1.2Met ingang van 16 september 2015 heeft verweerder de WW-uitkering beëindigd en eiseres voor 10 uur per week ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 23 december 2015 heeft eiseres een nieuwe WW-aanvraag gedaan. Daarbij heeft zij opgemerkt dat zij met ingang van 9 december 2015 weer hersteld is en voorts dat de arbeidsomvang met ingang van 16 juni 2015 is teruggebracht naar 16 uur per week. Zij heeft verweerder verzocht om haar een WW-uitkering toe te kennen gebaseerd op 16 uur per week. Verweerder heeft daarop het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat het een keuze van eiseres is geweest die ertoe heeft geleid dat zij met ingang van 16 juni 2015 voor 6 uur per week werkloos is geworden. Zij had er ook voor kunnen kiezen om zich voor deze 6 uur per week ziek te melden bij de werkgever. Onder die omstandigheden is de werkloosheid volgens verweerder verwijtbaar en is verweerder gehouden te weigeren haar WW-uitkering uit te betalen.
3. In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat er geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Volgens eiseres was zij ongeschikt bevonden voor de eigen bedongen arbeid en verrichtte zij passende werkzaamheden tijdens het derde ziektejaar. Eiseres was niet op grond van de arbeidsovereenkomst met de werkgever gehouden om deze werkzaamheden te verrichten maar vanwege de verplichting om te re-integreren in passende arbeid. Eiseres heeft het advies van de bedrijfsarts opgevolgd om minder uren werkzaam te zijn in die passende arbeid. Er was geen grond om dit te weigeren. Zij heeft niet voor 6 uur per week ontslag genomen, maar is om medische redenen minder gaan werken. Volgens eiseres geeft dit haar voor deze 6 uren recht op een WW-uitkering. Namens eiseres is er ter zitting voorts op gewezen dat zij weliswaar heeft geprobeerd zich bij de werkgever ziek te melden, maar dat de werkgever zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuw bedongen arbeid en dat er voor de 6 uren die eiseres minder moest gaan werken geen loondoorbetalingsverplichting meer gold.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Het verwijt dat verweerder eiseres maakt is dat de werkgever voor deze 6 uren een loondoorbetalingsverplichting had, zodat eiseres loondoorbetaling had kunnen (en moeten) afdwingen door zich ziek te melden. Eiseres stelt zich echter gemotiveerd op het standpunt dat dit niet mogelijk was, omdat er geen sprake was van nieuw bedongen arbeid maar van passende werkzaamheden die zij moest verrichten in het kader van haar re-integratieverplichting en de werkgever derhalve geen loondoorbetalingsverplichting bij ziekte had. Verweerder had moeten onderzoeken of er inderdaad geen loondoorbetalingsverplichting bestond. Het al dan niet bestaan van deze verplichting is immers van belang om te kunnen beoordelen of eiseres redelijkerwijs een alternatief had voor de door haar gekozen handelwijze.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen dient verweerder alsnog te onderzoeken of er sprake was van een loondoorbetalingsverplichting aan de zijde van de werkgever voor de 6 uren die eiseres naar zij stelt om medische redenen minder is gaan werken. Wanneer dit niet het geval blijkt te zijn, dient verweerder te beoordelen wat de consequenties daarvan moeten zijn voor de bestreden besluitvorming. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken na de verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.