ECLI:NL:RBGEL:2016:5842

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1731
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van giftenaftrek in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), welke door de inspecteur op 4 februari 2016 ongegrond was verklaard. Eiser had in zijn aangifte een bedrag van € 3.670 aan giften in aftrek gebracht, maar de inspecteur weigerde deze aftrek. Tijdens de zitting op 24 oktober 2016 heeft eiser zijn giften gespecificeerd en aangevoerd dat de door hem gedane betalingen aan de Belastingdienst, de inhouding van gelden op zijn bijstandsuitkering en op zijn loon als giften aftrekbaar zijn, omdat deze betalingen geen directe tegenprestatie hebben.

De rechtbank heeft overwogen dat de door eiser opgevoerde giften niet voldoen aan de voorwaarden voor giftenaftrek zoals vastgelegd in de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelde dat de betalingen aan het CJIB en de belastingdienst geen giften zijn, omdat er wel degelijk een directe tegenprestatie tegenover staat, zoals het verzekerd zijn tegen ziektekosten en de verplichting tot belastingbetaling. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat in vergelijkbare gevallen een andere behandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/1731
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2016 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 februari 2016 waarbij het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. drs. [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in zijn (herziene) aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 een bedrag van € 3.670 als giften in aftrek gebracht. Naar aanleiding van vragen van verweerder heeft eiser de giften als volgt gespecificeerd:
  • jaaropgaaf [B] € 5
  • jaaropgaaf [C] € 883
  • jaaropgaaf Gemeente Doetinchem
  • Giften Ministerie van Financiën € 1.771
  • Giften Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)
  • Totaal € 2.922
2. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de giften CJIB een bedrag van € 511 betreffen in plaats van € 1.151.
3. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 de geclaimde giftenaftrek geweigerd. Hiertegen heeft eiser aangevoerd dat hij wel in aanmerking komt voor giftenaftrek. Eiser heeft gesteld dat de door hem gedane betalingen aan belasting aan de Belastingdienst, de inhouding van gelden op de bijstandsuitkering en inhouding van gelden op het loon als gift aftrekbaar zijn omdat de betreffende instanties instellingen zijn als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, letter b, van de Wet IB 2001. Volgens eiser is sprake van periodieke giften en komen deze verplichte betalingen als gift voor aftrek in aanmerking op de grond dat daartegenover geen directe prestatie bestaat. Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en in dit verband aangevoerd dat bij acht hem bekende belastingplichtigen verweerder in tien gevallen de loonbelasting en premies als giftenaftrek heeft goedgekeurd.
4. In artikel 6.33, eerste lid, letter a, van de Wet IB 2001, is – voor zover van belang – bepaald dat giften verplichte bijdragen zijn waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.
5. Voor zover het de door het CJIB bij dwangbevel ingevorderde bedragen betreft, is de rechtbank het met verweerder eens dat dit de op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte premies betreft, die moeten worden betaald aan de ziektekostenverzekeraar. Gelet hierop staat tegenover deze bijdrage een directe tegenprestatie, namelijk het verzekerd zijn tegen ziektekosten. Dat het CJIB de zorgverzekeringspremie over het jaar 2014 heeft ingevorderd doet er niet aan af dat de betaling uiteindelijk geschiedt aan de zorgverzekeraar. Reeds hierom kan van een gift zoals bedoeld in artikel 6.33 van de Wet IB 2001 geen sprake zijn.
6. Voor zover het betreft de belastingen, de inhoudingen op het loon alsmede de inhouding op de bijstandsuitkering, heeft de wetgever met de term ‘verplichte bijdragen’ niet het oog gehad op uit de wet voortvloeiende belastingschulden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4788). Een andere opvatting zou ertoe leiden dat met het vaststellen van de belastingschuld direct een aftrekpost ontstaat waarmee de grondslag, waarop de belastingschuld is gebaseerd, direct wordt verminderd, hetgeen tot verlaging van de belastingschuld zou moeten leiden, waardoor de aftrekpost vermindert waardoor de belastingschuld weer wordt verhoogd et cetera. Dit is een ontoelaatbare inbreuk op het systeem van de Wet IB 2001. Daarom zijn deze betalingen geen giften die in aftrek kunnen worden gebracht.
7. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, als beginsel van behoorlijk bestuur, kan evenmin slagen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is in geval van een beroep op de meerderheidsregel nodig dat eiser aannemelijk maakt dat verweerder in een meerderheid van de met eiser vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij beschikt over de gegevens van acht belastingplichtigen waarbij de giftenaftrek in een tiental gevallen is toegekend. Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van negentien belastingplichtigen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat dezelfde giftenaftrek op basis van dezelfde gronden als eiser heeft gesteld, door verweerder is geweigerd bij de aanslagregeling. Eiser heeft de juistheid van deze gegevens niet betwist zodat door hem niet aannemelijk is gemaakt dat in een meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Reeds hierom kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Daarom hoeft niet meer te worden toegekomen aan de vraag of bij de door eiser aangevoerde gelijke gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.
8. Voor zover eiser zich heeft beroepen op andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, heeft hij nagelaten te stellen hoe of op welke wijze verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld bij het vaststellen van de onderhavige aanslag.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.