ECLI:NL:RBGEL:2016:5966

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3100
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtspositie van leden van gemeentelijke adviesraad als ambtenaren en de gevolgen van ontslagverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Belastingdienst, en de Staatssecretaris van Financiën. De eiser had op 17 december 2015 verzocht om ontslag met ingang van 29 april 2016, wat hem op 21 december 2015 werd verleend. Eiser maakte bezwaar tegen dit ontslag, omdat hij in aanmerking wilde komen voor een stimuleringspremie in het kader van het Van Werk Naar Werk (VWNW)-beleid. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in aanmerking kwam voor deze premie, omdat hij zijn ontslagverzoek al had ingediend voordat de vrijwillige fase van het VWNW-beleid inging. De rechtbank benadrukte dat een reeds gehonoreerd ontslagverzoek niet kan worden ingetrokken en dat de eiser op de hoogte had kunnen zijn van de regeling. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de eiser te wijzen op de mogelijkheden van de stimuleringspremie, aangezien hij al om ontslag had verzocht om persoonlijke redenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/3100

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J.P.H. Op den Camp),
en

De Staatssecretaris van Financiën te 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op zijn verzoek eervol ontslag verleend op grond van artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR).
Het daartegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 20 april 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.B. Honders.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op [geboortedatum] was vanaf 1 augustus 1969 werkzaam bij de Belastingdienst. Op 17 december 2015 heeft eiser via P-Direct verzocht om ontslag met ingang van 29 april 2016 in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en om zijn vrouw te ontlasten bij haar fysieke problemen. Bij het primaire besluit van 21 december 2015, dat hem is uitgereikt op 7 januari 2016, is eiser eervol ontslag verleend met ingang van 29 april 2016. Bij brief van 24 januari 2016 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn dienstverband bij het primaire besluit, teneinde alsnog de Dienst te kunnen verlaten met een stimuleringspremie als bedoeld in het Van Werk Naar Werk (VWNW)-beleid.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het ontslag van eiser in stand gelaten. Verweerder acht de beslissing van eiser om ontslag te vragen een weloverwogen beslissing van eiser. Op de stimuleringspremie waarvoor eiser in bezwaar in aanmerking wenst te komen, kan aanspraak worden gemaakt door medewerkers die op 1 februari 2016 nog bij de Belastingdienst werkzaam zijn. De stimuleringspremie is bedoeld om medewerkers te bewegen de Belastingdienst te verlaten. In het geval van eiser is dat niet aan de orde, nu hij om hem moverende redenen op 17 december 2015 om ontslag heeft verzocht per 29 april 2016 en dit verzoek bij het primaire besluit is ingewilligd. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3536) leidt verweerder af dat een reeds gehonoreerd ontslagverzoek niet kan worden ingetrokken. Voorts had eiser op 17 december 2015 kunnen weten dat er een regeling in het kader van VWNW op komst was. Desondanks heeft eiser besloten om op 17 december 2015 ontslag aan te vragen. Onder verwijzing naar de uitspraken van de CRvB van 28 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3453) en 9 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4798) is verweerder van mening dat een werkgever niet de (zorg)plicht heeft te voorkomen dat medewerkers met ontslag gaan teneinde voor de stimuleringspremie in aanmerking te komen.
3. Eiser heeft zich tegen het bestreden besluit gekeerd en in beroep het volgende aangevoerd. Op 17 december 2015 was eiser bekend dat er een regeling op komst was, echter in de berichtgeving werd aangegeven dat de regeling bestemd was voor ambtenaren waarvan de functie zou komen te vervallen. Dit was bij eiser niet het geval, waardoor eiser in de veronderstelling verkeerde dat deze regeling niet op hem van toepassing was. Bovendien werd in de berichtgeving gesproken over begeleiding van werk naar werk en het plaatsen in Switch van waaruit naar vervangend werk zou worden gezocht en werd niet gesproken over uitstroom. Als eiser zou hebben gewacht met zijn ontslagaanvraag zou hij kennis hebben gehad van de regeling en zou hij na 1 februari 2016 ontslag hebben gevraagd met gebruikmaking van variant A van het VWNW-beleid: directe uitstroom met toekenning van een stimuleringspremie. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een belangenafweging had moeten maken, gelet op het bedrag aan stimuleringspremie ter hoogte van twee jaarsalarissen, dat eiser nu misloopt.
4. Op 20 mei 2015 is de Investeringsagenda Belastingdienst gepresenteerd, een veelomvattend verbeterprogramma voor de Belastingdienst voor de komende vijf tot zeven jaar. Het is de verwachting dat door deze reorganisatie van de Belastingdienst ongeveer 5.000 functies komen te vervallen. Op 23 november 2015 heeft de Directeur-Generaal Belastingdienst het Georganiseerd overleg Belastingdienst (GOBD) een voorstel gedaan met betrekking tot de uitwerking van het VWNW-beleid. Op 24 november 2015 heeft verweerder hierover een bericht op “de Beeldkrant”, een interne digitale informatiebron, geplaatst. Op 8 december 2015 is op de Beeldkrant een bericht geplaatst waarin de basisafspraken zijn vermeld en waarin is aangegeven dat de uitwerking van het akkoord met de bonden de komende weken plaatsvindt. In het overleg van 14 januari 2016 is over de uitwerking van het VWNW-beleid door het GOBD overeenstemming bereikt. De verwachting dat deze overeenstemming zou worden bereikt is op 11 januari 2016 in een bericht op de Beeldkrant uitgesproken. Op 18 januari 2016 heeft verweerder een bericht op de Beeldkrant geplaatst waarin naast een inhoudelijke weergave van het VWNW-beleid is aangegeven dat medewerkers van de Belastingdienst zich met ingang van 1 februari 2016 kunnen aanmelden voor gebruikmaking van dit beleid dan wel voor een verkenning van de mogelijkheden.
5. In het VWNW-beleid is onder andere (en voor zover hier van belang) opgenomen dat medewerkers in de groepsfuncties en individuele functies die de veranderingen door de Investeringsagenda niet willen afwachten afspraken kunnen maken over directe uitstroom met een stimuleringspremie (variant A).
6. Voor zover eiser met zijn bezwaarschrift van 24 januari 2016 heeft beoogd het ontslagverzoek in te trekken, oordeelt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak een verzoek om ontslag kan worden ingetrokken tot het moment dat het ontslagbesluit is genomen. In dat geval komt de grondslag aan een op verzoek te verlenen ontslag te vervallen. Hieruit volgt dat een verzoek om ontslag niet meer kan worden ingetrokken nadat het ontslagbesluit is genomen. Nu eiser in het onderhavige geval bij het primaire besluit eervol ontslag is verleend, behoort intrekking van het ontslagverzoek door eiser niet (meer) tot de mogelijkheden en zijn partijen in dat opzicht gebonden aan het ontslagbesluit op grond van het beginsel van de rechtszekerheid dat niet alleen geldt voor het bestuursorgaan maar ook voor de ambtenaar. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van de CRvB van
2 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3536 en 27 januari 1994, ECLI:NL:CRVB:1994:ZB5046.
7. Voor zover eiser in bezwaar alsnog verzoekt om toekenning van de stimuleringspremie als bedoeld in het VWNW-beleid, stelt de rechtbank vast dat op deze premie aanspraak kan worden gemaakt door medewerkers van de Belastingdienst die vanaf
1 februari 2016 in het kader van de vrijwillige fase van het VWNW-traject om ontslag verzoeken. Eiser heeft evenwel reeds op 17 december 2015 om persoonlijke redenen om ontslag verzocht welk verzoek is ingewilligd bij besluit van 21 december 2015, zodat hij gelet op zowel de datum van het ontslagverzoek (en de datum van ontslagverlening, zie rechtsoverweging 6) als de ontslaggrond voor een dergelijke premie niet in aanmerking kan komen. Bevordering van het vertrek was op het moment van inwerkingtreding van de vrijwillige fase van het VWNW-beleid in het geval van eiser niet (meer) aan de orde.
8. De rechtbank acht voorts van belang dat eiser op het moment waarop hij zijn ontslagverzoek indiende bekend had kunnen zijn met de inhoud van het voorstel zoals door de Directeur-Generaal Belastingdienst aan het GOBD gedaan op 23 november 2015 en integraal gepubliceerd op de Beeldkrant op 24 november 2015. In dit voorstel wordt variant A, zoals hierboven weergegeven in overweging 5, reeds genoemd. Ook is in het bericht dat op 8 december 2015 op de Beeldkrant is gepubliceerd onder het kopje “Vrijwillige mobiliteit” vermeld: “Daarmee krijgen medewerkers de gelegenheid om vrijwillig via een stimuleringspremie de dienst te verlaten. Zij creëren daarmee ruimte voor medewerkers die straks geraakt gaan worden door reorganisaties”.
Dat eiser in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat het beleid enkel zou zien op functies die in de toekomst zouden vervallen en dat enkel sprake zou zijn van begeleiding naar ander werk en niet van een uitstroommogelijkhedenregeling, en dat eiser vervolgens de keuze heeft gemaakt op 17 december 2015 op geheel andere gronden (pensioen en zorg voor zijn echtgenote) om ontslag te verzoeken, dient gelet op het vorenstaande voor zijn rekening en risico te blijven.
9. Tenslotte is de rechtbank in navolging van de jurisprudentie van de CRvB (uitspraak van 28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3453 en uitspraak van 9 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4798) van oordeel dat verweerder niet vanwege de eisen van goed werkgeverschap gehouden was eiser op het moment van het ontslagverzoek dan wel op het moment van ontslagverlening te wijzen op aanstaande uitstroommogelijkheden binnen de vrijwillige fase van het VWNW-beleid. Ditzelfde geldt voor de mogelijke gevolgen van eisers ontslagverzoek voor zijn aanspraken op grond van de inwerkingtreding van die fase. Evenmin kan van verweerder nadien worden verwacht dat hij medewerkers als eiser in de gelegenheid stelt een reeds ingewilligd ontslagverzoek aan te passen om in aanmerking te komen voor een stimuleringspremie. In dit kader is relevant dat eiser bij aanvang van de vrijwillige fase van het VWNW-beleid op 1 februari 2016 reeds vrijwillig en op geheel andere gronden ontslag had genomen. Bevordering van het vertrek van eiser was niet (meer) aan de orde. Inwilliging van het verzoek om een stimuleringspremie zou in strijd komen met het doel van de regeling, namelijk stimuleren dat medewerkers ontslag nemen. In het geval van eiser was dat al gebeurd. Dit neemt niet weg dat de rechtbank begrip heeft voor het wrange gevoel dat eiser aan de situatie overhoudt.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en
mr. P.P.T. Bovend’Eert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.