ECLI:NL:RBGEL:2016:6564

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
05/760051-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een 20-jarige militair in een zaak van poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 5 december 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige militair, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer met een deodorantbus, waarbij het uitstromende gas in combinatie met een aansteker vlam vatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan het strafbare feit had geleverd. Zowel de officier van justitie als de verdediging pleitten voor vrijspraak, en de militaire kamer concludeerde dat er geen sprake was van medeplegen, aangezien de medeverdachte de enige was die daadwerkelijk de handeling uitvoerde. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit, en sprak hem vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760051-16
Datum uitspraak : 5 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting
van 21 november 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 06 januari 2016 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans op de [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met) een fles/bus deodorant op de/een onderbe(n)(e)n van die [slachtoffer] heeft gericht en/of heeft gespoten waarbij hij en/of zijn mededader het uitstromende gas en/of de uitstromende vloeistof met een aansteker heeft laten ontbranden (waardoor die [slachtoffer] ,(tweedegraads) brandwonden aan de/een
onderbe(n)(e)n heeft bekomen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 januari 2016 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans op de [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door(met) een fles/bus deodorant op de/een
onderbe(n)(e)n van die [slachtoffer] te richten en/of spuiten waarbij hij en/of
zijn mededader het uitstromende gas en/of de uitstromende vloeistof met een
aansteker te laten ontbranden waardoor die [slachtoffer] ,(tweedegraads)
brandwonden aan de/een onderbe(n)(e)n heeft bekomen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair danwel het subsidiair tenlastegelegde feit. De officier van justitie vordert dan ook vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte brengt naar voren dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte] een grap met aangever uit ging halen, maar dat hij niet wist dat hier vuur bij betrokken zou zijn. Hij is verder ook niet betrokken geweest bij het feit.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] is geweest die met de bus deodorant richting aangever heeft gespoten en hierbij het uitstromende gas met een aansteker heeft laten ontbranden. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking. Medeverdachte [medeverdachte] heeft weliswaar verklaard dat verdachte de uitvoering heeft bedacht – het spuiten met deodorant en vervolgens met een aansteker een vlam doen ontstaan – en hem hiertoe zijn aansteker heeft gegeven, maar deze verklaring vindt geen ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen volgt ook geen andere wezenlijke bijdrage of uitvoeringshandeling van verdachte aan het strafbare feit. Het enkele feit dat verdachte zich in dezelfde kamer bevond als [medeverdachte] is onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen. Geconcludeerd moet dus worden dat er geen sprake was van medeplegen.
Op grond van het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de militaire kamer.
Beoordeling door de militaire kamer
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte is vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
verklaartde benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. J. Barrau (voorzitter), mr. P.C. Quak en Luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen en mr. J.M.B. Moll van Charante, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2016.