In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Gelderland, is op 9 november 2016 een vonnis gewezen in de zaak tussen Rubdam B.V. en Irjecha B.V. De procedure volgde op eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 15 juni 2016, waarin Rubdam was opgedragen bewijs te leveren van bepaalde afspraken met Irjecha. De rechtbank oordeelde dat Rubdam geen bewijs had geleverd voor de gestelde aanvullende afspraken, en dat de erkenning van deze afspraken door Irjecha niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Rubdam niet toewijsbaar was op de onderdelen waarop bewijs was opgedragen.
In reconventie werd geoordeeld dat de vorderingen van Irjecha toewijsbaar waren voor een bedrag van € 90,06. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de uitvoerbaarheid bij voorraad van de toewijzingen. De rechtbank heeft de vorderingen van Rubdam afgewezen en de vorderingen van Irjecha in reconventie toegewezen, met een veroordeling tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Rubdam.