ECLI:NL:RBGEL:2016:5746

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
05/740060-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarige na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man uit Zevenaar, die werd beschuldigd van ontucht met een 8-jarig meisje. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen op of omstreeks 25 september 2015, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd het meisje te zoenen terwijl hij op haar lag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en de zitting vond plaats op 12 oktober 2016.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewijs voornamelijk berustte op de verklaringen van het slachtoffer en haar moeder. De verdachte ontkende echter stellig de beschuldigingen en verklaarde dat hij met het meisje aan het spelen was en dat de handelingen die de moeder had waargenomen, mogelijk verkeerd geïnterpreteerd waren. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de verklaringen van de verdachte niet onaannemelijk waren, vooral gezien de lange vriendschap tussen de verdachte en het gezin van het meisje.

Na zorgvuldige afweging van het bewijs en de verklaringen, was de rechtbank niet overtuigd van het ontuchtige karakter van de handelingen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren en sprak hem vrij. Tevens werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740060-16
Datum uitspraak : 26 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 2] , wonende te [adres]
raadsman: mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2015 te Zevenaar, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door op die [slachtoffer] te gaan liggen en haar daarbij (meermalen) op haar mond te zoenen/kussen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Verdachte heeft ten overstaan van de politie en ter terechtzitting stellig ontkend dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . Op grond van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat het (directe) bewijs berust op de verklaringen van [slachtoffer] en haar moeder. Hoewel daarmee het wettig bewijs voorhanden is, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
[slachtoffer] heeft verklaard door verdachte 'met de mond dicht' op haar mond te zijn gekust terwijl hij op zijn knieën zat en zij onder hem lag. Beiden waren gekleed. Verdachte was al jaren huisvriend van het gezin. Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] aan het spelen/stoeien was, dat hij deed alsof hij haar ging opeten en daarbij met zijn mond hapbewegingen maakte. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet onaannemelijk, mede in het licht van hetgeen moeder heeft verklaard over de goede verhouding tussen verdachte en haar kinderen. Bovendien zou de verklaring van verdachte kunnen passen in wat moeder heeft gezien. Het zou dan ook goed kunnen zijn dat de handelingen, zoals verdachte zegt, plaatsvonden tijdens een stoeipartij en geen seksuele lading hadden. Niet kan worden uitgesloten dat de moeder van het meisje, die slechts een flits heeft gezien van wat er gebeurde, de situatie verkeerd heeft geïnterpreteerd. De rechtbank kan ook niet uitsluiten, dat hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard, opgeroepen kan zijn door de heftige reactie van moeder die daarop volgde.
Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank niet overtuigd van het ontuchtige karakter van de handelingen. Daarom acht de rechtbank het feit niet overtuigend bewezen en zal zij verdachte vrijspreken.
3. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, kan de benadeelde partij niet in haar vorderingen ontvangen worden.

4.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreektverdachte
vrijvan het ten laste gelegde feit;
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.L. Tomassen (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. W.A. Holland, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2016.