Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers hebben zich op 29 juni 2016 gemeld bij het Werkbedrijf en hebben op voet van artikel 44 van de Pw aan aanvraag ingediend voor bijstand voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
3.
Verweerder heeft bij primair besluit bijstand toegekend per 29 juni 2016 voor een bedrag van netto € 1.389,57 per maand. Voorts is daarbij vermeld dat verweerder een vordering heeft openstaan van in totaal € 139.349,39. Voor de terugbetaling van deze vordering houdt verweerder ingaande 29 juni 2016 € 104,22 per maand in op deze uitkering. Dit is 7,5% van de voor verzoekers geldende uitkeringsnorm inclusief eventuele toeslagen. Verweerder mag tot 10% inhouden van de voor verzoekers geldende bijstandsnorm. Omdat de meeste uitkeringsgerechtigden extra kosten door hogere woonlasten en/of premies ziektekostenverzekering hebben houdt verweerder minder in dan 10%. Indien verzoekers extra kosten dan gemiddeld denken te hebben, dan kunnen verzoekers om verlaging van het aflossingsbedrag verzoeken. Hiervoor moeten verzoekers binnen twee weken kopieën opsturen van hun huur, huurtoeslag, ziektekostenpremie en ziektekostentoeslag.
4. Bij brief van 19 oktober 2016 hebben verzoekers pro forma bezwaar gemaakt tegen verweerders toekenningsbesluit waarbij is verzocht om een termijn voor het indienen van gronden. Vervolgens heeft verzoekers gemachtigde op 10 november 2016 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend op grond dat er omstandigheden zijn om de draagkracht op nihil te stellen.
5.
Verweerder verzet zich tegen de verzochte voorlopige voorziening. Verweerder stelt dat in het toekenningsbesluit staat vermeld dat verzoekers de uitvoerende afdeling (Team Inkomen) kunnen verzoeken het aflossingsbedrag opnieuw te laten berekenen. Een nieuwe berekening kan leiden tot een verlaging van het aflossingsbedrag. Verzoeker heeft geen gegevens ingeleverd. De in bezwaar aangeleverde stukken zijn niet compleet, zodat geen nieuwe berekening kan worden gemaakt. De ziektekostenpremies (basis en aanvullend) en de huurspecificatie over juli 2016 ontbreekt. Zodra deze gegevens zijn overgelegd kan een nieuwe berekening worden gemaakt, aldus verweerder.
6. Bij brief van 23 november 2016 heeft de griffier verzocht aannemelijk te maken dat hier sprake is van een acute financiële noodsituatie. Daarbij is verzoekers gemachtigde verzocht te reageren op hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft aangegeven.
7. Bij fax van 30 november 2016 heeft verzoekers gemachtigde verzocht om een nadere termijn van twee weken omdat verzoekers meer tijd nodig hebben om de verzochte gegevens te verstrekken en te reageren op het verweerschrift.
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie op grond waarvan de behandeling van verzoekers bezwaarschrift niet (langer) kan worden afgewacht. Voorts moet worden vastgesteld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt waarom zij niet adequaat hebben kunnen reageren op hetgeen verweerder in zijn toekenningsbeslissing heeft aangegeven met betrekking tot de hoogte van de inhouding. Eerst uit het verzoek om voorlopige voorziening kan worden afgeleid dat verzoekers beogen de inhouding aan te passen.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat het rechtsmiddel van (pro forma) bezwaar in beginsel niet aangewezen is om aanpassing van het inhoudingsbedrag te komen. Verzoekers hebben zelf invloed op het inhoudingsbedrag door nadere gegevens in te leveren. Nu zij dit niet hebben gedaan kan een voorlopige voorziening niet tot het beoogde resultaat leiden.
11. Met het vervolgens indienen van een voorlopige voorziening zonder een acuut financieel belang aannemelijk te maken en na confrontatie daarmee verzoeken om aanhouding zonder een deugdelijke motivering naast de eerdere constatering dat noch voor het (pro forma) bezwaarschrift noch het verzoek om voorlopige voorziening bij verweerder is verzocht om aanpassing van de inhoudingen, heeft de gemachtigde naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen hiervoor in aanmerking is genomen, onredelijk gebruik gemaakt van procesrecht, hetgeen rechtvaardigt dat verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
12. Voor vergoeding van proceskosten en griffierecht kan, gelet op het voorgaande, geen aanleiding bestaan.