ECLI:NL:RBGEL:2016:6478

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3309
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep van Stichting [X] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden. Het beroep was ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaar dat eiseres had ingediend tegen de waardevaststelling van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2014. Eiseres had op 1 april 2014 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 februari 2014, maar de heffingsambtenaar had geen uitspraak op het bezwaar gedaan. Eiseres heeft de heffingsambtenaar herhaaldelijk in gebreke gesteld, maar zonder resultaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet is verschenen op de zitting en ook geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat de heffingsambtenaar in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496 en het betaalde griffierecht van € 334. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft gereageerd op de verzoeken van eiseres en dat zijn proceshouding niet overtuigend was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/3309
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2016 in de zaak tussen

Stichting [X] , gevestigd te [Z] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

Het niet doen van uitspraak op het bezwaar van eiseres tegen de voor het kalenderjaar 2014 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking van 28 februari 2014.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [A] . Namens verweerder is, met telefonische kennisgeving, niemand verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak alsnog een uitspraak op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 496;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 1 april 2014 bezwaar gemaakt tegen de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan de [A-straat 1] te [Z] bij de bestreden beschikking.
2. Bij brief van 12 februari 2015 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
3. Op 25 februari 2015 heeft eiseres van verweerder een concept-uitspraak ontvangen, waarop eiseres heeft medegedeeld dat zij gehoord wil worden voordat definitief uitspraak op bezwaar wordt gedaan. Dat (telefonische) hoorgesprek heeft ook al plaatsgevonden.
4. Eiseres heeft bij faxbericht van 26 mei 2015 een eerste keer beroep ingesteld tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar (geregistreerd onder nummer AWB 15/2975). Verweerder heeft naar aanleiding hiervan geen verweerschrift ingediend. Ook de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft hij niet overgelegd. Het onderzoek ter zitting in die beroepsprocedure heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Zonder de rechtbank hiervan vooraf in kennis te stellen, is verweerder niet verschenen.
5. Bij uitspraak van 23 februari 2016 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om binnen zes weken na de verzenddatum (eveneens 23 februari 2016) alsnog een uitspraak op bezwaar bekend te maken. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder als gevolg van het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar de maximale dwangsom van € 1.260 heeft verbeurd als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.
6. Verweerder heeft binnen die termijn van zes weken geen uitspraak op bezwaar gedaan. Eiseres heeft verweerder daarom bij (per fax en gewone post verzonden) brief van 6 april 2016 andermaal in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken een uitspraak op bezwaar bekend te maken. Ook deze termijn is verstreken zonder dat verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan, althans een dergelijke uitspraak is niet aan eiseres bekendgemaakt.
7. Eiseres heeft bij een op 1 juni 2016 gedagtekend faxbericht, ontvangen door de rechtbank op 2 juni 2016, wederom beroep ingesteld wegens het nog altijd uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft ook naar aanleiding hiervan en ondanks een rappel geen verweerschrift ingediend. Evenmin zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De griffier heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch contact opgenomen met verweerder vanwege het uitblijven van een reactie naar aanleiding van het ingestelde beroep, anders dan het door de rechtbank gehonoreerde verzoek om de behandeling van het beroep uit te stellen tot na 15 november 2016. Verweerder heeft bij die gelegenheid aangegeven dat hij geen idee heeft hoe het zover heeft kunnen komen en dat hij de meerwaarde van zijn aanwezigheid bij de zitting niet ziet. Ook gaf hij aan dat het bijwonen van de zitting om bedrijfseconomische redenen niet uit kan. Ter zitting van 17 november 2016 is verweerder, hoewel op een regelmatige wijze uitgenodigd, dan ook niet verschenen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Tegen onderhavige beschikking is reeds op 1 april 2014 bezwaar gemaakt. Nog altijd heeft verweerder hierop geen uitspraak op bezwaar gedaan, althans een uitspraak is eiseres en de rechtbank niet bekend. Onduidelijk blijft wat aan het doen van uitspraak op bezwaar of de bekendmaking ervan in de weg staat, temeer nu verweerder kennelijk wel in staat is geweest een concept uitspraak toe te sturen en eiseres - naar zij onweersproken heeft gesteld - al op het bezwaar is gehoord. Ook de eerdere uitspraak van de rechtbank en de inmiddels verbeurde dwangsom van € 1.260 zijn niet voldoende middelen gebleken om verweerder te laten bewegen. De rechtbank rekent het verweerder aan dat hij gelegenheden om hierover meer helderheid te verschaffen, zoals in een verweerschrift of tijdens een onderzoek ter zitting, tot tweemaal toe onbenut aan zich voorbij heeft laten gaan. De door verweerder gemaakte afweging om niet ter zitting van 17 november 2016 te verschijnen, overtuigt in dat licht niet.
9. Nu ook overigens aan de voorwaarden voor het instellen van beroep wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar is voldaan, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaald dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een uitspraak op bezwaar bekendmaakt. Tevens heeft de rechtbank op de voet van het derde lid van dat artikel aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbonden van € 200 voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven met een maximum van € 15.000. Bij de bepaling van de hoogte van deze nadere dwangsom is rekening gehouden met de proceshouding van verweerder.
10. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496. De wegingsfactor wordt bepaald op 0,5 (lichte zaak) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. V.F.R. Woeltjes, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.