ECLI:NL:RBGEL:2016:6174

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7719
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs aangevraagd door ouders

In deze zaak hebben de ouders van een leerling, aangeduid als [dochter], op 27 juni 2014 een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs aangevraagd. De Commissie Toewijzing Toelaatbaarheid Zwolle heeft op 28 augustus 2014 negatief geadviseerd over deze aanvraag, en het bezwaar dat hiertegen werd gemaakt, werd op 6 november 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft eerder, op 21 april 2015, het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard. Vervolgens heeft het College van Bestuur van het samenwerkingsverband Stichting 2305 PO op 12 mei 2015 besloten de aanvraag te weigeren. Dit besluit werd later op 24 november 2015 bevestigd, waarbij het bezwaar van de ouders niet-ontvankelijk werd verklaard. De ouders hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat hun bezwaar tijdig was ingediend en dat de leermogelijkheden van hun dochter niet goed werden ingeschat.

Tijdens de zitting op 23 september 2016 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de ouders vóór de wijziging van de Wet op het primair onderwijs was ingediend, en dat de ouders op dat moment de juiste persoon waren om de aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de ouders nog steeds belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun bezwaar, en dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van de ouders ongegrond verklaard, maar heeft ook bepaald dat de ouders recht hebben op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zelf afgedaan door de toelaatbaarheidsverklaring te weigeren, maar heeft de ouders de mogelijkheid geboden om binnen de huidige school naar oplossingen te zoeken voor de leermogelijkheden van hun dochter.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7719

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en
het College van Bestuur van het samenwerkingsverband Stichting 2305 POte Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij aanvraag van 27 juni 2014 hebben de ouders van [dochter] (hierna: [dochter] ) een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs (hierna: sbo) aangevraagd.
Op 28 augustus 2014 heeft de Commissie Toewijzing Toelaatbaarheid Zwolle een negatief advies gegeven over deze aanvraag.
Het daartegen gemaakte bezwaar is op 6 november 2014 door diezelfde commissie ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2015 (zaaknummer AWB 15/531, niet gepubliceerd) heeft deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 november 2014 gegrond verklaard.
Bij besluit van 12 mei 2015 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder op de aanvraag van 27 juni 2014 beslist en geweigerd een toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo te verstrekken.
Bij besluit van 24 november 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 september 2016.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
H. Keesenberg, werkzaam als manager bij het samenwerkingsverband Stichting 2305 PO.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Bij de uitspraak van 21 april 2015 heeft deze rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat verweerder op de aanvraag van de ouders van [dochter] van 27 juni 2014 moest beslissen en niet de Commissie Toewijzing Toelaatbaarheid Zwolle. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. De Landelijke bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring sbo/(v)so (hierna: de commissie) heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. Hier legt de commissie aan ten grondslag dat het primaire besluit onder de werking van de nieuwe Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) valt. Uit artikel 18, zesde lid aanhef en onder c van de Wpo volgt dat niet de ouders (zoals voorheen het geval was) maar het bevoegd gezag van de school een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring moet indienen. Dit heeft volgens de commissie tot gevolg dat eiseres met het bezwaar niet meer kan bereiken dat de toelaatbaarheidsverklaring alsnog wordt verstrekt omdat alleen een aanvraag van het bevoegd gezag van de desbetreffende school dit doel nog kan bereiken, maar een dergelijke aanvraag ontbreekt. Daarom heeft eiseres volgens de commissie geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de commissie, het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft in de eerste plaats in beroep aangevoerd dat haar bezwaar op tijd was ingediend en het daarom ontvankelijk verklaard moet worden. Haar advocaat heeft de gronden bij brief van 12 september 2016 aangevuld en aangevoerd, kort samengevat, dat de leermogelijkheden van [dochter] op de huidige school onderschat worden en de toelaatbaarheidsverklaring alsnog verstrekt zou moeten worden. Ter zitting heeft eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel gedaan en gesteld dat haar bezwaar inhoudelijk behandeld had moeten worden en zij hier nog altijd belang bij heeft.
5. Gelet op het bestreden besluit dient de vraag beantwoord te worden of het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6. De Wpo is ingrijpend gewijzigd met ingang van 1 augustus 2014. Na deze wijziging is in het nieuwe artikel 18a van de Wpo opgenomen dat (enkel) het bevoegd gezag van de school waar een leerling is aangemeld of is ingeschreven een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring kan indienen. Waarna het samenwerkingsverband beoordeelt of de leerling toelaatbaar is tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs of tot het speciaal onderwijs. De wetgever heeft niet voorzien in overgangsrecht zodat ook op aanvragen van ouders van voor 1 augustus 2014, waarop niet voor 1 augustus 2014 is beslist, de gewijzigde regelgeving van toepassing is.
7. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van de ouders van [dochter] vóór de inwerkingtreding van de de Wpo is ingediend en op dat moment dus door de juiste persoon. Op deze aanvraag zijn meerdere besluiten gevolgd, waarin steeds op grond van adviezen inhoudelijk tot de conclusie is gekomen dat [dochter] niet toelaatbaar is tot het sbo. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat, mocht de uitkomst van deze adviezen zijn geweest dat [dochter] wél toelaatbaar tot het sbo zou zijn, het dan naar een oplossing had gezocht voor het ontbreken van de aanvraag door het bevoegd gezag en deze ook had gevonden. Door deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat eiseres wel degelijk nog steeds belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar en had verweerder het bezwaar ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De rechtbank zal beoordelen of aanleiding bestaat zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.
9. In het advies van de commissie is, naast het advies over de ontvankelijkheid, ook een advies ten overvloede opgenomen, waaruit blijkt dat, gelet op de stukken in het dossier, de getoonde videobeelden en verklaringen van partijen, [dochter] volgens de commissie zonder enige twijfel op het speciaal onderwijs thuishoort. De commissie heeft in het advies alle onderliggende adviezen tot november 2015 meegenomen. Met haar overwegingen ten overvloede heeft de commissie naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldig gemotiveerd inhoudelijk oordeel gegeven over de bezwaren van eiseres. Met dit oordeel en de andere in de deze procedure opgestelde adviezen en besluiten, is voldoende onderbouwd waarom verweerder zich op dit standpunt stelt. Uit de in beroep door eiseres overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [dochter] mogelijk meer uitgedaagd kan worden maar daaruit blijkt niet dat het sbo de beste plek voor [dochter] is. In deze stukken leest de rechtbank eerder de bevestiging dat het de aangewezen weg is om binnen de huidige school door middel van een plan van aanpak te kijken naar de mogelijkheden van [dochter] , zoals ook door verweerder ter zitting is toegelicht. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de gevraagde toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo kon weigeren, zoals verweerder heeft besloten bij het primaire besluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiseres alsnog ongegrond te verklaren.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiseres ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168 aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Nikkels, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.