In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), welke door de inspecteur op 4 februari 2016 ongegrond was verklaard. Eiser had in zijn aangifte een bedrag van € 3.670 aan giften in aftrek gebracht, maar de inspecteur weigerde deze aftrek. Tijdens de zitting op 24 oktober 2016 heeft eiser zijn giften gespecificeerd en aangevoerd dat de door hem gedane betalingen aan de Belastingdienst, de inhouding van gelden op zijn bijstandsuitkering en op zijn loon als giften aftrekbaar zijn, omdat deze betalingen geen directe tegenprestatie hebben.
De rechtbank heeft overwogen dat de door eiser opgevoerde giften niet voldoen aan de voorwaarden voor giftenaftrek zoals vastgelegd in de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelde dat de betalingen aan het CJIB en de belastingdienst geen giften zijn, omdat er wel degelijk een directe tegenprestatie tegenover staat, zoals het verzekerd zijn tegen ziektekosten en de verplichting tot belastingbetaling. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat in vergelijkbare gevallen een andere behandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.