte kon de rechter-commissaris om het verrichten van onderzoekshandelingen vragen, wanneer jegens hem «door of vanwege de Staat een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem terzake van een bepaald feit in Nederland een vervolging zal worden ingesteld» (artikel 36a, eerste lid, Sv). Voorgesteld wordt om in de plaats hiervan te bepalen dat de verdachte zich tot de rechter-commissaris kan wenden, naar aanleiding van het feit dat hij in een zaak als verdachte is verhoord. Dit geeft een voor iedereen duidelijk aanknopingspunt (vgl. EUR, Evaluatie Wet herziening GVO, blz. 37). De tweede grond voor instelling, het feit dat er een vervolging loopt tegen de verdachte, behoeft geen verduidelijking.
(…)
In de nieuwe regeling hoort de rechter-commissaris de verdachte alleen wanneer hij dat nodig acht. Zulks kan het geval zijn indien de inhoud van het verzoek niet aanstonds helder is, of onduidelijkheid bestaat omtrent de doelstelling van het verzoek. De rechter-commissaris wijst het verzoek af, indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing.
(…)”
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de voormalige regeling van de mini-instructie is uitgebreid zodat de rechter-commissaris in een eerder stadium beter kan voldoen aan gerechtvaardigde onderzoekswensen van de verdediging. Door onderzoekshandelingen in een eerder stadium te verrichten, wordt eerder de mogelijkheid geboden tot het controleren van eerdere aannames, het completeren van het bewijsmateriaal en het uit de weg helpen van onduidelijkheden. Eén van de doelstellingen van de wetgever was immers het - door de rechter-commissaris - waarborgen van het evenwicht tussen rechtsbescherming en doelmatigheid. Daarnaast heeft de rechter-commissaris tot taak de voortgang van het onderzoek te bewaken, zoals neergelegd in artikel 180 Sv.
In dit geval strekken de verzochte onderzoekswensen van de verdediging ertoe om de eerder afgelegde - en kennelijk belastende - verklaring van [getuige] (fon.) in een zedenzaak tegen klager te toetsen. De raadkamer is – met de verdediging – van oordeel dat deze onderzoekshandeling kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing, waaronder de afdoeningsbeslissing van het Openbaar Ministerie. Dit belang is ook aanwezig in het geval de zaak wordt geseponeerd, aangezien de aard van de sepotbeslissing effect kan hebben op het verdere carrièreverloop (bij Defensie) van klager. Dat pas onderzoekswensen kunnen worden ingediend nadat het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing heeft genomen, wordt gelogenstraft door de tekst van artikel 182 lid 1, eerste zinsdeel, Sv.
Dit strookt naar het oordeel van de militaire raadkamer ook niet met het systeem van de wet, aangezien een dergelijke zienswijze ertoe zou kunnen leiden dat nodeloze vertragingen kunnen ontstaan, al dan niet met schade voor een mogelijk ten onrechte beschuldigde verdachte, waardoor de artikelen 180 en 182 Sv tot een dode letter zouden verworden.
Voorts overweegt de raadkamer nog dat - bij toewijzing van een verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen - artikel 184 Sv voorschrijft dat de officier van justitie zo spoedig mogelijk een afschrift van de processtukken aan de rechter-commissaris doet toekomen. Aldus heeft de wetgever ook voorzien in de behandeling van vroegtijdige verzoeken als bedoeld in de artikelen 181 tot en met 183 Sv.
Naar het oordeel van de raadkamer is het gedane verzoek dan ook niet prematuur en is het verzoek op onjuiste gronden door de rechter-commissaris geweigerd.
Vervolgens ziet de raadkamer zich voor de vraag gesteld of de verzochte onderzoekshandelingen kunnen worden toegestaan. Bij de beoordeling van het verzoek om in dit geval onderzoekshandelingen te verrichten weegt de raadkamer het verdedigingsbelang – zoals hiervoor vermeld – af tegen het belang van het (wederom) horen van een minderjarige in een zedenzaak. Naar het oordeel van de raadkamer weegt in dit geval het belang van de verdediging zwaarder en dient het verzoek tot het horen van [getuige] (fon.) als getuige te worden toegewezen. Daarbij weegt de raadkamer mee dat [getuige] rond de 17 jaar is en dat een verhoor bij de rechter-commissaris in een beschermde omgeving pleegt plaats te vinden.
In het belang van de getuige gaat de raadkamer voorbij aan het verzoek van de verdediging om de getuige als eerste te mogen bevragen. Ook ziet de raadkamer in dit geval geen aanleiding om – in afwijking van de hoofdregel – de (nog minderjarige) getuige onder ede te horen.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat in dit geval de beginselen van goede procesorde zijn geschonden nu zij pas achteraf is geconfronteerd met e-mailcorrespondentie tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie. Daaromtrent overweegt de raadkamer dat de desbetreffende e-mailcorrespondentie niet meer omvat dan een antwoord door de officier van justitie op een vraag van administratieve aard, afkomstig van een medewerker van het kabinet van de rechter-commissaris.
Naar het oordeel van de raadkamer behoeft informatie van dergelijke aard niet te worden gedeeld met de verdediging. Derhalve is in dit geval niet gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, noch is anderszins sprake van een handelen in strijd met beginselen van behoorlijk strafprocesrecht.
Gelet op het vorenstaande zal de militaire raadkamer het bezwaarschrift van klager gegrond verklaren, de bestreden beschikking van 16 december 2015 vernietigen en bepalen dat de rechter-commissaris alsnog de getuige [getuige] (fon.) zal horen.
De militaire raadkamer neemt bij haar beslissing de toepasselijke wetsartikelen in acht.

Beslissing

Verklaarthet bezwaarschrift gegrond.
Vernietigtde beschikking van de rechter-commissaris van 16 december 2015.
Bepaaltdat de rechter-commissaris als getuige zal horen: [getuige] (fon.), een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de wijze van bevraging en het horen onder ede.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 7 januari 2016 door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. J. Barrau, rechter, en luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2009-2010, 32 177, nr. 3, p. 13 en p. 16.