Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.de naamloze vennootschap ALLIANDER N.V.,
LIANDER N.V.,
LIANDER INFRA OOST N.V.,
GEMEENTE VOORST,
De gedaagde partij zal hierna worden aangeduid als de gemeente.
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 september 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2016, alsmede de reacties daarop van
2.De feiten
“ De Gemeente verleent door onderteekening dezer overeenkomst aan de Vennootschap voor zoodanigen duur als naar het oordeel der Vennootschap voor de uitvoering van haar bedryf noodig zal blyken, kosteloos het uitsluitend recht, werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit en de daarmee in verband staande beveiligings- en ondersteu[n]ingswerken te hebben, aan te brengen, in stan[d] te houden en te verwyderen in, op, aan, door of boven gemeentelyke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der gemeente.”2.3. De gemeente heeft in 1976 een overeenkomst gesloten met Veluwse Nutsbedrijven N.V. (hierna: Veluwse Nutsbedrijven) met betrekking tot de levering van gas door laatstgenoemde in de gemeente. Deze overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan.
Artikel 2 lid 1 van deze overeenkomst (productie 2 van Liander) luidt als volgt:
“De gemeente verbindt zich indien uit hoofde van de gasvoorziening of voor de aanwezigheid van de leidingen en kabels en verder voor de distributie van gas benodigde installaties door de N.V. enigerlei retributie of vergoeding in welke vorm ook aan haar verschuldigd is of wordt, aan de N.V. een bedrag uit te betalen gelijk aan de geheven retributie en/of vergoeding, een en ander onverminderd het bepaalde in art. 4.”
“Kosten voortvloeiende uit het wijzigen van het leidingstelsel als gevolg van enigerlei reconstructiewerkzaamheid worden gedeeltelijk aan de gemeente doorberekend. Dit gedeelte wordt bepaald door de verhouding van de nog niet verstreken afschrijvingstermijn van de oude leiding en de totale afschrijvingstermijn. De totale termijn wordt voor gas op 25 jaar gesteld.(…)”
Artikel 5.1 van de algemene voorwaarden (productie 4 van Liander) luidt - voor zover in deze van belang - als volgt:
“De afnemer zal toestaan dat zowel voor hemzelf als ten behoeve van derden in, aan, op, onder of boven het perceel leidingen worden gelegd, aansluitingen tot stand worden gebracht, aftakkingen op reeds bestaande aansluitingen worden gemaakt, alsmede dat deze en bestaande leidingen, aansluitingen of aftakkingen worden in stand gehouden, onderhouden, uitgebreid, gewijzigd of weggenomen.(…)”
“De overeenkomst kan na het verstrijken van de overeengekomen minimale looptijd van twaalf maanden door de afnemer en door de netbeheerder door opzegging worden beëindigd. Opzegging door de afnemer dient schriftelijk met inachtneming van een opzegtermijn van minimaal zes maanden te geschieden, tenzij de netbeheerder een andere wijze en/of termijn van opzegging aanvaardt.(…)”
“(…)Op 28 oktober 1960 heeft de gemeente een overeenkomst gesloten met N.V. Provinciale
“(…)Tijdens het gesprek van 6 juni jl. kwam naar voren dat er naar de opvatting van Alliander
3.De vordering
- kort gezegd - de navolgende stellingen ten grondslag.
De overeenkomst van 1923 is voor bepaalde tijd aangegaan en kan niet tussentijds worden opgezegd.
Er is (voor wat betreft de overeenkomst van 1923 subsidiair) sprake van drie duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd die in het onderhavige geval alleen dan kunnen worden opgezegd, indien daartoe een voldoende zwaarwegende grond is aan de zijde van de gemeente, hetgeen niet het geval is.
De gemeente heeft voor de overeenkomsten van 1923 en 1976 een te korte opzegtermijn gehanteerd.
De gemeente maakt misbruik van bevoegdheid door de overeenkomsten op te zeggen nu dit enkel geschiedt met het oogmerk om de heffing van precariobelasting mogelijk te maken en alle kosten van door de gemeente geïnstigeerde verlegging van leidingen (welke leidingen in het overgrote deel ouder zijn dan 15 jaar) aan Liander in rekening te brengen.
De gemeente heeft de overeenkomst van 2004 niet opgezegd, maar wil deze eenzijdig wijzigen. Daartoe heeft de gemeente geen recht.
PGEM en Veluwse Nutsbedrijven zijn van meet af aan bezitter geweest van een recht van opstal dan wel een recht van erfdienstbaarheid met betrekking tot de in de gemeentegrond gelegen leidingen. Liander heeft als rechtsopvolger van PGEM en Veluwse Nutsbedrijven door middel van bevrijdende verjaring een zakelijke recht van opstal dan wel een zakelijk recht van erfdienstbaarheid verkregen op de leidingtracés in de gemeentegrond.
De opzegtermijn is te kort.
Op de overige stellingen van Liander zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
4.Het verweer
Liander heeft niet gesteld op welke grond zij als rechtsopvolger van PGEM en Veluwse Nutsbedrijven kan worden aangemerkt. Liander dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen.
De overeenkomst van 1923 is naar zijn aard ook voor onbepaalde tijd aangegaan. Zij heeft de overeenkomst van 2004 ook opgezegd.
Alle overeenkomsten kunnen zonder meer worden opgezegd, zonder dat daarvoor een voldoende zwaarwegende grond aan de zijde van de gemeente moet bestaan. Overigens zijn die zwaarwegende gronden wel voorhanden, zodat ook als de overeenkomst van 1923 wordt geacht voor bepaalde tijd te zijn aangegaan deze ook opzegbaar is. De opzegtermijn is niet te kort.
De opzegging van de overeenkomsten is het gevolg van een beleidswijziging, die mede is ingegeven door financiële motieven. De gemeente is bevoegd om haar beleid te wijzigen. Zij heeft daarbij de keuze gemaakt tussen verhoging van de Onroerende Zaak Belasting en het heffen precario van de netbeheerder. Zij heeft in redelijkheid voor de laatste mogelijkheid mogen kiezen. Van misbruik van bevoegdheid is geen sprake.
De rechtsvoorgangers van Liander ontleenden het recht om leidingen in de gemeentegrond te leggen en te houden aan de met de gemeente gesloten overeenkomsten. PGEM en Veluwse Nutsbedrijven zijn dan ook niet van meet af aan ondubbelzinnig bezitter van een recht van opstal dan wel een recht van erfdienstbaarheid geweest. Liander kan zich zelf niet tot bezitter van bedoelde rechten maken. Van bevrijdende verjaring kan dan geen sprake zijn.
Daarop en op de overige stellingen van de gemeente zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5.De beoordeling
Het in rekening brengen van vergoedingen is in de contractueel vastgelegde afspraken tussen partijen, ook voor de toekomst bewust uitgesloten.
Zij heeft de wettelijke taak om doelmatig te leveren, hetgeen wil zeggen levering tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Door het doorberekenen van de precariobelasting in de tarieven gaan bedoelde kosten voor haar afnemers omhoog.
Zij voert haar wettelijke taken uit tegen gereguleerde maximumtarieven. Zij heeft niet de vrijheid om verlegkosten in haar tarieven door te berekenen aan haar afnemers.
Zij kan er niet voor kiezen haar netwerken uit de grond van de gemeente te halen omdat zij de wettelijke taak heeft om de netwerken aan te leggen en in stand te houden en te voorzien van transport. Het gaat daarom niet aan dat de gemeente Liander onderwerpt aan een vergunningstelsel waarbij de gemeente eenzijdig kan beslissen een vergunning (voor het hebben van kabels en leidingen op een bepaalde plaats in gemeentegrond) in te trekken en dat Liander (in de regel) vervolgens voor de kosten van verlegging moet opdraaien. Leidingen gaan vaak wel zeventig tot honderd jaar mee, terwijl onder de Verlegregeling enkel nadeelcompensatie kan worden verkregen als de leiding tot 15 jaar oud is. De leidingen zijn bestemd om voor de lange termijn in de grond te liggen. De overeenkomsten van 1923 en 1976 zijn aangegaan met het oog op een langdurige samenwerking. Zij mocht - gelet op de aard en de reeds verstreken looptijd van de overeenkomsten - erop vertrouwen dat de overeenkomsten langdurig (in ieder geval zolang als de infrastructuur in de grond van de gemeente aanwezig is) in stand zouden blijven. Bovendien bestaat voor de gemeente geen enkele objectief te rechtvaardigen noodzaak om de overeenkomsten op te zeggen. Door de opzegging door de gemeente krijgt Liander enorm hoge aanslagen in het kader van de precarioheffing en zal zij in de meeste gevallen ook moeten opdraaien voor alle kosten van verlegging van leidingen die de gemeente instigeert.
Hiertegenover heeft Liander ter comparitie haar stelling niet nader geadstrueerd, zodat in deze niet zonder meer van de juistheid van die stelling kan worden uitgegaan. Bovendien, ook al zou dit anders zijn, kan niet gezegd worden dat om die reden de gemeente een zwaarwegend belang bij opzegging van de overeenkomsten zou moeten hebben. Immers, Liander heeft weliswaar gesteld dat de verlegkosten in 2015 circa € 15 miljoen hebben bedragen, maar de gemeente heeft daartegenover onweersproken gesteld dat van dat bedrag maar een beperkt gedeelte was gemoeid met de kosten van het verleggen van leidingen in gemeentegrond. De gemeente heeft bovendien erop gewezen dat Liander in 2014 een winst heeft gemaakt van € 323 miljoen, zodat niet gezegd kan worden dat het niet kunnen doorberekenen van de verlegkosten ertoe zal leiden dat de bedrijfsvoering van Liander verlieslatend wordt. Dit laatste is door Liander overigens ook niet gesteld.
Bij dit alles wordt opgemerkt dat de gemeente ter comparitie met recht erop heeft gewezen dat het leggen en het verleggen van leidingen onderdeel uitmaakt van de normale bedrijfsvoering van Liander, zodat dit ook het geval is ten aanzien van de daarmee gemoeide kosten. Indien de gemeente de overeenkomsten niet zou mogen opzeggen, zou dat betekenen dat de gemeente de verlegkosten in de regel zelf zou moeten dragen, zonder dat zij, anders dan een onderneming als Liander, bedoelde kosten zou kunnen terugverdienen.
De gemeente heeft besloten om precario te gaan heffen, terwijl er op rijksniveau een wetsvoorstel op handen is om nutsbedrijven ter zake van elektriciteits- en gasnetten vrij te stellen van precariobelasting. De reden daarvoor is dat de heffing tot aanzienlijke lastenverzwaring voor de burgers kan leiden, omdat de heffing wordt doorberekend aan alle gebruikers van gas en elektriciteit in het verzorgingsgebied van de desbetreffende netbeheerder. De inkomsten voor de gemeente uit precarioheffing worden ook door burgers opgebracht die wonen in andere gemeenten binnen het verzorgingsgebied, die geen precario heffen. Deze wijze van belastingheffing is in strijd met de eis van herkenbaarheid en doorkruist lokale democratische afwegingen.
De gemeente heeft de overeenkomsten opgezegd om de weg vrij te maken om aan Liander heffingen in rekening te brengen en om de kosten van de door de gemeente gewenste verleggingen bij Liander in verdergaande mate in rekening te kunnen brengen. In aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang van de gemeente (het genereren van inkomsten ten koste van alle burgers binnen het verzorgingsgebied) en het belang van Liander dat daardoor wordt geschaad (Liander wordt opgezadeld met deze kosten, welke voor het jaar 2015 € 1.272.543,75 bedragen), heeft de gemeente de overeenkomsten in redelijkheid niet kunnen opzeggen.
Uit hetgeen de gemeente - onder verwijzing naar een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 februari 2015 en de bezwaren van de Raad van State tegen vrijstelling van precarioheffing voor netwerken van nutsbedrijven - onweersproken in haar conclusie van antwoord heeft aangevoerd, leidt de rechtbank af dat totstandkoming en invoering van een wet krachtens welke netwerken van nutsbedrijven vrij worden gesteld van precariobelasting nog niet binnen afzienbare tijd te verwachten is.
Ter comparitie heeft Liander weliswaar gewezen op een recent ingediende motie, die ertoe strekt om netbeheerders vrij te stellen van precarioheffing, maar dat is in het kader van de beoordeling van het beroep op misbruik van bevoegdheid niet van belang. De gemeente heeft er immers op gewezen dat in bedoelde motie een ruime overgangsperiode is opgenomen die loopt tot het moment waarop het de gemeente is toegestaan om meer belasting te heffen. Of en zo ja in hoeverre dit laatste het geval zal zijn valt op dit moment volstrekt niet te voorspellen. Onder deze omstandigheden kan niet ervan worden uitgegaan dat binnen korte termijn de gemeente over voldoende financiële ruimte zal kunnen beschikken waardoor zij niet langer de behoefte heeft aan inkomsten uit precarioheffing van de netbeheerders. In zoverre is van misbruik van bevoegdheid geen sprake.
Anders dan Liander heeft gesteld, bestond er voor de gemeente een objectief te rechtvaardigen noodzaak om de overeenkomsten op te zeggen en daarmee de weg vrij te maken om van Liander precariobelasting te heffen en verlegkosten in mindere maten te compenseren. De gemeente heeft immers onweersproken gesteld dat als gevolg van bezuinigingen van de Rijksoverheid en het feit dat als gevolg van decentralisatie steeds meer taken bij de gemeenten worden neergelegd, de financiële huishouding van veel gemeenten, waaronder de gemeente, onder druk staat. Dat de gemeente ervoor heeft gekozen om de toenemende financiële druk niet direct af te wentelen op haar ingezetenen (bijvoorbeeld door verhoging van de Onroerende Zaaks Belasting) maar ervoor heeft gekozen om door middel van precariobelasting van de netbeheerders haar inkomsten te verhogen, kan de door de burgerlijke rechter toe te passen marginale toetsing doorstaan.
De rechtsvoorgangers van Liander ontleenden het recht om leidingen in de grond van de gemeente te leggen en gelegd te houden immers aan een daartoe strekkende overeenkomst met de gemeente. Bedoelde toestemming staat eraan in de weg om te kunnen oordelen dat er aan de zijde van de rechtsvoorgangers van Liander sprake is geweest van ondubbelzinnig bezit.
Nu er bij aanvang geen sprake is geweest van bezit, kan Liander zich als rechtsopvolger van PGEM en Veluwse Nutsbedrijven ook niet zelfstandig tot bezitter maken. Bij gebrek aan bezit heeft Liander geen van beide zakelijke rechten door bevrijdende verjaring verkregen,
zodat de tot vastlegging van bedoelde rechten strekkende vorderingen moeten worden afgewezen.
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)