In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eisende partij], vertegenwoordigd door mr. E. Aartsen, en VGZ Zorgverzekeraar N.V., vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Claassen. De zaak betreft een vordering van [eisende partij] op VGZ tot betaling van een bedrag van € 1.267,62, voortvloeiend uit een door [handelsnaam] verleende zorg aan [persoon A]. De vordering is gebaseerd op een cessie van de vordering van [handelsnaam] op VGZ, die zou zijn overgedragen door de curator van [handelsnaam] aan [eisende partij].
De procedure is gestart na een tussenvonnis van 29 juni 2016 en diverse processtukken, waaronder brieven en producties van beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [handelsnaam] een raamovereenkomst had met [eisende partij] voor het verlenen van speltherapie aan [persoon A], die verzekerd was bij VGZ. Na het faillissement van [handelsnaam] heeft de curator de vorderingen op VGZ aan [eisende partij] gecedeerd. Echter, VGZ betwistte de rechtsgeldigheid van deze cessie en stelde dat de vordering niet rechtsgeldig was overgedragen.
De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat [persoon A] haar vorderingsrecht op VGZ aan [handelsnaam] had gecedeerd, waardoor de cessie niet rechtsgeldig was. De rechtbank wees de vordering van [eisende partij] af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door kantonrechter mr. E. Horsthuis.