ECLI:NL:RBGEL:2016:5706

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
05/740395-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen door werkgever tegen werkneemster

Op 19 oktober 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige man uit Halle, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen bij een van zijn medewerksters. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een schadevergoeding aan het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een feest dat de verdachte op 28 december 2014 gaf ter gelegenheid van zijn 12,5-jarig huwelijk. Tijdens dit feest vond er fysiek contact plaats tussen de verdachte en de aangeefster, die op dat moment in de bediening werkte. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende steunbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen de verklaring van de aangeefster ondersteunden en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met zich meebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740395-15
Datum uitspraak : 19 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsman: mr. O.J. Ingwersen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 05 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2014 te Zevenaar, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten/vastpakken van de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) tussen de billen en/of hoog tussen de benen (schaamstreek) van die [slachtoffer 1] brengen van zijn, verdachtes, hand en/of vastpakken van een borst van die [slachtoffer 1] , en welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend omhelzen en/of naar zich toe te trekken van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
onverhoeds/plotsklaps voornoemde ontuchtige handelingen bij die [slachtoffer 1] te
verrichten
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op 28 december 2014 gaf verdachte een feest ter ere van zijn 12,5 jarig huwelijk in zijn restaurant ‘ [naam] ’ te Zevenaar. Aangeefster was de betreffende avond werkzaam in de bediening in het restaurant. Verdachte en werkneemster hebben elkaar na middernacht ontmoet in de keuken van het restaurant. Er heeft fysiek contact tussen verdachte en aangeefster plaatsgevonden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Er is sprake van een uitgebreide aangifte, welke zo specifiek en gedetailleerd is dat deze authentiek overkomt. De getuigenverklaringen bieden voldoende ondersteuning voor de context die door aangeefster is verwoord. Verdachte zelf heeft verklaard nabij aangeefster te hebben gestaan en een arm om haar heen te hebben gedaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde nu alleen sprake is van een aangifte en dat onvoldoende steunbewijs aanwezig is om tot een bewezen verklaring te kunnen komen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn geen onafhankelijke bronnen. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben alleen gezien dat aangeefster een betraand gezicht had. Daarnaast voert de verdediging aan dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster enkel tegen hem heeft gezegd dat verdachte haar bij haar billen had vastgehouden.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte veel had gedronken. Aangeefster heeft verklaard naar de keuken te zijn gelopen en dat toen verdachte er aan kwam, hij haar omhelsde. Aangeefster stond in de hoek. Verdachte schoot met zijn linkerhand naar de billen van aangeefster en pakte haar billen stevig vast. Toen aangeefster het wilde stoppen, hield verdachte haar nog steviger vast. Verdachte schoot toen heel snel met zijn linkerhand tussen de benen van aangeefster, via de achterkant. Aangeefster verklaart dat verdachte met zijn hand richting de bovenkant van haar benen ging, tussen haar billen en schaamstreek. Aangeefster heeft verdachte daar weggehaald. Aangeefster heeft verklaard dat [getuige 3] (rechtbank: getuige [getuige 3] ) kwam aanlopen of er al stond en dat ook [getuige 4] (rechtbank: getuige [getuige 4] ) kwam aanlopen. Verdachte stond op dat moment nog steeds dichtbij aangeefster en ging met zijn linkerhand naar de rechterborst van aangeefster en pakte deze vast. Aangeefster heeft verdachte vervolgens weggeduwd. [3]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte dronken was. Aangeefster stond in een hoekje en verdachte stond tegen aangeefster aan. [getuige 3] zag dat verdachte zijn armen om aangeefster heen had geslagen. Hij zag alleen het hoofd van aangeefster en schrok. [getuige 3] zag dat verdachte zijn ene hand achter aangeefster had, ter hoogte van de schouder/oksel. De andere hand had verdachte ter hoogte van de buik van aangeefster. De getuige zag dat aangeefster vast stond. Hij zag dat aangeefster rode ogen had, ogen van angst en betraand. De getuige verklaart dat aangeefster ontdaan was. [4]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte dronken was. Op het moment dat de getuige de keuken in liep zag ze verdachte heel dicht bij aangeefster staan. De getuige verklaart dat ze denkt dat verdachte een hand om aangeefster heen had geslagen ter hoogte van haar middel. Verdachte hield aangeefster van achteren vast met zijn rechterarm en -hand. De getuige zag dat aangeefster in tranen was. Aangeefster zei tegen de getuige dat verdachte op plaatsen had gezeten waar hij absoluut niet aan mocht zitten, dat hij tussen haar benen en aan haar borsten had gezeten. Aangeefster moest huilen, ze was onder de indruk en overstuur. [5]
De rechtbank overweegt dat een groot deel van de zedenzaken zich doorgaans kenmerkt door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de afgelegde verklaringen moet worden gekeken bij hun waardering voor het bewijs, zeker als het een ontkennende verdachte betreft.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken in het dossier blijkt dat aangeefster zeer gedetailleerd heeft verklaard; niet alleen over de ontuchtige handelingen, maar ook over het verloop van de avond/het feest. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten in het dossier voorhanden zijn die erop duiden dat er sprake is van een geloofwaardige verklaring, ook op onderdelen die de bewezen verklaring zelf raken. De rechtbank acht de door aangeefster afgelegde verklaring betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
Het standpunt van de verdediging dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat sprake is van onvoldoende steunbewijs, volgt de rechtbank niet.
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad kan en mag het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander (wettig) bewijsmateriaal. Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal. De verklaringen van voornoemde getuigen ondersteunen de verklaring van aangeefster dat verdachte tegen aangeefster aan stond en dat verdachte aangeefster omhelsde, dan wel zijn armen om aangeefster heen had geslagen. De verklaring van getuige [getuige 3] ondersteunt voorts de verklaring van aangeefster op het punt dat aangeefster in de hoek stond op het moment dat verdachte haar omhelsde, hetgeen anders is dan de verklaring van verdachte dat hij en aangeefster elkaar kruisten. Beide getuigen hebben voorts verklaard dat verdachte dronken was en dat zij zagen dat aangeefster moest huilen en dat zij overstuur/bang was.
Vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar dat deze is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks29 december 2014 te Zevenaar, door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een ofmeer ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig
betasten/vastpakken van de bil
(len
)van die [slachtoffer 1] en
/of (vervolgens
)tussen de billen en/of hoog tussen de benen (schaamstreek) van die [slachtoffer 1] brengen van zijn, verdachtes, hand en
/ofvastpakken van een borst van die [slachtoffer 1] , en welke
geweld of anderefeitelijkheid
en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheidbestond uit het
opzettelijk gewelddadig en/of dreigendomhelzen
en/of naar zich toe te trekkenvan die [slachtoffer 1] en
/of (vervolgens
)
onverhoeds
/plotsklapsvoornoemde ontuchtige handelingen bij die [slachtoffer 1] te verrichten.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 150 uren werkstraf, te vervangen door 75 dagen hechtenis. De officier van justitie houdt bij zijn eis rekening met de ernst van het feit maar ook met de geringe documentatie van verdachte en het gegeven dat sprake is van een feit uit 2014.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, wanneer gekomen wordt tot een bewezenverklaring, verzocht rekening te houden met het gegeven dat er geen kans op recidive is, dat sprake is van een oud feit en een blanco strafblad. De verdediging verzoekt een werkstraf voor de duur van 80 uur op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 18 augustus 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 12 april 2016.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen, alsmede van het overwicht dat hij als volwassen man en werkgever op aangeefster als werkneemster had. Dat het gebeurde veel impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een werkstraf van na te melden duur leiden - rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het gegeven dat verdachte niet eerder voor het plegen van vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld en de termijn die inmiddels is verstreken sedert 29 december 2014. De rechtbank is alles overziende van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 120 dagen, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden is.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.283,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 1255,-, waarvan € 955,- materieel en € 300,- immaterieel, waarbij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft -in geval van bewezenverklaring- geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten. De verdediging heeft ten aanzien van het gevorderde verlies arbeidsvermogen primair bepleit de vordering af te wijzen, en subsidiair een periode van drie maanden toe te wijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, verzoekt de verdediging een bedrag van € 300,- toe te wijzen. De incassokosten verzoekt de verdediging af te wijzen.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van
€ 655,- materiële schade, waarvan € 55,- parkeer- en reiskosten en € 600,- aan verlies aan arbeidsvermogen, heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De rechtbank zal een bedrag van € 300,- immateriële schade toewijzen, nu zij dat bedrag redelijk en billijk acht.
Incassokosten
Krachtens artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn de incassokosten voor vergoeding in aanmerking komende vermogensschade. De rechtbank is van oordeel dat de kosten redelijkerwijs zijn gemaakt en dat de omvang van de kosten redelijk zijn. De rechtbank zal de gevorderde incassokosten, te weten 2 punten in tarief I van het liquidatietarief (€ 384,- per punt), dan ook toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 29 december 2014.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
 een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 955,00(negenhonderd en vijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 768,00(zevenhonderd en achtenzestig euro);
 verklaart de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding voor het overige niet ontvankelijk;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 955,00(negenhonderd en vijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 19 (negentien) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. W.L.F. Prisse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Sluijters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] de politie Oost Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015017048, gesloten op 8 juli 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 29 januari 2015, p. 13-14; het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 mei 2015, p. 49-50.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 29 januari 2015, p. 13-16.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 februari 2015, p. 22-23.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 9 april 2015, p. 37.