ECLI:NL:RBGEL:2016:6058

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7557
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het vangen van kraaien en kauwen met vangkooien in het kader van de Flora- en Faunawet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 november 2016 uitspraak gedaan over de ontheffing die door het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht is verleend aan een stichting voor het vangen en doden van kraaien en kauwen met behulp van vangkooien. De ontheffing was verleend op basis van artikel 68 van de Flora- en Faunawet (Ffw), waarbij de stichting toestemming kreeg om deze vogels te vangen van 1 oktober 2014 tot 1 september 2019, in de periode van 1 juli tot en met 30 september. Eiseres, die zich tegen dit besluit had verzet, stelde dat de ontheffing niet verleend had mogen worden omdat er andere bevredigende oplossingen beschikbaar waren en dat de vangkooi niet effectief zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing op een deugdelijke motivering berustte, maar oordeelde dat de onderbouwing van de bevoegdheid om de ontheffing te verlenen pas in beroep was gegeven en niet in het bestreden besluit was opgenomen. Dit was in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Desondanks heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de motivering die tijdens de zitting werd gegeven het besluit kon dragen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van eiseres diende te vergoeden en in de proceskosten werd veroordeeld tot een bedrag van € 32,20 aan reiskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij bestuursbesluiten en de mogelijkheid voor partijen om in beroep te gaan tegen besluiten die zij onterecht achten. De zaak is van belang voor de toepassing van de Flora- en Faunawet en de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten met betrekking tot het verlenen van ontheffingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7557

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: A.P. de Jong)
en

het College van Gedeputeerde Staten van Utrecht te Utrecht, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: stichting
[derde belanghebbende], gevestigd te [plaats 2]
(gemachtigde: mr. V.A.C.M. Vonk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2014 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder aan de stichting [derde belanghebbende] op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) ontheffing verleend voor het vangen en doden van kraaien en kauwen met behulp van vangkooien, van 1 oktober 2014 tot 1 september 2019, in de periode van 1 juli tot en met 30 september.
Bij besluit van 10 februari 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gevoegd met het beroep van eiseres met zaaknummer 15/7556, behandeld ter zitting van 23 september 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Beenen en W. van Dijk, werkzaam bij de provincie Utrecht. De stichting [derde belanghebbende] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , werkzaam bij de [derde belanghebbende] en haar gemachtigde. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de Ffw worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw kan verweerder, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van de Ffw vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid, in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74 ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren.
Ingevolge artikel 68, vierde lid, van de Ffw wordt de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
Ingevolge artikel 68, vijfde lid, van de Ffw wordt de ontheffing, onverminderd het bepaalde in artikel 80 van de Ffw, verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
Ingevolge artikel 72, eerste lid, van de Ffw, worden bij algemene maatregel van bestuur, voor zover noodzakelijk in afwijking van artikel 15 van de Ffw, de middelen aangewezen waarmee, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65 tot en met 70, dieren mogen worden gevangen of gedood. Als middelen worden slechts aangewezen middelen die geen onnodig lijden van dieren veroorzaken. Ingevolge het derde lid, worden bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, regels gesteld met betrekking tot het gebruik van de in het eerste en tweede lid bedoelde middelen. Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, is het verboden dieren te vangen of te doden met andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen.
De in artikel 72 van de Ffw genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit zijn vangkooien, onverminderd artikel 50 van de wet, als middel als bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de wet aangewezen waarmee dieren mogen worden gevangen of gedood.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit mogen de middelen, genoemd in het eerste lid, onderdelen e, f en j, niet worden gebruikt voor het doden of vangen van vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet.
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder aan de [derde belanghebbende] ontheffing verleend voor het vangen en doden van kraaien en kauwen met behulp van vangkooien, in de periode van 1 oktober 2014 tot 1 september 2019. Hiertoe heeft verweerder, conform het advies van de Awb-adviescommissie van PS en GS van 7 november 2014, overwogen dat ondanks de landelijke vrijstelling de dreiging van belangrijke schade niet voorkomen kan worden. Dat sprake is van belangrijke schade blijkt uit het overzicht van de getaxeerde schade, maar de daadwerkelijke schade zal hoger liggen. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat het inzetten van vangkooien niet is toegestaan op grond van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2010 L 20)) en het verbod in artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit heeft verweerder overwogen dat artikel 9, vijfde lid, van het Besluit, waarin het gebruik van vangkooien met behulp van lokvogels is geregeld, door de minister in ogenschouw is genomen bij de inwerkingtreding van artikel 5, derde lid, van het Besluit, waarna de minister deze bepaling desondanks kennelijk bewust heeft laten staan. Dit is de wettelijke grondslag voor het verlenen van een ontheffing voor het vangen van kraaien en kauwen met behulp van vangkooien, aldus verweerder.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft beroep ingesteld. Voor zover in het beroepschrift wordt verwezen naar het bezwaarschrift en eiseres heeft gesteld dat dit in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat verweerder op de bezwaargronden in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd is ingegaan. Eiseres heeft, afgezien van hetgeen de rechtbank in het onderstaande zal bespreken, geen redenen aangevoerd waarom het bestreden besluit in dat opzicht onjuist of onvolledig is, zodat de rechtbank de inhoud van de bezwaargronden verder buiten beschouwing laat.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat niet aan de vereisten van artikel 68 van de Ffw is voldaan zodat de ontheffing geweigerd had moeten worden. Verweerder heeft niet aangetoond dat een vangkooi een effectief middel is ter voorkoming van de eventuele schade en ook bestaan er andere bevredigende oplossingen, waaronder afdeknetten en akoestische apparaten.
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vangkooi een effectief middel is omdat de vangkooi de gehele dag in werking is en door het gebruik van een vangkooi minder verstoring door menselijke aanwezigheid en afschot plaatsvindt. De vangkooi kan ook dichterbij bebouwing geplaatst worden zodat de schade lokaal effectief bestreden kan worden. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat kraaien en kauwen eerst naar de vangkooi gaan voordat zij aan het fruit beginnen te eten. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat afdeknetten kostbaar zijn, zodat dit niet in redelijkheid van fruittelers gevergd kan worden en het gebruik van akoestische middelen is in het verleden ook onvoldoende effectief gebleken.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat met de vangkooi kraaien en kauwen worden gevangen. Een vangkooi heeft weliswaar een aantrekkende werking, maar door de door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat kraaien en kauwen eerst naar de vangkooi gaan, is het aannemelijk dat door inzet van een vangkooi het fruit en de knoppen minder worden aangetast en de vangkooi hierdoor bijdraagt aan het verminderen van schade aan gewassen. De rechtbank volgt eiseres tot slot niet in haar standpunt dat andere bevredigende oplossingen bestaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de afdeknetten te kostbaar zijn en daarnaast niet wenselijk zijn, waardoor deze niet kunnen worden aangemerkt als andere bevredigende oplossing. Het door eiseres aangedragen akoestische apparaat, te weten het Alcat-systeem, is niet overtuigend als alternatief omdat, zoals verweerder heeft toegelicht, daarnaast nog andere middelen nodig blijken en de werking hiervan niet is aangetoond. Ook dit betoog van eiseres faalt.
5. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was de ontheffing te verlenen omdat vangkooien, gelet op het verbod van artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit, niet zijn toegestaan als middel. Een wettelijk voorschrift hiertoe ontbreekt. Eiseres heeft verwezen naar een besluit van de Omgevingsdienst Haaglanden waar het verzoek om een dergelijke ontheffing is geweigerd.
5.1.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de verleende ontheffing is toegestaan omdat in artikel 68 van de Ffw is opgenomen dat hij ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid, van de Ffw.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 72, vijfde lid, van de Ffw is opgenomen dat het verboden is dieren te vangen of te doden met andere dan in de eerste of tweede lid bedoelde middelen, in strijd met de toestemming uit het vierde lid of in strijd met de regels genoemd in het derde lid.
De bedoelde middelen waar in het eerste en tweede lid van artikel 72 van de Ffw naar wordt verwezen zijn opgenomen in het Besluit. De vangkooi is hierin als middel aangewezen. Ook de in het derde lid van artikel 72 van de Ffw genoemde regels zijn in het Besluit opgenomen. Voor zover hier van belang staat in het Besluit dat vangkooien niet gebruikt mogen worden voor vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Ffw. Tussen partijen is niet in geschil dat kraaien en kauwen dergelijke vogels zijn.
Gelet op de bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw om ontheffing te verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid, van de Ffw en daarmee ook van de in het Besluit opgenomen regels is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was ontheffing te verlenen van het opgenomen verbod op het gebruik van vangkooien en het gebruik van vangkooien toe te staan.
5.3.
Verweerder heeft deze onderbouwing echter pas in beroep geleverd en niet reeds aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waarin is opgenomen dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking wordt vermeld. Het beroep is in zoverre gegrond. Nu de tijdens de zitting gegeven motivering het besluit kan dragen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden. Tevens zal verweerder veroordeeld worden in de proceskosten van eiseres, die bestaan uit € 32,20 aan reiskosten voor de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 331 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 32,20 aan reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. G.A. van der Straaten en mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Nikkels, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.