ECLI:NL:RBGEL:2016:6688

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
05/780056-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan brandstichting en poging tot het wegmaken van een lijk in vereniging gepleegd

Op 12 december 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan brandstichting en een poging tot het wegmaken van een lijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de brandstichting die op 14 maart 2014 plaatsvond in een chalet op bungalowpark De Strokel in Ermelo. De verdachte had zijn auto en een jerrycan met benzine ter beschikking gesteld aan medeverdachten, die de brand stichtten met het doel om het stoffelijk overschot van een man, dat in het chalet lag, te verbergen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte wist van de gewelddadige dood van het slachtoffer en dat de brandstichting bedoeld was om sporen te wissen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire tenlasteleggingen van medeplichtigheid aan brandstichting en poging tot het wegmaken van een lijk bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/780056-14
Datum uitspraak : 12 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven.
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 1, 15 en 29 februari 2016, 25 mei 2016, en 21 en 28 november 2016 en de tussenbeslissingen van 11 maart 2016 en 8 juni 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een [chalet 1]
, gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp),
althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan
die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een
deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te
weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer aldaar aanwezige
kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart
2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft/hebben gesticht, hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2]
en/of een of meer ander(en) opzettelijk brand hebben/heeft gesticht in een
woning (te weten een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De
Strokel), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
benzine(damp), in elk geval met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning
aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de
belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1]
en/of [getuige 2] en/of voor de aldaar aanwezige een of meer kind(eren)), in elk
geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten was,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft
hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of die
[medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van voornoemde
woning en/of heeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans
gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die
[medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] ;
art 157 sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te
verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of
de oorzaak van het overlijden te verhelen,
een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het
stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of
(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot
ontbranding heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 151 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart
2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/haar/hun
mededader(s) en/of verdachtes voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het
stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg
te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te
verhelen,
een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het
stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of
(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot
ontbranding heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers
heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of
die [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van de
plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond (te weten in
een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel), en/of heeft
hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans gevuld met een
brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en/of die
[medeverdachte 2] .
art 45 Wetboek van Strafrecht
art 48 Wetboek van Strafrecht
art 151 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op vrijdag 14 maart 2014 heeft [benadeelde 1] omstreeks 03.42 uur melding gedaan van vermissing van haar echtgenoot [slachtoffer] . [slachtoffer] was op 13 maart 2014 met zijn auto naar een zakelijke bijeenkomst in Kerk-Avezaath gegaan en daarvan niet teruggekeerd. Op donderdag 13 maart 2014 omstreeks 19.30 uur had de oudste zoon [benadeelde 2] nog telefonisch contact met zijn vader, die op dat moment in zijn auto reed. Via de site van T-Mobile is nagegaan welke contacten [slachtoffer] met zijn telefoon had. [2]
De politie (Amersfoort) heeft op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 19.00 uur contact opgenomen met het contact [naam 1] met het telefoonnummer eindigend op [nr] uit de contactenlijst van de telefoon van [slachtoffer] . Een vrouw nam de telefoon op en stelde zich voor als [naam 1] . Daarnaar gevraagd verklaarde zij dat een man genaamd [slachtoffer] regelmatig bij haar op bezoek kwam, dat hij de vorige avond bij haar was geweest en op 14 maart omstreeks 00.30 uur was vertrokken. De vrouw gaf verder aan dat [naam 1] haar werknaam was, dat ze [medeverdachte 3] heette en dat ze verbleef op camping De Strokel in [chalet 1] te Ermelo. [3]
De politie in Ermelo is vervolgens omstreeks 21.01 uur gevraagd bij voormeld adres langs te gaan om te kijken of [slachtoffer] daar aanwezig was. [4]
Bij de Meldkamer Oost-Nederland kwam op vrijdag 14 maart 2014 omstreeks 21.21 uur de melding binnen dat er brand was in [chalet 1] op chaletpark De Strokel, gelegen aan [chalet 1] te Ermelo. [5] In de woning trof de brandweer het stoffelijk overschot aan van een persoon. [6] Uit sectie is gebleken dat die persoon door geweld om het leven is gekomen. [7] Het stoffelijk overschot is op maandagavond 17 maart 2014 door [benadeelde 1] en door [benadeelde 2] herkend als het lichaam van haar man [slachtoffer] respectievelijk zijn vader. [8]
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Wel achten zij bewezen het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, te omschrijven als:
feit 1: medeplichtigheid aan het medeplegen van brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar;
feit 2: medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot het verbranden van een lijk.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Ten aanzien van het levensgevaar voor personen hebben de officieren van justitie gesteld dat de ruimte tussen de verschillende chalets klein is, dat de brand zich had kunnen uitbreiden naar de belendende percelen en dat in ieder geval in de woning op [chalet 2] , gelegen tegenover de woning van verdachte, bewoners aanwezig waren waaronder de meldster die met haar kind de woning is ontvlucht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak voor de feiten 1 en 2 bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat sprake is van een alternatief scenario. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft aan verdachte gezegd dat er naar aanleiding van drugshandel ruzie in haar woning was geweest, dat er veel bloed was en dat dat bloed moest worden opgeruimd. Ze heeft hem gevraagd of ze zijn, verdachtes, auto daarbij mocht lenen. Verdachte heeft dit geweigerd en toen [medeverdachte 3] vroeg of ze de woning in de fik moest steken, heeft hij geantwoord dat hij er niets mee te maken wilde hebben. Toen verdachte te horen kreeg dat er brand in het huisje was geweest, bleek zijn auto weg te zijn en concludeerde hij dat [medeverdachte 3] dat moest hebben gedaan.
De raadsman heeft verder betoogd dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegenstrijdigheden bevatten en niet overeenkomen met het scenario dat door hen en door het Openbaar Ministerie wordt geschetst.
De raadsman meent dat de verklaringen van [medeverdachte 2] gelet op hun inconsistentie op zichzelf en in samenhang met elkaar onvoldoende zijn om als wettig en overtuigend bewijs te kunnen gelden. De raadsman heeft in dit verband naar voren gebracht dat [medeverdachte 2] over de vraag of er iemand in het huis lag, tegenstrijdig heeft verklaard. Ook ten aanzien van de jerrycan heeft [medeverdachte 2] tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De raadsman stelt op basis van de verklaringen van [medeverdachte 2] vast dat [medeverdachte 2] de volgorde van de gebeurtenissen niet meer helder voor ogen heeft. Hij doelt hierbij op haar verklaringen over het tijdstip dat ze bij verdachte thuis zijn geweest en het moment dat [medeverdachte 3] het idee van de brand naar voren heeft gebracht. Voor zover [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] met het idee van de brandstichting kwam nadat de politie had gebeld en dat ze daarna naar verdachte zouden zijn gegaan en het met hem zouden hebben besproken, kan dat feitelijk niet kloppen. Met name haar eerste verklaringen dat verdachte de auto, de autosleutel en de brandstof niet heeft gegeven en dat verdachte niet bij de brandstichting betrokken was, ondersteunen juist het door verdachte geschetste scenario.
Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1] heeft de raadsman opgemerkt dat [medeverdachte 1] niet heeft verklaard dat verdachte wist van de dode man in de woning van [medeverdachte 3] . Volgens [medeverdachte 1] is het plan om brand te stichten ontstaan nadat de politie had gebeld en dat verdachte toen al bij de voetbalclub was. Dat verdachte bij de voetbalclub naar buiten is gekomen en hen de autosleutel en € 10,- heeft gegeven, wordt niet door [medeverdachte 2] bevestigd. Volgens de raadsman moet op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] worden geconcludeerd dat ook hij de volgorde van de gebeurtenissen niet meer helder heeft.
Volgens de raadsman komt de verklaring van [medeverdachte 3] overeen met het door verdachte geschetste scenario en wordt het scenario niet weerlegd door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak voor het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft hiertoe betoogd dat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachtes bijdrage aan het geheel van uitvoeringshandelingen was niet zodanig dat sprake was van medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan brandstichting, die gevaar voor goederen opleverde en in vereniging werd gepleegd, en aan medeplichtigheid aan een poging tot het wegmaken van een lijk, welk feit eveneens in vereniging werd gepleegd. Gelet op de verwevenheid tussen de feiten zal de rechtbank beide feiten tegelijk behandelen, waarbij de inhoud van ieder bewijsmiddel slechts wordt gebruikt voor het feit waarop het blijkens de inhoud betrekking heeft.
-
Onderzoek op de plaats delict
Uit onderzoek dat op en naar aanleiding van bevindingen op de plaats delict is uitgevoerd, blijkt het volgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gingen op 14 maart 2014 naar het bungalowpark De Strokel te Ermelo vanwege een brandmelding. Bij aankomst (omstreeks 21.32 uur) bij bungalow [chalet 1] (naar de rechtbank begrijpt: [chalet 1] ) roken zij een brandlucht. Ze voelden dat het glas van de voordeur warm was en ze zagen roetaanslag op ruitjes. De verbalisanten zagen geen vuur in de woning. Bij het betreden van de woning door de brandweer kwam er een grote hoeveelheid donkere rook door de voordeur naar buiten. Verbalisant [verbalisant 1] trof in de woning het stoffelijk overschot van een man aan. [9]
Getuige [getuige] van de brandweer zag buiten bij het chalet een klein beetje rook uit kieren van het dakbeschot aan de voorzijde. Bij binnenkomst in het chalet zag hij recht voor zich een vuurhaard, naar zijn zeggen eigenlijk een klein rotbrandje. Hij concludeerde daaruit dat het vuur min of meer gestikt was vanwege tekort aan zuurstof. Het vuur laaide op nadat de voordeur open ging. Toen [getuige] het vuur wilde uitmaken, ontstond er een steekvlam, wat het gevolg kan zijn van het spuiten met water op bijvoorbeeld benzine. [getuige] heeft de brandende voorwerpen in de hal, te weten resten van een matras en van een dekbedovertrek, naar buiten gegooid. [10]
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zagen dat de woning door het vuur was aangetast en hierdoor was bedekt met een roetlaag. Ook zagen zij dat twee deuren door het vuur waren aangetast en dat een scheidingswand was beschadigd. De verbalisanten troffen resten van ontbrandbare vloeistof aan op het matras naast de woning en op en onder de tegels bij de deurposten van de slaapkamers 1 en 2. Volgens de verbalisanten kan worden gesteld dat er in de woning open vuur is bijgebracht of achtergelaten. [11]
Op de bemonsterde brandresten AAAL2238NL, AABW5617NL en AAGX2182NL zijn vluchtige stoffen aangetoond die volgens het NFI afkomstig zijn van motorbenzine. [12]
-
Het brandstichtingsplan
Uit de hierna weergegeven verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat en waarom op vrijdag 14 maart 2014 het plan is gemaakt om het chalet in brand te steken: zij wisten op dat moment dat er in het door [medeverdachte 3] bewoonde chalet een man lag die door geweld om het leven was gekomen. Een man bovendien, van wie zij sinds het telefoontje van de politie op de vroege vrijdagavond van 14 maart 2014 wisten dat men in verband met zijn vermissing naar hem op zoek was. Er moesten sporen worden gewist.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] in de avond/nacht van donderdag 13 maart 2014 in een slaapkamer van haar chalet lag, dat hij tape bij zijn mond had en bloedvegen bij zijn hoofd. Hij zei niets meer. [13] Verder heeft zij verklaard dat er op vrijdag 14 maart 2014 werd gezegd “de fik erin” of iets dergelijks en dat het kan dat zij degene is geweest die dat heeft gezegd. [14] [medeverdachte 1] wilde het niet alleen doen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden naar het chalet gaan om de fik erin te steken. [15]
Volgens [medeverdachte 1] hakte [medeverdachte 3] op donderdagavond 13 maart 2014, toen hij haar chalet in liep, met een bijl richting een man die opgehurkt en vastgebonden op de grond van de slaapkamer bleek te liggen. [16] Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en hijzelf op vrijdag 14 maart 2014 naar de broer van [medeverdachte 3] (verdachte) zijn gegaan, omdat [medeverdachte 3] van die broer wilde weten wat ze moest doen en of hij haar wilde helpen. Daarbij is verteld dat er een dode was in de woning van [medeverdachte 3] . Na het telefoontje van de politie is besloten dat de brand erin moest. Dat hebben [medeverdachte 3] en die broer besloten. De broer zei dat de auto van [medeverdachte 3] te veel zou opvallen en dat ze zijn auto moesten gebruiken. Ook is er gezegd dat er een jerrycan met benzine in de schuur van die broer zou staan. [medeverdachte 3] bedacht dat [medeverdachte 1] het chalet in de brand moest steken. [medeverdachte 2] was erbij toen besproken werd dat de brand erin moest. Volgens [medeverdachte 3] kon zij niet bij de woning worden gezien en hem, [medeverdachte 1] , kenden ze toch niet. [medeverdachte 1] wilde het niet doen, maar [medeverdachte 2] zei dat ze wel met hem meeging. [medeverdachte 3] vertelde waar in het schuurtje van haar broer een jerrycan met benzine stond en zij had contact met haar broer. Die broer gaf bij het voetbalveld zijn autosleutel aan [medeverdachte 1] en tien euro om te tanken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn naar de woning van [verdachte] gereden en hebben de jerrycan gepakt en in een tas gedaan die [medeverdachte 2] bij zich had. Daarna hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] rondgereden. [medeverdachte 1] wist niet waar [medeverdachte 3] op dat moment was, zij zou de rest van de spullen dumpen. Na drie kwartier zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het chalet gegaan. [medeverdachte 2] had de sleutel van het chalet. [medeverdachte 1] heeft benzine gesprenkeld in de woonkamer en terug de hal in. [medeverdachte 2] heeft een andere kamer gedaan, in de hoek. [medeverdachte 2] was in shock, daarom heeft [medeverdachte 1] de jerrycan van haar afgepakt. Ze zeiden tegen elkaar dat er niets was dat kon branden. Ze hebben een matras versleept, zodat die dichter bij de ingang lag en er benzine over gegooid. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden allebei een aansteker. Na het aansteken van de benzine zijn ze naar binnen gezogen en is hun haar verbrand. Ze zijn weggegaan, hebben [medeverdachte 3] ontmoet, waarna [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 3] is ingestapt en [medeverdachte 1] de auto heeft teruggebracht naar [verdachte] . [17]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] haar op vrijdag 14 maart 2014 vertelde over een seksdate die ze had en met wie ze ruzie kreeg, dat ze die man is aangevallen met een bijl, dat ze daarbij zichzelf verwond had en dat er overal bloed lag omdat ze had lopen inhakken op de man. [18] Verder heeft verdachte verklaard dat ze naar [verdachte] (verdachte), de broer van [medeverdachte 3] , zijn geweest. [medeverdachte 3] zat met een probleem, namelijk een dode man in haar huis. Ze had een jerrycan en een andere auto nodig. Ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) wilden het huisje in de fik steken om de sporen weg te maken. [19] Bij het bezoek aan verdachte waren [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en zij, [medeverdachte 2] , aanwezig. Daar is gesproken over het bloed en het schoonmaken. [20] [medeverdachte 3] vertelde dat die man er nog lag en dat er heel veel bloed was. [21] Verdachte, [medeverdachte 3] en een beetje [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 2] , kwamen toen met de oplossing dat de brand erin moest. Toen [medeverdachte 3] gebeld was door de politie werd het serieus, er moest iets gebeuren. [medeverdachte 2] heeft op dat moment besloten om actief mee te werken. [22] Het initiatief om benzine te regelen kwam van [medeverdachte 3] . [23] Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de auto van verdachte hadden opgehaald bij het sportterrein, heeft [medeverdachte 1] de jerrycan opgehaald bij het schuurtje van verdachte. [24] Verdachte had gezegd dat er een jerrycan in de schuur was die opgehaald kon worden. [25] [medeverdachte 1] zei dat er sporen van hen lagen in het chalet, schoensporen van hem, en dat die weg moesten. [medeverdachte 2] is met [medeverdachte 1] meegereden naar het chalet, om hem emotionele steun te geven. [26] [medeverdachte 2] denkt dat zij de deur van het huisje met de sleutel heeft opengedaan. [27] In het chalet zei [medeverdachte 1] ’geef me die jerrycan’ en hij ging sprenkelen. [28] In de woonkamer was het een grote teringzooi, [medeverdachte 2] zag een soort bed, [medeverdachte 1] ging sprenkelen, [medeverdachte 2] stond erbij en keek ernaar. [29] In een kamer zag ze iets met een vloerkleed. [30] De jongen (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) heeft benzine gesprenkeld in de woonkamer en in de slaapkamers. De jongen stak het aan met een aansteker. [31]
Op basis van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 14 maart 2014 opzettelijk brand hebben gesticht in [chalet 1] op De Strokel in Ermelo. [medeverdachte 3] heeft daarbij geen uitvoeringshandelingen verricht, maar uit haar verklaring en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 3] de brandstichting heeft beraamd, via verdachte een auto en brandstof heeft geregeld en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft aangezet tot de brandstichting zelf.
-
Medeplegen of medeplichtigheid?
De vraag is of verdachte op grond van vorenstaande bewijsmiddelen kan worden aangemerkt als een medepleger van de brandstichting of dat hij daaraan medeplichtig is of dat hij dient te worden vrijgesproken.
Voor het antwoord op die vragen komt betekenis toe aan de voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Feit is, dat door de verschillende verdachten in dit dossier uiteenlopend is verklaard en op verschillende momenten is verklaard. Anders dan door de raadsman bepleit, acht de rechtbank de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen, zoals hiervoor samengevat, betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen op het niveau van de relevante bijzonderheden overeen, ook al is door de verschillende verdachten niet eensluidend verklaard over het moment waarop het brandstichtingsplan voor het eerst besproken werd en wie daarbij aanwezig waren. De omstandigheid dat [medeverdachte 2] tijdens haar tweede verhoor, op dezelfde dag afgenomen als het eerste door de verdediging bedoelde verhoor, meer of anders heeft verklaard over het aandeel van verdachte, doet aan de betrouwbaarheid van haar uiteindelijke verklaring niet af; ook over haar eigen aandeel is [medeverdachte 2] immers later nader gaan verklaren. De enkele omstandigheid dat een verdachte verklaringen uit een eerder verhoor wijzigt, aanvult om een vergissing recht te zetten (zoals bijvoorbeeld over het ophalen van de jerrycan), iets te verduidelijken of een eerder verzwegen aandeel toch te onthullen (wel in chalet geweest bij brandstichting), maakt die verklaringen daarmee als zodanig nog niet onbetrouwbaar.
De verklaringen van [medeverdachte 2] stemmen op belangrijke punten overeen met wat verdachte heeft verklaard over wat hem door [medeverdachte 3] is verteld, namelijk over een drugsgerelateerde vechtpartij waarbij veel bloed was ontstaan dat opgeruimd moest worden. Alleen op het meest springende punt, namelijk dat [medeverdachte 3] tegen verdachte heeft gezegd dat er daardoor een dode in haar woning lag, een omstandigheid die zowel voor zijn zus als voor verdachte belastend is, heeft verdachte een ontkennende verklaring afgelegd.
Door [medeverdachte 1] is, anders dan door de verdediging is aangevoerd, wel degelijk verklaard over een dode (p. 1038). Dat dit niet op een en dezelfde pagina van het politieverhoor is uitgewerkt, kan hieraan niet afdoen.
De vraag wanneer precies voor het eerst en verder over het brandstichtingsplan is gesproken, verliest aan betekenis. Verdachte heeft in dit verband en voor zover hier relevant verklaard dat ze rond 17.30 à 17.45 uur bij hem waren. Bij het gesprek waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en hij. Verdachte wist dat er veel bloed was en dat ze (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) zei dat er de fik in moest. [32] Uit verdachtes verklaring volgt dat hij - volgens hem sinds de vrijdagnamiddag - wist van het brandstichtingsplan.
De rechtbank overweegt verder dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met hun verklaringen ook zichzelf hebben belast. Daarbij is niet gebleken dat zij motieven hadden om verdachte ten onrechte aan te wijzen als medebetrokkene bij de brandstichting.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank dan ook mee, dat verdachte wist dat er in het chalet van zijn zus een dode man lag als gevolg van geweld, dat de brandstichting diende om sporen weg te maken en dat verdachte die brandstichting mogelijk heeft gemaakt door zijn auto en benzine als brandversneller ter beschikking te stellen.
Verdachtes eigen verklaring dat hij weliswaar wist dat er in het chalet iets was gebeurd, een vechtpartij, waardoor er veel bloed lag en dat zijn zus haar chalet in brand wilde steken, maar dat hij zich daarvan gedistantieerd heeft, acht de rechtbank mede gezien het vorenstaande niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft verder verklaringen afgelegd die weersproken worden door onderzoeksresultaten in het dossier, zodat de rechtbank zijn verklaringen over een alternatieve toedracht ook om die reden niet aannemelijk acht.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij pas merkte dat zijn auto, die bij de voetbalclub stond, was verdwenen nadat hij van zijn toenmalige vriendin rond 21.30 uur had gehoord dat de woning van zijn zus [medeverdachte 3] in brand stond en dat er iemand lag. Verdachte heeft ook verklaard dat hij door zijn zus [medeverdachte 3] werd gebeld om 21.41 uur en dat hij haar toen afbekte omdat ze zijn auto ongevraagd had meegenomen, dat hij haar zei dat haar huisje in de brand stond en dat er iemand lag en dat [medeverdachte 3] toen zei dat ze dat al wist. Deze verklaringen zijn strijdig met objectieve onderzoeksgegevens. Zo blijkt uit het dossier dat verdachte pas rond 22:11 uur telefonisch contact heeft gehad met zijn toenmalige vriendin [33] (en dat het laatste gesprek daarvoor met zijn toenmalige vriendin om 20.08 uur was [34] ) en dat hij om 22.15 uur uitbelt met zijn zus (gespreksduur 35 seconden) [35] . Verdachtes toenmalige vriendin was pas door een telefoontje rond 21.58 uur op de hoogte van de brand. [36] Verdachte heeft verder geen afdoende verklaring gegeven voor de 14 contacten van zijn telefoon met die van [medeverdachte 3] tussen 19.30 en 21.41 uur op 14 maart 2014, welke dateren van na het telefoongesprek met de politie kort na het Mc Donaldsbezoek, en wat daarbij dan aan de orde is geweest. Belangrijker is nog dat de brandweer na de melding rond 21.32 uur bij het chalet aankwam. [37] De rechtbank acht derhalve het niet mogelijk dat verdachte al rond 21.30 uur van de brand en een dode wist en dat om 21.41 uur een gesprek tussen verdachte en zijn zus heeft plaatsgevonden met de door verdachte beweerde inhoud.
Verdachte heeft evenmin een verklaring kunnen geven voor het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de jerrycan uit zijn schuur konden halen, terwijl volgens verdachte zijn schuur altijd op slot is. Daarnaast heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de reservesleutel van zijn auto.
Verdachte heeft verder geen bevredigende verklaring kunnen geven voor het feit dat hij op geen enkel moment vragen aan zijn zus heeft gesteld; niet toen zij hem vrijdag overdag belde met de mededeling dat zij over iets belangrijks wilde praten, evenmin toen zij korte tijd later hem opzocht op zijn werk en evenmin bij verdachte thuis aan het einde van de middag toen verdachtes zus volgens verdachte sprak over een groot probleem dat zij had.
Het alternatieve scenario van verdachte, dat hij geen enkele medewerking heeft verleend aan de brandstichting en zich daarvan gedistantieerd heeft, is derhalve niet aannemelijk.
Steun voor verdachtes verklaring kan evenmin gevonden worden in de verklaring van [medeverdachte 3] , voor zover die inhoudt dat het plan om het chalet in brand te steken is gemaakt toen zij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met zijn drieën in de auto zaten na het telefoontje op de vrijdagavond van de politie en dat zij daarna geen contact meer heeft gehad met verdachte, alsmede dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op aanwijzingen van [medeverdachte 3] de benzine hebben opgehaald bij verdachte en dat [medeverdachte 3] de reservesleutel had van verdachtes auto. Vaststaat immers dat verdachte op de hoogte was van het brandstichtingsplan en dat kan hij alleen zijn geweest als er nog wel contact is geweest tussen hem en (tenminste) zijn zus. Bovendien valt de verklaring van [medeverdachte 3] niet te rijmen met de verklaringen van verdachte over de toegang tot zijn schuur en de autosleutel. Zo heeft verdachte verklaard dat de schuur op slot zit, dat verdachte dat altijd controleert en dat alleen zijn vriendin, als ze thuis is, hem af en toe openlaat. Verder heeft verdachte verklaard dat niemand zijn autosleutel wist te liggen, dat hij zijn eigen sleutel bij zich had en dat de reservesleutel in zijn eigen auto lag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en dat hij evenmin bij de brandstichting aanwezig was. De bijdrage van verdachte bestond uit het beschikbaar stellen van zijn auto en een jerrycan benzine als brandversneller. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte niet worden aangemerkt als een nauwe en bewuste samenwerking ter uitvoering van een gezamenlijke plan om brand te stichten, hetgeen is vereist voor een bewezenverklaring van medeplegen van brandstichting. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte medeplichtig is geweest aan de brandstichting door te zorgen voor het vervoersmiddel en de brandstof die door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook zijn gebruikt bij de feitelijke brandstichting. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de brandstichting dan ook bewezen.
- Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel?
De vraag is gerezen, of de brandstichting alleen gevaar voor goederen heeft opgeleverd, of ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Het dossier bevat op dit punt de volgende informatie.
Het stamproces-verbaal forensische opsporing beschrijft dat de in het dossier gevoegde luchtfoto’s een reëel beeld weergeven van de gevaarzetting voor personen en goederen die bij deze brand te duchten was, waarbij is geverbaliseerd dat op de foto’s te zien is dat rechts aan de voorzijde van het chalet een houting schutting staat tussen het huis en de coniferenhaag en links aan de achterzijde een opslagplek voor hout en andere goederen, grenzend aan de woning en de coniferenhaag. Verder is geverbaliseerd dat coniferenhagen bekend zijn om de groene buitenkant en de verdorde binnenzijde die bij brand snel kan uitbreiden. Aan de hand daarvan is door verbalisant geconcludeerd dat er voldoende brandbare elementen aanwezig zijn die de gevaarzetting van het gemeen gevaar voor goederen en personen ondersteunen (p. 5406).
Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing bevat de passage dat (om daar genoemde redenen) kan worden gesteld dat er in de woning al dan niet opzettelijk open vuur is bijgebracht of achtergelaten waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was. Door de geringe afstand en de begroeiing rond de woning was een overslag bij een uitslaande brand niet uit te sluiten waardoor er gevaar voor de omgeving te duchten was (p. 5646).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze processen-verbaal te summier dan wel te weinig concreet voor de conclusie dat sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Die begrippen worden in die processen-verbaal ook niet gebruikt.
Ook andere informatie uit het dossier is onvoldoende concreet en specifiek om levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Zo blijkt niet uit het procesdossier dat de bewoners van de naastgelegen chalets thuis waren op het moment van de brandstichting. Wel was ten tijde van de brand aanwezig de bewoonster van een tegenovergelegen [chalet 2] met haar baby. Deze bewoonster en meldster van de brand heeft bij ontdekking van de brand haar baby opgepakt en de woning verlaten. Volgens haar zag zij toen eigenlijk ook geen vlammen meer.
De rechtbank heeft op grond hiervan niet kunnen vaststellen dat er voor deze bewoonster en haar kind (voorzienbaar) gevaar is geweest ten tijde van de brandstichting. Uit het dossier blijkt namelijk niet voldoende wat de afstand is tussen de [chalet 1] en [chalet 2] . Getuige [getuige 1] , bewoner van [chalet 2] , schat die afstand op een meter of 10. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende dat een brand als hier aan de orde een zodanig risico veroorzaakt dat bewoners van een chalet gelegen op ongeveer 10 meter afstand aan de overkant van de weg door de brand direct in gevaar zouden kunnen komen; dit is in de hiervoor genoemde processen-verbaal niet verder uitgewerkt. De enkele verwijzing naar luchtfoto’s in combinatie met de aanwezigheid van een coniferenhaag achter [chalet 1] en schuttingen en een passage over brandbaarheid van coniferen, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, te minder omdat de in de tenlastelegging bedoelde personen zich aan de overzijde van de weg bevonden en er geen coniferenhaag is die over die weg loopt.
De rechtbank is – anders dan de officieren van justitie – van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat door de brandstichting levensgevaar voor personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten de in de tenlastelegging genoemde personen, is ontstaan. De verdachte zal derhalve ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 maart 2014 medeplichtig is geweest aan de brandstichting in [chalet 1] op De Strokel in Ermelo. Door de brand is gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, namelijk voor het chalet en de zich daarin bevindende goederen.
- Poging wegmaken lijk (feit 2)
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook bewezen dat de brand is gesticht met het doel om het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te laten verdwijnen dan wel zodanig te verbranden dat de oorzaak van zijn overlijden niet meer was te achterhalen en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Nu het stoffelijk overschot niet geheel is verbrand en evenmin onherkenbaar is geworden, is er sprake van een poging, in vereniging gepleegd, en niet van een voltooid delict, waaraan verdachte zoals hem subsidiair ten laste is gelegd, medeplichtig is.
De gevoerde verweren worden verworpen op dezelfde gronden als hiervoor bij de brandstichting geformuleerd, welke overwegingen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op dezelfde gronden als hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
feit 1 subsidiair:
[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] in
of omstreeksde periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk brand
heeft/hebben gesticht, hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] en
/ofeen
of meerander
(en)opzettelijk brand hebben
/heeftgesticht in een woning (te weten een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking hebben gebracht met benzine(damp), in elk geval met
(een)brandbare stof
(fen
), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of voor de aldaar aanwezige een of meer kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van voornoemde woning en
/ofheeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine,
althans gevuld met een brandbare stof,klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die
[medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] ;
feit 2 subsidiair:
[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] in
of omstreeksde periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] en
/of zijn/haar/hun mededader
(s) en/of verdachtesvoorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het
stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden,
te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine)
over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot
heeft/hebben gesprenkeld
/gegooid/gebrachten
/of(vervolgens) die benzine
/brandbare stof heeft/hebben aangestoken dan wel tot ontbranding
heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond (te weten in een [chalet 1] , gelegen op chaletpark/bungalowpark De Strokel), en
/ofheeft
hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine,
althans gevuld met een brandbare stof,klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid tot opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gevaar voor goederen te duchten is, in vereniging gepleegd;
feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid tot een poging tot het verbranden of wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, in vereniging gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat sprake is (geweest) van voor hem beschadigende media-aandacht. Verder zijn als gevolg van de strafzaak relaties stukgelopen en heeft hij zijn bedrijfsactiviteiten moeten beëindigen. De raadsman heeft verder gewezen op het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en op de samenloop tussen de ten laste gelegde feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 23 september 2016;
- voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland van 22 mei 2014 en 7 augustus 2014.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij meermalen met justitie in aanraking is gekomen voor overtreding van de Wet aansprakelijkheid motorvoertuigen, laatstelijk op 29 juni 2015.
Verdachte heeft werk, in loondienst.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte behulpzaam is geweest bij het plegen van brandstichting en de poging tot het wegmaken van een lijk terwijl hij wist dat die brandstichting tot doel had de betrokkenheid van zijn zus bij de gewelddadige dood van het slachtoffer te maskeren en haar sporen daarbij te wissen. De beslissing om brand te stichten in de woning waar het overleden slachtoffer zich al bijna een dag bevond, maakt duidelijk hoe ver verdachte bereid was te gaan om hand- en spandiensten te verlenen aan zijn zus: zo’n brandstichting kan immers bijzonder gevaarlijk en risicovol voor de omgeving zijn. Het brandstichtingsplan getuigt verder van weinig eerbied voor de stoffelijke resten van het slachtoffer, van wie ook verdachte wist dat hij door gewapend geweld om het leven was gebracht. De wetenschap dat het slachtoffer op bijzonder gewelddadige wijze is gedood en dat daarna getracht is zijn lichaam aan de vlammen prijs te geven om sporen van dat misdrijf uit te wissen, heeft het leed van de nabestaanden vergroot.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak sprake is van aanzienlijk tijdsverloop, namelijk van ruim tweeëneenhalf jaar sinds het plegen van de feiten, dat voor een groot deel niet aan de proceshouding van verdachte te wijten is.
Alles overwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Deze straf is lager dan door de officieren van justitie gevorderd omdat de rechtbank ten aanzien van de brandstichting de strafverzwarende omstandigheid van levensgevaar niet bewezen acht en de rechtbank de feiten en het tijdsverloop anders weegt. De straf is hoger dan de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht; de voorlopige hechtenis is niet bedoeld als een voorschot op een eventueel op te leggen straf en dient daarnaast andere doelen, zoals beperking van recidivegevaar. De rechtbank ziet in vooral de ernst van de gepleegde feiten geen aanleiding voor oplegging van een kortere vrijheidsstraf, een voorwaardelijk strafdeel en/of een andere strafsoort. De media-aandacht voor deze zaak is geen reden voor strafvermindering gezien verdachtes proceshouding en de ernst van de feiten.
De tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, wordt op de op te leggen straf in mindering gebracht.

8. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.102,35 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014, waarvan € 758,47 voor reiskosten voor het strafproces in eerste aanleg en € 343,88 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep.
Ter terechtzitting heeft [benadeelde 1] haar vordering verminderd met € 18,15 zijnde de reiskosten ten behoeve van een bezoek aan het bureau Laumen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.068,25 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014, waarvan € 656,10 voor reiskosten voor het strafproces in eerste aanleg en € 412,15 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep.
Ter terechtzitting heeft [benadeelde 2] zijn vordering verminderd met € 26,04 zijnde de reiskosten ten behoeve van een bezoek aan het bureau Laumen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep.
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014 voor reiskosten voor het strafproces in hoger beroep.
Toelichting
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben om vergoeding gevraagd van de reiskosten (uitgaande van
€ 0,29 per kilometer) die zij hebben gemaakt in verband met de strafzaak. Dit betreft de kosten van bezoeken aan het politiebureau en de diverse strafzittingen van de rechtbank die zij hebben bijgewoond. Daarnaast worden de reiskosten voor tien strafzittingen in hoger beroep en de reiskosten voor een gesprek met de advocaat-generaal gevorderd. [benadeelde 3] en [benadeelde 4] vorderen eveneens reiskosten voor tien strafzittingen in hoger beroep en reiskosten voor een gesprek met de advocaat-generaal.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten voor de strafzaak in eerste aanleg kunnen worden toegewezen voor zover deze kosten de zittingsdagen betreffen waarop de strafzaak van verdachte is behandeld. Het betreft daarbij volgens de officieren van justitie de zittingen van 1 en 29 februari 2016, 25 mei 2016 en 21 november 2016.
Ten aanzien van de reiskosten voor de hoger beroepsprocedure hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Niet staat vast dat hoger beroep zal worden ingesteld door een van de partijen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen af te wijzen voor zover deze zien op de reiskosten voor de procedure in hoger beroep nu deze kosten niet zijn gemaakt. Ten aanzien van de reiskosten voor de procedure in eerste aanleg heeft de raadsman betoogd dat de zittingsdagen voor de behandeling van de zaak van verdachte beperkt zijn tot twee dagen voor regiezittingen en één voor de inhoudelijke behandeling. Voor zover de vorderingen zijn ingediend als nabestaanden en een beroep is gedaan op de directe werking van de Europese richtlijn 2012/29/Eu in combinatie met artikel 260 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen tot schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Reiskosten
De kosten voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg zijn toewijsbaar (inclusief de reiskosten voor het politiebureau), met in achtneming van het volgende.
  • Toewijsbaar zijn alleen de kosten die zijn gemaakt in verband met strafzittingen in de strafzaak tegen deze verdachte, niet de kosten die in de andere strafzaken zijn gemaakt.
  • Voor zover tijdens een terechtzitting meerdere strafzaken zijn behandeld, zullen de gemaakte reiskosten evenredig worden verdeeld over de betrokken verdachten.
  • De reiskosten voor de strafzitting van 1 februari 2016 zijn niet toewijsbaar, omdat deze terechtzitting in verband met artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering nietig was. Om die reden is de regiezitting van 1 februari 2016 op een later moment ‘overgedaan’. Deze kosten komen niet voor rekening van verdachte.
De (geraamde) kosten voor de procedure in hoger beroep zijn thans niet toewijsbaar nu niet vast staat dat en in welke omvang deze kosten zullen worden gemaakt. De rechtbank acht het overigens wel begrijpelijk dat deze kostenpost is opgevoerd, nu de wetgever er voor heeft gekozen om in de strafprocedure niet de mogelijkheid te openen voor de benadeelde partij om in hoger beroep de vordering te wijzigen of te vermeerderen met - minst genomen - de kosten die zijn opgekomen na de procedure in eerste aanleg. Hierdoor wordt de benadeelde partij gedwongen deze nog niet gemaakte (maar soms wel voorzienbare) kosten reeds in eerste aanleg te vorderen. In zoverre zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Een en ander resulteert in de volgende toewijsbare kosten voor [benadeelde 1] :
- reiskosten t.b.v. rechtszittingen en politiebureau:
1 x € 37,- € 37,00
3 x € 37,- : 4 € 27,75
(€ 17,92 + € 19,31) : 4
€ 9,31
Totaal
€ 74,06
Voor [benadeelde 2] :
- reiskosten t.b.v. rechtszittingen en politiebureau:
1 x € 37,58 € 37,58
2 x € 37,58 : 4 € 18,79
€ 28,71 : 4
€ 7,18
Totaal
€ 63,55
De wettelijke rente is niet toewijsbaar vanaf 14 maart 2014 zoals gevorderd, omdat die kosten toen nog niet waren gemaakt. De reiskosten zullen derhalve vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 2 november 2016, de datum waarop de vordering bij de rechtbank is ingediend.
De benadeelde partijen zullen voor zover meer of anders is gevorderd niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 47, 48, 55, 57, 63, 151 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9. Beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft gepleegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, te weten de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van s
  • legt aan veroordeelde de
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feiten 2 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de
  • verklaart de
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014036214, gesloten op 20 april 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1270-1272.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1273-1274.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1355.
5.Proces-verbaal, p. 1367.
6.Proces-verbaal, p. 1369.
7.NFI-rapport: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, p. 6378.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2569.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1369 en 1370.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 1383 en 1385.
11.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, p. 5648 en 5652.
12.NFI-rapport: Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Ermelo op 14 maart 2014, p. 5688.
13.Proces-verbaal van het RC-verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] , p. 327.
14.Proces-verbaal van het RC-verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] , p. 256.
15.Proces-verbaal van het RC-verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] , p. 260.
16.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 1023, 1034 en 1050
17.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , p. 1038-1042.
18.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 495 en 539.
19.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 497.
20.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 613.
21.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 537.
22.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 614.
23.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 502.
24.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 516-517 en 588.
25.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 517.
26.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 505.
27.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 588-589.
28.Proces-verbaal van verhoor ven medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 645.
29.Proces-verbaal van verhoor ven medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 612.
30.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 542 en 543.
31.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 506.
32.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 1221-1222.
33.Proces-verbaal van bevindingen Analyse historische verkeersgegevens in gebruik bij [naam 2] , p. 4008
34.Proces-verbaal van bevindingen Analyse historische verkeersgegevens in gebruik bij verdachte [verdachte] , bijlage 1, p. 4030.
35.Proces-verbaal van bevindingen Analyse historische verkeersgegevens in gebruik bij verdachte [verdachte] , p. 4021.
36.Proces-verbaal van bevindingen Analyse historische verkeersgegevens in gebruik bij [naam 2] , p. 4013.
37.Processen-verbaal van bevindingen, p. 1367, p. 1369.