ECLI:NL:RBGEL:2016:5934

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 556
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf verzoek omzetbelasting niet-ontvankelijk na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van drie garageboxen, een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting ingediend na de wettelijk gestelde termijn. De Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland. Tijdens de zitting is eiser verschenen, maar heeft hij niet de gevraagde informatie overgelegd die nodig was om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om teruggaaf te laat is ingediend, aangezien dit uiterlijk op 31 december 2013 had moeten gebeuren, maar pas op 23 augustus 2014 is ingediend. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake was van uitstel voor het indienen van de aangifte, maar deze stelling is niet onderbouwd met bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de formele fout van de Belastingdienst in de afwijzing van het verzoek niet heeft geleid tot nadelige gevolgen voor eiser, omdat de inhoudelijke beslissing niet is veranderd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar gelast wel dat het griffierecht aan eiser wordt vergoed. Tevens is de rechtbank onbevoegd om te oordelen over de ambtshalve beslissing van de Belastingdienst over het ondernemerschap van eiser, omdat deze beslissing niet voor bezwaar vatbaar is. Eiser kan zich voor verdere stappen wenden tot een civiele rechter.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/556

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 november 2016

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een beschikking geen teruggaaf omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 afgegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2016 het bezwaar tegen de beschikking geen teruggaaf van omzetbelasting afgewezen en het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 18 januari 2016, ontvangen door de rechtbank op 22 januari 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2016.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. [gemachtigde] en mr. [A] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om bij zijn accountant, de heer [B] , nadere informatie op te vragen over het tijdstip van indiening van de aangifte omzetbelasting en over de door eiser gestelde toezegging aan de heer [B] . In het schorsingsbesluit is vermeld dat als de schorsing niet tot meer informatie leidt, de rechtbank het onderzoek zal sluiten en zonder een nadere zitting uitspraak zal doen. Eiser heeft na de schorsing een aantal brieven aan de rechtbank toegestuurd maar heeft de gevraagde informatie, waarvoor de schorsing was bedoeld, niet gegeven. Om deze reden heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten. Anders dan bij vergissing is vermeld in de brief van de rechtbank van 30 oktober 2016, was daarvoor geen toestemming van partijen nodig en is deze ook niet gevraagd. De brieven van eiser die na sluiting van het onderzoek bij de rechtbank zijn binnengekomen, zijn aan eiser teruggestuurd, omdat ze geen aanleiding gaven tot heropening van het onderzoek.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 20 september 2013 drie garageboxen in eigendom verkregen. De koopsom bedroeg € 102.850 inclusief omzetbelasting. Op 23 augustus 2014 is namens eiser een verzoek ingediend voor teruggaaf van voorbelasting ter zake van de garageboxen voor een bedrag van € 18.026. Dit verzoek is ingediend middels een aangifte voor het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Eiser heeft voor dit tijdvak geen omzet aangegeven.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen en een beschikking geen teruggaaf omzetbelasting afgegeven. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder beslist dat het verzoek om teruggaaf niet tijdig is gedaan en dus niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft het verzoek om teruggaaf vervolgens ambtshalve in behandeling genomen en afgewezen met als argument dat eiser naar zijn mening in de betreffende periode geen ondernemer was voor de omzetbelasting.
Geschil
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij recht heeft op teruggaaf, omdat hij wel ondernemer is. Verweerder heeft aangevoerd dat het verzoek om teruggaaf niet tijdig is gedaan.
Beoordeling van het geschil
4. Gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), dient het verzoek te worden ingediend binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Vanwege de levering van de garageboxen op 20 september 2013 moest het verzoek dus uiterlijk 31 december 2013 worden ingediend.
5. Het teruggaafverzoek dateert van 23 augustus 2014 en is dus te laat ingediend. Dit geldt ook als sprake zou zijn van jaaraangiftes, omdat dan uiterlijk voor 1 april 2014 aangifte had moeten zijn gedaan.
6. Eiser heeft gesteld dat uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte tot mei of juni 2014. Aangezien de aangifte pas na juni 2014 is ingediend, kan die stelling eiser niet baten. Bovendien heeft verweerder betwist dat uitstel is verleend en heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat uitstel is verleend en tot welke datum.
7. Voorts heeft eiser gesteld dat de aangifte van 23 augustus 2014 niet door hem is ondertekend en dat er eerder een aangifte is ingediend. Bovendien is volgens eiser tussen zijn accountant, de heer [B] , en een medewerker van de Belastingdienst afgesproken dat de teruggaaf zou worden verleend. Er is volgens eiser dus sprake van een toezegging. Na schorsing van het onderzoek ter zitting is eiser in de gelegenheid gesteld om over de eerdere indiening van de aangifte en over de afspraak/toezegging stukken of een verklaring van de heer [B] over te leggen, aangezien op hem de bewijslast rust. Nu eiser deze stukken of verklaring niet heeft overgelegd, heeft eiser deze stellingen niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank moet daarom ervan uitgaan dat geen sprake is van een eerdere aangifte dan 23 augustus 2014 en dat er ook geen sprake is van een toezegging. De beroepsgronden van eiser falen daarom.
8. Het voorgaande brengt mee dat het verzoek om teruggaaf te laat is gedaan en dus inderdaad niet-ontvankelijk is, zoals verweerder heeft aangevoerd.
9. Omdat verweerder in de oorspronkelijke afwijzing van het teruggaafverzoek in de brief van 11 december 2014 niets heeft opgemerkt over het te late indienen van het verzoek, heeft verweerder wel een formele fout gemaakt. Die fout is in de uitspraak op bezwaar hersteld doordat verweerder daarin alsnog heeft beslist dat het verzoek te laat was gedaan en daarom niet-ontvankelijk was. Verweerder had het bezwaar daarom echter gegrond moeten verklaren. Hoewel verweerder dat niet heeft gedaan, is eiser daardoor niet in zijn belangen geschaad (zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb). Eiser had namelijk geen verzoek om kostenvergoeding in bezwaar gedaan, dus de gegrondverklaring van het bezwaar wegens de genoemde formele reden zou hem niet in een betere positie hebben gebracht. De inhoudelijke beslissing van verweerder veranderde immers niet. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze formele fout van verweerder. Wel zal de rechtbank in dit verband aan verweerder opdragen om het griffierecht voor de beroepsprocedure aan eiser te vergoeden (zie artikel 8:74, tweede lid, van de Awb).
10. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
12. De inhoudelijke beslissing van verweerder dat eiser geen ondernemer was ten tijde van de aanschaf van de garage boxen moet gezien de niet-ontvankelijkheid van het teruggaafverzoek worden aangemerkt als een ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank is niet bevoegd om daarover te oordelen, omdat de wetgever een dergelijke beslissing niet heeft aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit brengt – gelet op het gesloten systeem van rechtsmiddelen – mee dat tegen deze beslissing geen bezwaar en beroep openstaat bij de bestuursrechter. Dit is geregeld in artikel 26, eerste lid, van de AWR, in samenhang gelezen met artikel 8:1 en artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan dus niet oordelen over de inhoudelijke argumenten van eiser over het ondernemerschap.
13. Alleen de civiele rechter is als restrechter bevoegd om over de ambtshalve beslissing van verweerder te oordelen (zie artikel 8:71 van de Awb). Voor de procedure bij de civiele rechter gelden echter diverse formele vereisten die anders zijn dan bij een procedure voor de bestuursrechter. Daarbij is van belang is dat de procedure niet gestart kan worden via een brief. Ook gelden er strengere wettelijke eisen om gelijk te krijgen en zijn er hogere kosten aan de procedure verbonden. Eiser kan zich voor advies hierover het beste wenden tot een advocaat, een deurwaarder of tot het juridisch loket (https://www.juridischloket.nl).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 46 zal vergoeden;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep de ambtshalve afwijzing van het teruggaafverzoek door verweerder betreft.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 november 2016
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.