In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in Nijmegen op 26 juni 2015. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadig incident waarbij twee slachtoffers, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden mishandeld. De tenlastelegging omvatte verschillende geweldshandelingen, waaronder slaan en schoppen. Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 zijn getuigen gehoord die verklaarden over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten. De officier van justitie eiste een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de bewijsmiddelen onvoldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld te bevestigen. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de tegenstrijdigheden in het dossier zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte daadwerkelijk geweld had gepleegd. De getuigenverklaringen waren niet eenduidig en er was onvoldoende bewijs om de verdachte te identificeren als de dader van de geweldshandelingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Tevens werd de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in overeenstemming met deze vrijspraak genomen.