ECLI:NL:RBGEL:2016:6693

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
285049
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake afrekening na samenwerking en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Gelderland, is op 9 november 2016 een vonnis gewezen in de zaak tussen Rubdam B.V. en Irjecha B.V. De procedure volgde op eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 15 juni 2016, waarin Rubdam was opgedragen bewijs te leveren van bepaalde afspraken met Irjecha. De rechtbank oordeelde dat Rubdam geen bewijs had geleverd voor de gestelde aanvullende afspraken, en dat de erkenning van deze afspraken door Irjecha niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Rubdam niet toewijsbaar was op de onderdelen waarop bewijs was opgedragen.

In reconventie werd geoordeeld dat de vorderingen van Irjecha toewijsbaar waren voor een bedrag van € 90,06. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de uitvoerbaarheid bij voorraad van de toewijzingen. De rechtbank heeft de vorderingen van Rubdam afgewezen en de vorderingen van Irjecha in reconventie toegewezen, met een veroordeling tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Rubdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/285049 / HA ZA 15-351
Vonnis van 9 november 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUBDAM B.V.,
gevestigd te Geldermalsen,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. N.M.J.H. van den Bogaard te Tiel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IRJECHA B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel.
Partijen zullen hierna Rubdam, [eiser] , Irjecha en BVDO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2016
  • de conclusie na niet gehouden getuigenverhoor alsmede houdende akte overlegging productie van Rubdam/ [eiser]
  • de antwoordconclusie na niet gehouden getuigenverhoor van Irjecha/BVDO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Bij het vonnis van 15 juni 2016 is Rubdam/ [eiser] opgedragen te bewijzen
dat [betrokkene] , een klant van [eiser] , door BVDO is overgenomen en dat ter gelegenheid hiervan is overeengekomen dat Rubdam/ [eiser] de helft van het te verwachten rendement over 2015 en 2016 – waarbij partijen in die tijd uitgingen van een verwacht rendement van € 6.500,00 – van Irjecha/BVDO zou ontvangen
dat Veranda Roden, een klant van [eiser] , door BVDO is overgenomen en dat ter gelegenheid hiervan is overeengekomen dat [eiser] 75% van het te verwachten rendement over 2015 en 2016 – waarbij partijen in die tijd uitgingen van een verwacht rendement van € 2.800,00 – van BVDO zou ontvangen,
2.2.
Rubdam/ [eiser] heeft hierop geen bewijs geleverd. Zij stelt dat het bestaan van de aanvullende afspraken tussen partijen waarom het hier gaat, ter zitting van 16 november 2015 zijn erkend. Daargelaten of dit juist is – Irjecha/BVDO stelt dat de totstandkoming van de afspraken erkend is, maar niet de gelding ervan, met andere woorden: niet dat Rubdam/ [eiser] er in deze procedure nog rechten aan kan ontlenen –, is uit het verdere verloop van het debat duidelijk dat Irjecha/BVDO niet erkent thans nog verplichtingen te hebben uit die aanvullende afspraken. Uit het aankondigen en later geven van de bewijsopdracht blijkt overduidelijk dat ook de rechtbank niet uitgaat van een erkenning door Irjecha/BVDO van nog bestaande verplichtingen. De conclusie dat bewijslevering overbodig is, komt dus geheel voor rekening van Rubdam/ [eiser] zelf, die hierin afwijkt van wat Irjecha/BVDO stelt en wat de rechtbank in twee vonnissen – de aankondiging van de bewijsopdracht en de bewijsopdracht zelf – heeft beslist. De rechtbank deelt de visie van Rubdam/ [eiser] niet en constateert dat het onder 2.1 bedoelde bewijs niet is geleverd, zodat de vordering voor de onderdelen waarop de bewijsopdrachten slaan, niet toewijsbaar is.
2.3.
Dat overigens, zoals Rubdam/ [eiser] stelt, het overleggen van een schriftelijke verklaring het horen van een getuige overbodig maakt, is in zijn algemeenheid onjuist. Nu zich hier, zeker gelet op de naderhand gegeven bewijsopdracht, geen omstandigheden voordoen die een uitzondering hierop rechtvaardigen, heeft de rechtbank de hier genoemde stelling gepasseerd.
2.4.
Dit betekent dat aan de slotsom zoals opgenomen in het vonnis van 15 juni 2016 niets verandert in dit eindvonnis. Toewijsbaar is de vordering tot verklaring voor recht dat BVDO de onder punt 26 van de dagvaarding genoemde vergoeding voor de Verasol klanten aan [eiser] verschuldigd is en tevens zal BVDO worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 27.225,00, met rente vanaf de datum van dagvaarding. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten dient te dragen. De rechtbank ziet in verband hiermee geen aanleiding de door Rubdam/ [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten toe te wijzen.
in reconventie
2.5.
In reconventie heeft te gelden wat in het tussenvonnis van 15 juni 2016 is overwogen: de vorderingen in reconventie zijn toewijsbaar tegenover [eiser] voor € 90,06 met rente vanaf de datum van eis in reconventie.
2.6.
Irjecha zal, zoals reeds in het tussenvonnis overwogen, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 894,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00) voor salaris van de advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat BVDO de onder punt 26 van de dagvaarding genoemde vergoeding voor de Verasol klanten aan [eiser] verschuldigd is voor zover die vergoeding ook in dit vonnis wordt toegewezen,
3.2.
veroordeelt BVDO om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 27.225,00 (zevenentwintigduizendtweehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 8 juni 2015 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
veroordeelt [eiser] om aan BVDO te betalen een bedrag van € 90,06 (negentig euro en zes cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 5 augustus 2015 tot de dag van volledige betaling,
3.7.
veroordeelt Irjecha en BVDO in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 894,00,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. J.R. Veerman en mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2016.