ECLI:NL:RBGEL:2016:6294

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 407
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van de Ziektewet en de medische belastbaarheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van het ziekengeld van eiser op grond van de Ziektewet (ZW). Eiser had zijn ziekengeld met ingang van 4 november 2015 beëindigd gekregen door verweerder, die op basis van medische onderzoeken concludeerde dat eiser niet meer ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid als projectleider in de bouw. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was verricht en dat zijn beperkingen niet juist waren beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische belastbaarheid van eiser op de datum in geding niet op inhoudelijk overtuigende wijze was gemotiveerd. De rechtbank heeft daarbij de rapporten van de door eiser geraadpleegde deskundigen, waaronder bedrijfsarts T. den Daas en psychiater P.A. de Mon, in overweging genomen. Deze deskundigen concludeerden dat eiser op de datum in geding wel degelijk een depressief toestandsbeeld had, wat in strijd was met de conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor eiser recht heeft op ziekengeld met ingang van 4 november 2015. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [plaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.A. Wahid-Manusama),
en
[verweerder]te [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het ziekengeld van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 4 november 2015 (hierna: datum in geding) beëindigd.
Bij besluit van 10 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en bedrijfsarts/verzekeringsarts T. den Daas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Marquenie.

Overwegingen

1. Eiser was laatstelijk werkzaam als projectleider in de bouw voor 40 uur per week. Vanwege een reorganisatie is het dienstverband van eiser eind 2012 beëindigd. Vervolgens heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 augustus 2015. Met ingang van 24 augustus 2015 heeft eiser zich ziekgemeld, in verband waarmee hem per 1 september 2015 ziekengeld op grond van de ZW is toegekend.
2. Verweerder heeft de beëindiging van het ziekengeld gebaseerd op de vaststelling dat eiser op de datum in geding niet meer ongeschikt is voor zijn maatgevende arbeid ingevolge de ZW. Aan deze vaststelling ligt een onderzoek van verzekeringsarts N.A. Bayat van 28 oktober 2015 en van verzekeringsarts bezwaar en beroep R. van den Enden van 10 december 2015 ten grondslag.
3. De rechtbank stelt voorop dat als maatgevende arbeid heeft te gelden de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Voor een verzekerde die geen werkgever heeft wordt in gevolge artikel 19 vijfde lid ZW onder zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In dit geval is dat de projectleider in de bouw voor 40 uur per week. In geschil is of eiser voor deze arbeid geschikt is op de datum in geding.
4. Eiser stelt in de eerste plaats dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. In dit verband stelt eiser dat Bayat hem, gezien de ernst van de klachten, ten onrechte niet heeft doorverwezen naar de huisarts en voorts dat de verzekeringsarts(en) de inhoud van zijn arbeid niet juist hebben beschreven en zodoende onjuist hebben beoordeeld.
Daarnaast stelt eiser dat hij aanzienlijk meer beperkt is dan verweerders verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Ter onderbouwing van deze grond heeft eiser in beroep een tweetal rapporten ingebracht van bedrijfsarts/verzekeringsarts T. den Daas van 5 februari 2016 en een ongedateerd rapport, ontvangen op 11 oktober 2016, een diagnostisch onderzoeksrapport van basispsycholoog D. Helmig en GZ-psycholoog A. van Lieshout van 4 februari 2016, alsmede een rapport van psychiater P.A. de Mon van 14 september 2016.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de spanningsklachten en slaapproblemen, zijn betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch onderzoek. De grond van eiser dat de primaire verzekeringsarts eiser ten onrechte niet naar de huisarts heeft verwezen slaagt niet. De rechtbank wijst er in dit verband op dat Bayat in zijn rapport van 28 oktober 2015 schrijft dat eiser in verband met zijn klachten bij de huisarts is geweest, dat de huisarts eiser Temazepam heeft voorgeschreven en hem heeft geadviseerd leuke dingen te doen en meer te bewegen. Bayat heeft in zijn eigen bevindingen en in hetgeen eiser tijdens het spreekuur heeft verteld geen aanleiding gezien contact op te nemen met de huisarts. De rechtbank ziet hierin geen onzorgvuldigheid en heeft hierbij meegewogen dat, zoals psychiater De Mon in haar rapport van 14 september 2016 schrijft, het voorschrijven van Temazepam bij een depressieve stoornis is gecontra-indiceerd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar een functieprofiel en een werkomschrijving van zijn functie van projectleider heeft overgelegd. In zijn rapport van 10 december 2015 schrijft Van den Enden dat hij kennis heeft genomen van het dossier en tijdens het spreekuur op 9 december 2015 met eiser heeft gesproken over zijn functie van technisch projectleider in de gasverdeling. De rechtbank is van oordeel dat Van den Enden zich aldus een goed beeld heeft kunnen vormen van de inhoud van de arbeid van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Ten aanzien van de vraag of verweerder de medische belastbaarheid van eiser op datum in geding op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd, overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
Bayat heeft eiser gezien op het spreekuur van 28 oktober 2015 en schrijft in zijn rapport van 28 oktober 2015 dat eiser een enigszins vlakke indruk maakt, licht emotioneel is en in het contact coöperatief en open is. Het oogcontact is adequaat, het bewustzijn is helder, de aandacht, de concentratie en de stemming zijn normaal en het affect moduleert adequaat.
6.3.
De door eiser geraadpleegde bedrijfsarts/verzekeringsarts T. den Daas heeft eiser op 1 december 2015 op zijn spreekuur onderzocht, dossierstudie verricht, en diezelfde datum een rapport uitgebracht. Den Daas schrijft dat er aanwijzingen zijn voor evidente psychopathologie. Den Daas stelt vast dat er sprake is van sterke disstress, een matige depressie en een matige somatisatie. Den Daas heeft eiser geadviseerd geestelijke begeleiding te zoeken.
6.4
Van den Enden heeft eiser, in aanwezigheid van de door eiser geraadpleegde bedrijfsarts/verzekeringsarts Den Daas, op 9 december 2015 op het spreekuur gezien. In zijn rapport van 10 december 2015 schrijft Van den Enden dat eiser (nog) niet in behandeling is bij de POH/GGz en geen antidepressivum gebruikt. Eiser is gelaten en somber, maar niet depressief. Van den Enden neemt geen cognitieve problemen waar en komt tot de conclusie dat er geen sprake is van psychopathologie (depressie) en/of een ingezette behandeling daartoe.
6.5
Eiser heeft een diagnostisch onderzoeksrapport ingebracht van basispsycholoog D. Helmig en GZ-psycholoog A. van Lieshout van 4 februari 2016. Helmig en Van Lieshout hebben eiser op 2 februari 2016 onderzocht en eisers psychische gesteldheid over de periode van juni 2015 tot begin 2016 beoordeeld. Zij schrijven dat eiser in deze periode kampte met veel negatieve gevoelens en op datum onderzoek milde depressieve symptomen vertoont, welke zijn toe te schrijven aan een depressieve episode van een maand geleden.
6.6.
Den Daas onderschrijft in zijn rapport van 5 februari 2016 voornoemd diagnostisch onderzoeksrapport. Volgens Den Daas heeft eiser nog nauwelijks benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van zijn eigen werk op basis van ziekte en gebrek, waarvoor behandeling noodzakelijk is.
6.7.
Van den Enden schrijft in zijn rapport van 22 februari 2016, in reactie op het diagnostisch onderzoeksrapport en het rapport van Den Daas van 5 februari 2016, dat eiser op datum in geding niet depressief was, gezond en verzorgd oogde en geen vermoeide indruk maakte. Eiser was op datum in geding niet in behandeling bij de POH/GGz en evenmin had hij psychomedicatie nodig. Van den Enden ziet aldus geen aanleiding zijn standpunt bij te stellen.
6.8.
Op 16 juli 2016 is eiser onderzocht door psychiater P.A. de Mon. De Mon beschrijft eiser in haar rapport van 14 september 2016 als een goed verzorgde man die oogcontact maakt. Er moet voortdurend worden doorgevraagd om een duidelijk beeld te krijgen. Eiser geeft weinig blijk van wat er op belevingsniveau in hem om gaat en er vindt tijdens het gesprek nauwelijks contactgroei plaats. Eiser kampt al vanaf 2011 met psychische klachten. Deze klachten hebben zich, nadat er zich steeds meer psychosociale stressoren aandienden, geleidelijk aan ontwikkeld tot een full blown depressie in engere zin.
6.9.
Van den Enden schrijft in zijn rapport van 29 september 2016 dat psychiater De Mon geen uitspraak doet over arbeidsgeschiktheid op datum in geding en bovendien niet beschikte over curatieve medische gegevens. Van den Enden wijst er op dat er, ook voor een psychiater, een behoorlijke beoordelingsonzekerheidsmarge bestaat ten aanzien van een beoordeling van het mentale toestandsbeeld per 4 november 2015, temeer daar de ernst van de klachten kennelijk in tijd fluctueert. Eiser was al jaren nergens onder behandeling vanwege zijn psychische klachten. Daarnaast wijst Van den Enden er op dat de huisarts het voorschrijven van Temazepam kort voor datum in geding kennelijk verantwoord vond, hetgeen ook niet wijst op ernstige depressieve klachten.
6.10.
In een ongedateerd rapport, ontvangen op 11 oktober 2016, schrijft Den Daas dat hij aanwezig was bij het spreekuur van Van den Enden op 9 december 2015 en dat eiser tijdens dit spreekuur de helft van de tijd heeft gehuild. Van den Enden maakt hiervan geen melding in zijn rapport van 10 december 2015 en heeft eiser ook niet gevraagd waarom hij zo emotioneel was. Volgens Den Daas was er op de datum van ziekmelding (24 augustus 2015) sprake van een full blown depressie, en in december 2015 was er sprake van een lichte verbetering. Den Daas stelt vast dat op datum in geding (4 november 2015) sprake was van een full blown depressie.
6.11.
Op respectievelijk 10 en 11 oktober 2016 rapporteren Den Daas en De Mon dat bij eiser op 4 november 2015 sprake was van een depressief toestandsbeeld. Den Daas heeft ter zitting nader opgemerkt dat De Mon tijdens overleg met Den Daas heeft aangegeven dat de conclusies in haar rapport van 14 september 2016 zien op de situatie van eiser op 4 november 2015.
7.1
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat verweerder de medische belastbaarheid van eiser op datum in geding niet op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd.
7.2
De rapporten van Den Daas en De Mon geven aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Den Daas en De Mon hebben beiden, naar aanleiding van eigen onderzoek en dossierstudie, verklaard dat bij eiser op datum in geding sprake was van een depressief toestandsbeeld. Daarnaast heeft Den Daas ter zitting toegelicht dat hij eiser geruime tijd als arts heeft begeleid. De rechtbank overweegt dat Den Daas zich - mede met de kennis van de voorgeschiedenis en het eigen onderzoek op 1 december 2015 - als verzekeringsarts een goed beeld heeft kunnen vormen van de psychische toestand van eiser. Verweerders opmerking dat De Mon niet over curatieve medische gegevens beschikte, volgt de rechtbank niet. Ter zitting heeft Den Daas verklaard dat hij alle medische informatie van eiser aan De Mon heeft verstrekt. In haar rapport benoemt De Mon alle door haar geraadpleegde stukken, zodat de rechtbank kan vaststellen dat De Mon voldoende was gedocumenteerd om verslag te kunnen uitbrengen.
7.3
De rapporten van verweerders verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank een te algemene strekking om verweerders standpunt dat er bij eiser op datum in geding geen sprake was van een depressief toestandsbeeld, te kunnen dragen. Hetgeen Bayat in zijn rapport schrijft ten aanzien van het onderzoek van de psyche is vrij summier. Van den Enden benadrukt in zijn rapporten onder meer dat eiser op datum in geding niet in behandeling was en een goed verzorgde indruk maakt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het onder behandeling zijn een indicatie kan zijn voor het bestaan van bepaalde problematiek, maar dat de omstandigheid dat er geen behandeling plaats vindt het bestaan van deze problematiek niet uit sluit. Dit geldt evenzeer voor het maken van een goed verzorgde indruk. De Mon schrijft, evenals Van den Enden dat eiser een goed verzorgde indruk maakte, maar komt desondanks tot een andere conclusie. Van den Enden schrijft voorts in zijn rapporten dat het voorschrijven van Temazepam door de huisarts niet wijst op ernstige psychische klachten. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat het voorschrijven van Temazepam bij een depressieve stoornis is gecontra-indiceerd. Ter zitting heeft Den Daas toegelicht dat eiser een door hem ingevulde 4d-klachtenlijst heeft overhandigd aan de huisarts, zodat deze op de hoogte had kunnen dan wel moeten zijn van eisers depressieve toestandsbeeld. Het voorschrijven van Temazepam door de huisarts is volgens Den Daas dan ook niet juist. De omstandigheid dat de huisarts dit wel heeft voorgeschreven kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet leiden tot de conclusie dat bij eiser ten tijde van de datum in geding geen sprake was van een depressief toestandsbeeld.
8. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande volgt dat verweerder de medische belastbaarheid van eiser niet op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, noch het primaire besluit stand kunnen houden. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat eiser met ingang van 4 november 2015 ongewijzigd recht heeft op ziekengeld.
9. Voorts bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Tevens zal verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht dienen te vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 2.354,04.
Dit bedrag bestaat uit de volgende kosten. Allereerst € 992 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 496 per punt).
Voorts heeft eiser een vergoeding gevraagd voor de kosten van zijn medisch deskundigen Den Daas en De Mon.
Den Daas en de Mon hebben in beroep rapporten ingebracht, gedateerd 5 februari 2016, 14 september 2016 en een ongedateerd rapport, ontvangen op 11 oktober 2016 en hebben daaraan in totaal 11 uur (Den Daas 4 uur en De Mon 7 uur) besteed. Daarnaast heeft Den Daas 30 minuten in rekening gebracht voor het bijwonen van de zitting, alsmede reiskosten per openbaar vervoer tot een bedrag van € 27. Deze uren en de reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking, echter niet voor het uurtarief dat deze deskundigen aan eiser in rekening hebben gebracht. Dat uurtarief overstijgt namelijk het maximum uurtarief van € 116,09 dat op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor vergoeding in aanmerking komt. Met toepassing van dit maximumuurtarief dient verweerder te vergoeden 11,5 x € 116,09 = € 1.335,04 + € 27 reiskosten = € 1.362,04.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 10 december 2015 en herroept het primaire besluit van 28 oktober 2015;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.354,04;
  • gelast dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.