ECLI:NL:RBGEL:2016:6091

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
299565
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van notaris in aandelenoverdracht en gevolgen voor faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland zich gebogen over een vordering van de curator in het faillissement van de besloten vennootschap [Bedrijf] B.V. tegen mr. [gedaagde], een notaris. De curator stelt dat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan een aandelenoverdracht waarbij de aandelen van [Bedrijf] voor € 1,00 zijn overgedragen aan [betrokkene], die in een toestand van verslaving verkeerde en niet als serieuze koper kon worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden door niet voldoende onderzoek te doen naar de omstandigheden van de overdracht en door geen gerichte vragen te stellen aan de comparanten. Dit heeft geleid tot een stromanconstructie, waarbij [Bedrijf] binnen veertien dagen na de overdracht werd leeggehaald, wat resulteerde in het faillissement van de onderneming. De rechtbank oordeelt dat de notaris aansprakelijk is voor de schade die [Bedrijf] en haar crediteuren hebben geleden als gevolg van zijn handelen. De curator vordert schadevergoeding, die moet worden vastgesteld volgens de bepalingen van de Faillissementswet, en de rechtbank heeft deze vordering toegewezen. De notaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade, vermeerderd met wettelijke rente, en moet de proceskosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/299565 / HA ZA 16-135
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
[curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Bedrijf] B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en mr. [gedaagde] genoemd worden. De failliet zal als [Bedrijf] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 september 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Bedrijf] dreef een detailhandel in kleding.
2.2.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [Bedrijf] was van 25 september 2008 tot 11 februari 2010 mevrouw [bestuurder A] (hierna: [bestuurder A] ). Van 11 februari 2010 tot 15 april 2010 was haar levenspartner [bestuurder B] (hierna: [bestuurder B] ) bestuurder van [Bedrijf] .
2.3.
Bij notariële akte van 11 februari 2010, verleden ten overstaan van mr. [gedaagde] , zijn de aandelen [Bedrijf] door [bestuurder A] voor € 1,00 verkocht en overgedragen aan Stichting Administratiekantoor [Bedrijf] (hierna: Stichting Administratiekantoor), waarvan [bestuurder B] bestuurder was.
2.4.
Bij notariële akte van 15 april 2010, verleden ten overstaan van mr. [gedaagde] , zijn de aandelen [Bedrijf] door Stichting Administratiekantoor voor € 1,00 overgedragen aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Bij het verlijden van deze akte compareren [bestuurder B] , voor Stichting Administratiekantoor en voor [Bedrijf] , en [betrokkene] . De overdrachtsakte vermeldt dat Stichting Administratiekantoor aftreedt als bestuurder van [Bedrijf] en dat [betrokkene] een algemene vergadering van aandeelhouders houdt, waarop hij als voorzitter optreedt. Op deze vergadering wordt [betrokkene] tot bestuurder van [Bedrijf] benoemd.
2.5.
Op of omstreeks 30 april 2010 zijn de in de door [Bedrijf] gehuurde winkelruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] aanwezige winkelvoorraad aan kleding en de inventaris, in aanwezigheid van [bestuurder B] afgevoerd. De winkel is gesloten en de activiteiten zijn door [Bedrijf] gestaakt.
2.6.
Op 17 augustus 2010 is [Bedrijf] failliet verklaard met benoeming van [curator] in zijn hoedanigheid.
2.7.
In het op 24 maart 2011 gehouden verhoor in het faillissement van [Bedrijf] heeft [bestuurder B] verklaard dat de hierboven onder 2.3 en 2.4 bedoelde handelingen, waartoe hij door mr. [gedaagde] geadviseerd was, bedoeld waren om [bestuurder A] van de last van het winkelbedrijf te verlossen en ‘de onderneming zo goed mogelijk te verkopen’. Op advies van mr. [gedaagde] is de koopprijs met [betrokkene] overeengekomen. Een overnamebalans is niet opgesteld. ‘Mijn laatste werkdag,’ verklaart [bestuurder B] , ‘was volgens mij zaterdag 30 april. Die dag is er een bestelauto komen voorrijden waarmee een deel van [de] kleding werd opgehaald, dit was omdat de benedenverdieping geschilderd zou worden (…). Alleen in het magazijn en op de bovenverdieping hing toen nog kleding’.
2.8.
In het genoemde faillissementsverhoor heeft [betrokkene] verklaard dat hij lange tijd aan harddrugs verslaafd is geweest en sedert december 2010 gedetineerd is. Een zekere [M] , zijn drugsleverancier, heeft hem op een gegeven moment opgehaald en naar [vestigingsplaats] gebracht, waar hij ‘in de winkel in nieuwe kleren gehesen’ werd. Dit was de winkel van [Bedrijf] . Hij werd vervolgens meegenomen naar Fortis Bank in [vestigingsplaats] , waar hij ‘het verhaal moest houden dat [hij] een zakenman was en dat [hij] het vliegtuig moest halen en dat [hij] veel haast had.’ Bij de bank heeft hij een paar handtekeningen gezet. Bij dit alles was ook een jonge man aanwezig, door [betrokkene] als een kapsoneslijer aangeduid, die hij ook bij een notaris in [woonplaats] had ontmoet, waar hij stukken moest tekenen.
2.9.
Bij brief van 4 juni 2012 heeft de curator onder meer het volgende aan mr. [gedaagde] bericht:
In het faillissement van [Bedrijf] BV, dat door de rechtbank te Arnhem bij vonnis d.d. 17 augustus 2010 is uitgesproken met aanstelling van ondergetekende tot curator, hebben meerdere verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris plaatsgevonden.
Daarin zijn door de gehoorde partijen ook verklaringen afgelegd met betrekking tot de gang van zaken rond de overdracht van de aandelen in [Bedrijf] BV en de ten overstaan van u verleden notariële akte van aandelenoverdracht d.d. 15 april 2010.
De betreffende verklaringen hebben mij na overleg met de rechter-commissaris in dit faillissement, aanleiding gegeven tot het indienen van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Daarbij wordt u onder anderen als gerekwestreerde aangemerkt.
(…)
Ik verzoek deze brief mede als een aansprakelijkstelling voor de door de boedel als gevolg van uw optreden geleden schade te beschouwen.
2.10.
In een op 9 januari 2013 gehouden voorlopig getuigenverhoor heeft [betrokkene] de onder 2.8 genoemde ‘jonge man’ als ‘ [M] geloof ik’ aangeduid. Hij heeft daar onder meer verklaard direct voor zijn bezoek aan mr. [gedaagde] nog heroïne te hebben gebruikt.
2.11.
De in de hiervoor onder 2.9 genoemde brief opgenomen aansprakelijkstelling is herhaald bij e-mail van 12 februari 2015 van de curator aan de advocaat van mr. [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht verklaart dat mr. [gedaagde] door te handelen zoals bij de dagvaarding omschreven,
onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Bedrijf] en jegens haar gezamenlijke crediteuren,
2. mr. [gedaagde] veroordeelt aan de curator te vergoeden de door de vennootschap geleden
schade, primair bestaande uit het overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet
nader vast te stellen tekort in de boedel, subsidiair nader op te maken bij staat, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2010, althans vanaf 4 juni
2012, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening,
3. mr. [gedaagde] veroordeelt aan de curator te vergoeden de schade geleden door de
gezamenlijke crediteuren, voor zover deze schade niet reeds begrepen zal zijn onder
toewijzing van het onder 2. gevorderde, bestaande uit het totaalbedrag van hun
onbetaalde vorderingen, primair nader vast te stellen volgens de bepalingen van de
Faillissementswet, subsidiair nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de
wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2010, althans vanaf 4 juni 2012, althans vanaf de
dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening,
4. mr. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de kosten van het
voorlopig getuigenverhoor.
3.2.
De curator verwijt mr. [gedaagde] dat hij een akte van aandelenoverdracht heeft gepasseerd, waarbij de aandelen van [Bedrijf] door Stichting Administratiekantoor voor € 1,00 zijn overgedragen aan [betrokkene] , terwijl het voor hem duidelijk had moeten zijn dat [betrokkene] in een toestand van verslaving verkeerde en niet een serieuze koper van de aandelen was. Als gevolg hiervan is [Bedrijf] – met [betrokkene] als stroman en slechts formeel bestuurder – ontdaan van een belanghebbende en verantwoordelijke bestuurder en is binnen veertien dagen na de aandelenoverdracht de winkel leeggehaald, waarna [Bedrijf] enkele maanden stuurloos is gebleven, totdat noodgedwongen door een van de crediteuren het faillissement is aangevraagd. De curator heeft vervolgens een winkelpand aangetroffen zonder inventaris en zonder voorraad. Volgens hem moet de stromanconstructie en de daarmee beoogde opzet voor mr. [gedaagde] buiten elke twijfel kenbaar zijn geweest. Mr. [gedaagde] had dan ook zijn ministerie moeten weigeren. Door niettemin mee te werken aan de aandelen- en bestuursoverdracht als onderdeel van de stromanconstructie heeft mr. [gedaagde] volgens de curator niet alleen onrechtmatig gehandeld jegens [Bedrijf] , maar ook jegens haar gezamenlijke crediteuren. Benadeling van deze crediteuren was immers voorzienbaar en insolventie van [Bedrijf] lag in de lijn der verwachtingen. Mr. [gedaagde] is dan ook aansprakelijk voor de ontstane schade.
3.3.
Mr. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader in.

4.De beoordeling

4.1.
Mr. [gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer aan dat de curator heeft gehandeld in strijd met zijn klachtplicht omdat hij al op 24 maart 2011 het vermeende gebrek had ontdekt, maar heeft nagelaten zich tijdig bij mr. [gedaagde] te beklagen. Van een dergelijk beklag is volgens mr. [gedaagde] geen sprake geweest bij het entameren van het voorlopig getuigenverhoor, omdat het verzoekschrift van 4 juni 2012 niet aan hem is gericht, maar aan de rechtbank. Ook de e-mail van 12 februari 2015, waarin de curator heeft laten weten dat besloten is mr. [gedaagde] aan te spreken, kan strikt genomen niet worden gekwalificeerd als klacht, nu deze e-mail niet is gericht aan mr. [gedaagde] zelf en daarin in feite enkel wordt aangekondigd dat mr. [gedaagde] zal worden aangesproken zonder dat daadwerkelijk wordt geklaagd. Los hiervan was op 12 februari 2015, bijna vier jaar nadat de curator het vermeende gebrek had ontdekt, de klachttermijn reeds ruim verstreken, aldus mr. [gedaagde] .
4.2.
De rechtbank verwerpt dit verweer reeds omdat een voorlopig getuigenverhoor mede is bedoeld om nader onderzoek te doen naar gebeurtenissen die mogelijk tot een aansprakelijkstelling leiden. Daarvan is in deze zaak overduidelijk sprake, gelet op het gewicht dat de curator moet toekennen aan de feitelijke gang van zaken en de omstandigheden van het geval, zoals daar zijn het optreden en de persoon van [betrokkene] . In redelijkheid moet het mr. [gedaagde] dan ook reeds bij de brief van de curator van 4 juni 2012, waarin de curator een voorlopig getuigenverhoor aankondigt en waarbij hij mr. [gedaagde] als gerekwestreerde aanmerkt (zie 2.9), duidelijk zijn geweest dat hij, mr. [gedaagde] , het risico liep aangesproken te worden. Waar het een voorlopig getuigenverhoor betreft, had hij bovendien de mogelijkheid zelf getuigen te laten horen, waarvan overigens geen gebruik is gemaakt.
4.3.
Dat sprake is geweest van een stromanconstructie in de hiervoor bedoelde zin is door mr. [gedaagde] op zichzelf niet gemotiveerd weersproken en vindt ook genoegzaam steun in de stukken van het geding. Mr. [gedaagde] bestrijdt echter wel dat hem in dat verband een rechtens relevant verwijt valt te maken, althans dat hij (volledig) aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade waarvan de curator thans vergoeding wenst te verkrijgen.
4.4.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Een notaris dient als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Op hem rust, gelet op zijn positie in het maatschappelijk verkeer en op het vertrouwen dat notarissen als zodanig genieten, een zwaarwegende zorgplicht ten aanzien van wat nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in de akte opgenomen rechtshandelingen. Die verplichting geldt niet alleen jegens comparanten, maar jegens alle belanghebbenden. Dit brengt onder meer met zich dat de notaris bij het verlijden van een akte zich ervan dient te overtuigen dat hetgeen in die akte wordt opgenomen ook inderdaad door de partijen is gewild en begrepen en hij dient te controleren of de partijen daadwerkelijk het rechtsgevolg hebben beoogd dat aan de voorliggende rechtshandeling is verbonden.
4.5.
Uit de stukken valt overduidelijk af te leiden dat [betrokkene] door [bestuurder B] is ingezet als stroman om [bestuurder B] formele banden met [Bedrijf] door te snijden. Hiertoe wendde [bestuurder B] zich betrekkelijk kort nadat overdracht aan Stichting Administratiekantoor had plaatsgevonden, opnieuw tot mr. [gedaagde] . Opvallend hieraan is niet alleen deze betrekkelijk korte termijn, maar opvallend is ook dat er geen enkel gegeven is overgelegd over de bedrijfsresultaten in de tussenliggende periode of over de reden waarom opnieuw overdracht voor € 1,00 plaatsvond, een overdracht die, zoals mr. [gedaagde] zelf aanvoert, zinloos lijkt. Dat hierover enige vraag is gesteld door mr. [gedaagde] aan [bestuurder B] en/of [betrokkene] is niet gebleken. In verband hiermee overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
De aan comparanten voorgehouden akte is inderdaad, zoals mr. [gedaagde] betoogt, uitgebreid in vergelijking met veel andere aktes van overdracht van aandelen, maar deze akte kenmerkt zich ondanks deze uitgebreidheid door niet-geïndividualiseerde teksten. Daarmee ontbreekt elk zicht achteraf op de vraag hoe [betrokkene] zich destijds ten overstaan van mr. [gedaagde] heeft opgesteld. Bovendien geldt dat het voorhouden van een dergelijk uitgebreid stuk ook kan betekenen dat van enige gedachtewisseling met comparanten hier buiten geen sprake is. In het onderhavige geval zou een dergelijke gedachtewisseling naar het oordeel van de rechtbank onmiddellijk hebben doen blijken dat [betrokkene] geen idee had van waar hij mee bezig was en dat er dus sprake was van een stromanconstructie. Nergens blijkt immers uit dat hij hiervan wel enig idee had. Door de uitgebreide akte voor te houden in plaats van enkele korte, gerichte vragen te stellen heeft mr. [gedaagde] een schijnduidelijkheid geschapen. Hij heeft daarmee zichzelf de mogelijkheid ontnomen om na te gaan wat er precies aan de hand was. Dat mr. [gedaagde] daarbij geen aantekeningen heeft bijgehouden en bewaard van hetgeen hij mogelijk wel met [betrokkene] heeft besproken komt voor zijn risico.
4.7.
Het voorgaande vindt bevestiging in de door [betrokkene] afgelegde verklaringen. Zo heeft [betrokkene] in het op 24 maart 2011 gehouden verhoor in het faillissement van [Bedrijf] onder meer het volgende verklaard:
De notaris heb ik maar even gezien. (...) Ik ben er maar even geweest en heb een paar handtekeningen gezet.
In het op 9 januari 2013 gehouden voorlopig getuigenverhoor heeft [betrokkene] onder meer het volgende verklaard:
Ik moest bij de notaris mijn handtekening zetten. (…) De notaris heeft wel een formeel verhaal verteld, maar ik weet niet wat hij gezegd heeft. (…) U vraagt mij of de notaris mij heeft gevraagd of ik de transactie echt wel wilde aangaan of iets dergelijks. Zo iets heeft hij mij niet gevraagd.
4.8.
Ten slotte wijst de rechtbank op hetgeen mr. [gedaagde] in dit verband zelf ter comparitie heeft verklaard:
Wat ik me nog kan herinneren van het verlijden van deze akte? Niets. (…) Ik heb geen aantekeningen gemaakt van de bespreking. Ik heb ervoor gekozen om zoveel mogelijk in de akte te zetten. (…) Ik weet niet wie ik van tevoren heb gesproken over deze akte. Het is niet af te leiden uit mijn agenda. (…) Ik neem aan dat ik heb gevraagd hoe de koopprijs tot stand is gekomen, maar dat weet ik niet.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot de slotsom dat mr. [gedaagde] zijn algemene maatschappelijke zorgplicht heeft geschonden. Weliswaar hebben de comparanten op zichzelf daadwerkelijk met de voorliggende rechtshandeling een aandelen- en bestuursoverdracht beoogd, maar door mee te werken aan die overdracht als onderdeel van een stromanconstructie heeft mr. [gedaagde] mede gefaciliteerd dat [Bedrijf] binnen veertien dagen na de overdracht werd leeggehaald, met alle reeds geschetste gevolgen van dien. Die medewerking is onrechtmatig jegens [Bedrijf] en haar gezamenlijke crediteuren.
4.10.
Mr. [gedaagde] betwist dat causaal verband bestaat tussen zijn handelen en de vermeende schade. De aandelenoverdracht was geen noodzakelijke voorwaarde om te bewerkstelligen dat [betrokkene] [Bedrijf] in handen zou krijgen. Er had enkel een bestuurswissel kunnen plaatsvinden bij zowel [Bedrijf] als Stichting Administratiekantoor, stelt mr. [gedaagde] . Voorts geldt, zo stelt mr. [gedaagde] , dat ook in het geval hij zijn diensten zou hebben geweigerd, de vermeende schade zou zijn ingetreden, nu uit alle verklaringen blijkt dat [bestuurder B] vanaf het begin het voornemen had om de zaak te verkopen.
4.11.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Er bestaat in voldoende mate causaal verband tussen de medewerking van mr. [gedaagde] aan de aandelen- en bestuursoverdracht als onderdeel van een stromanconstructie, waardoor het mogelijk werd om [Bedrijf] leeg te halen, en de daardoor ontstane schade. Dat er mogelijk ook andere methodes waren om hetzelfde doel te bereiken en dat de schade bij weigering van mr. [gedaagde] evengoed zou kunnen zijn ontstaan, doet niet af aan het feit dat mr. [gedaagde] desbewust de hiervoor omschreven constructie heeft gefaciliteerd, nog daargelaten dat het maar zeer de vraag is of die andere methodes het gewenste resultaat zouden hebben gehad.
4.12.
Met het verlijden van de notariële akte van 15 april 2010, waarbij de aandelen [Bedrijf] door Stichting Administratiekantoor voor € 1,00 zijn overgedragen aan [betrokkene] , heeft mr. [gedaagde] gelegenheid gegeven om [Bedrijf] leeg te halen, hetgeen niet veel later ook daadwerkelijk is gebeurd. Hierbij moet worden bedacht dat op het moment van passeren van de akte volgens zowel de curator als mr. [gedaagde] en [bestuurder B] [Bedrijf] nog een normaal opererende onderneming was. Dat [Bedrijf] begin 2010 hoe dan ook geen lang leven meer was beschoren, is weliswaar door mr. [gedaagde] gesteld, maar onvoldoende onderbouwd.
Mr. [gedaagde] had als redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris op dat moment dus met alle mogelijke scenario’s rekening moeten houden. Het ambt van notaris beoogt mede bescherming te bieden aan degenen die bescherming behoeven, schuldeisers van bedrijven die het gevaar lopen leeggehaald te worden, tegen stromanconstructies als hier aan de orde, die zijn gericht op het toebrengen van nadeel. Immers, het leeghalen van een onderneming heeft automatisch tot gevolg dat leveranciers onbetaald blijven. Het is volstrekt helder dat dit vervolgens ook onherroepelijk leidt tot het niet meer kunnen voldoen van schuldeisers en dus tot het faillissement van de onderneming. Een en ander betekent naar het oordeel van de rechtbank dat mr. [gedaagde] aansprakelijk is voor alle door [Bedrijf] en haar gezamenlijke crediteuren geleden schade die het gevolg is van de verwezenlijking van het risico dat [Bedrijf] zou worden leeggehaald. Daarbij is niet relevant of de omvang van de schade voor
mr. [gedaagde] tijdens het verlijden van de akte reeds voorzienbaar was.
4.13.
De rechtbank is van oordeel, dat zoals de curator primair heeft betoogd, de door [Bedrijf] geleden schade dient te worden begroot op het nader vast te stellen tekort in de boedel. Dit tekort omvat bijvoorbeeld de omvang van de openstaande inkoopfacturen van de leveranciers, volgens de curator een bedrag van € 285.020,00. De rechtbank gaat hier verder niet op in, net zo min als op de andere door de curator in dit verband genoemde bedragen, nu de vordering van de curator is beperkt tot een veroordeling van mr. [gedaagde] tot vergoeding van de door [Bedrijf] geleden schade, bestaande uit het overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet nader vast te stellen tekort in de boedel.
4.14.
De door de gezamenlijke crediteuren geleden schade bestaat uit het totaalbedrag van hun onbetaalde vorderingen, voor zover deze schade niet reeds is begrepen in het nader vast te stellen tekort in de boedel. Zij dient te worden vastgesteld volgens de bepalingen van de Faillissementswet.
4.15.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de onder 3.1 sub 1 gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, evenals het primair gevorderde onder 3.1 sub 2 en 3. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 15 april 2010.
4.16.
Mr. [gedaagde] voert nog verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Indien hij van dit vonnis in hoger beroep gaat, zal tussentijdse executie van het vonnis in eerste aanleg een reëel restitutierisico doen ontstaan. Subsidiair vordert mr. [gedaagde] dat aan een onverhoopte uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de voet van artikel 233 lid 3 Rv de voorwaarde wordt verbonden dat door de curator zekerheid wordt gesteld tot een door de rechtbank te bepalen bedrag.
4.17.
De rechtbank ziet in hetgeen door mr. [gedaagde] is aangevoerd geen reden af te wijken van het uitgangspunt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, vermoed wordt het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. In dit geval is dat belang er des te meer omdat de schuldeisers van [Bedrijf] anders nog langer verstoken blijven van enige uitkering. Ook voor het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 233 lid 3 Rv ziet de rechtbank om de voorgaande reden geen aanleiding.
4.18.
Mr. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten die gevallen zijn bij het voorlopig getuigenverhoor zullen eveneens voor rekening van mr. [gedaagde] komen. De totale kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht voorlopig getuigenverhoor € 267,00
- salaris advocaat voorlopig getuigenverhoor € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
- taxe voorlopig getuigenverhoor € 200,00
- dagvaarding € 77,75
- griffierecht bodemzaak € 21,00
- salaris advocaat bodemzaak € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 2.373,75

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat mr. [gedaagde] door te handelen zoals bij de dagvaarding omschreven, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Bedrijf] en jegens haar gezamenlijke crediteuren,
5.2.
veroordeelt mr. [gedaagde] aan de curator te vergoeden de door [Bedrijf] geleden schade, bestaande uit het overeenkomstig de bepalingen van de Faillissementswet
nader vast te stellen tekort in de boedel, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2010 tot aan die der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt mr. [gedaagde] aan de curator te vergoeden de schade geleden door de gezamenlijke crediteuren, voor zover deze schade niet reeds is begrepen onder de onder 5.2 opgenomen veroordeling, bestaande uit het totaalbedrag van hun onbetaalde vorderingen, nader vast te stellen volgens de bepalingen van de Faillissementswet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 april 2010 tot aan die der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt mr. [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.373,75,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
Coll.: MvG