ECLI:NL:RBGEL:2016:5705

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
05/163167-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een jongeman voor fietsendiefstal en opzetheling met toepassing van het adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een jongeman uit Doetinchem, die werd beschuldigd van het stelen van fietsen en opzetheling. De verdachte is veroordeeld voor het met anderen stelen van een damesfiets en voor het medeplegen van opzetheling van een herenfiets. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten, waaronder het onder druk zetten van medeverdachten om fietsen te stelen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet voldoende psychische druk uitoefenden om te spreken van dwang in juridische zin. De verdachte kreeg een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer ter hoogte van € 390,-. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn kwetsbare situatie, wat leidde tot de toepassing van het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/163167-15
Datum uitspraak : 21 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
Raadsman: mr. E.J. Verster, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 oktober 2015, 1 juni 2016 en 7 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 november 2014 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)fiets (merk [merk] ) met fietstassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 4 november 2014 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vanaf een oprit behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] een (heren)fiets (merk Sparta, type [type] , met kinderzadel in bovenbuis en framenummer [framenummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of of omstreeks de periode van 4 november 2014 tot en met 05 november 2014 in de gemeente Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (heren)fiets (merk Sparta, type [type] , met kinderzadel in bovenbuis en framenummer [framenummer] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde fiets wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 16 december 2014 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, T. [naam 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft/hebben verdachte en/of (een
of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
- die [naam 2] één of meer gestolen fietsen aan een fietsopkoper/fietsenmaker laten verkopen en/of
- aan die [naam 2] de woorden toegevoegd: "Kom je moet een fiets voor ons verkopen, want je hebt ruzie met ons, dus je hebt wat goed te maken! en/of "Je moet mee doen anders gaan wij jullie schoppen en/of slaan!" en/of " We zien je om 17.45uur terug!" en/of "Wij willen er minimaal 60 voor hebben!" en/of "Jullie moeten direct na de verkoop het geld geven!", althans woorden van soortgelijke strekking,
althans (telkens) zodanige psychische druk op [naam 2] uitgeoefend dat die [naam 2] (telkens) het door die verkoop verkregen geldbedrag aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft afgegeven;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 05 november 2014 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [naam 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die de [naam 3] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
- die [naam 3] één of meer gestolen fietsen aan een fietsopkoper/fietsenmaker laten verkopen en/of
- aan die [naam 3] de woorden toegevoegd: "Kom je moet een fiets voor ons verkopen, want je hebt ruzie met ons, dus je hebt wat goed te maken! en/of "Je moet mee doen anders gaan wij jullie schoppen en/of slaan!" en/of " We zien je om 17.45uur terug!" en/of "Wij willen er minimaal 60 voor hebben!" en/of "Jullie moeten direct na de verkoop het geld geven!", althans woorden van soortgelijke strekking,
althans zodanige psychische druk op [naam 3] uitgeoefend dat die [naam 3] het door die verkoop verkregen geldbedrag aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft afgegeven;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 02 december 2014 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [naam 4] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 4] wederrechtelijk (telkens) heeft
gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- die [naam 4] één of meer fietsen aangewezen, welke die [naam 4] moest stelen/wegnemen en/of
- die [naam 4] voornoemde fietsen laten verkopen en/of
- die [naam 4] de woorden toegevoegd: "Je bent een snitch als je het niet doet!" en/of "We gaan je moeder pakken als je het niet doet!" en/of "Wij gaan je slaan als je het niet doet!", althans woorden van gelijke strekking,
althans zodanige psychische druk op [naam 4] uitgeoefend dat die [naam 4] de fietsen en/of het door die verkoop verkregen geldbedrag aan verdachte en/of zijn mededader(s) heeft afgegeven;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Door het politieteam Doetinchem werd een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een sterke toename van fietsendiefstallen in de wijken [wijk 1] en [wijk 2] . Er werden veelal onafgesloten fietsen weggenomen bij woningen. Bij een diefstal van een fiets bij supermarkt Plus aan het Willy Brandtplein 26 te Doetinchem werden camerabeelden veiliggesteld. Op de beelden werd [naam 4] herkend als degene die de fiets wegnam. Hij werd aangehouden en bekende tientallen fietsendiefstallen vanuit de genoemde wijken. Hij zou deze diefstallen onder dwang/bedreiging hebben gepleegd. In het daaropvolgende onderzoek kwamen meerdere verdachten in beeld, waaronder verdachte, die werden aangehouden en gehoord.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde gerekwireerd tot vrijspraak. De officier van justitie heeft verder gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen daartoe opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is algehele vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar wist dat [naam 4] de fiets zou gaan wegnemen, maar dat hij op een afstand heeft gekeken en niet op de uitkijk heeft gestaan. Verdachte heeft geen zelfstandige rol gehad in de fietsendiefstal en kan daarom niet als medepleger van de door [naam 4] gepleegde diefstal worden aangemerkt. Bovendien voelde verdachte zich bij de politie onder druk gezet. Hij was bang dat hij langer in voorarrest moest blijven en daarom heeft hij verklaard zoals hij heeft verklaard, zodat hij dan sneller naar huis zou mogen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van het van misdrijf afkomstig zijn van de fiets. Ook medeverdachte [naam 3] heeft verklaard dat het [naam 4] is die de fietsen steelt.
Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 5 heeft de raadsman bepleit dat verdachte steeds heeft ontkend dat hij druk dan wel dwang heeft uitgeoefend op anderen en dat ook overigens uit het dossier niet naar voren is gekomen dat sprake is geweest van dwang.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van de door verdachte verklaarde uitgeoefende druk van de politie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat zodanige druk op hem is uitgeoefend dat hij daardoor onware verklaringen heeft afgelegd. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank concrete verklaringen uit eigen wetenschap afgelegd en door de politie zijn hem geen woorden in de mond gelegd. Verdachte zal dan ook worden gehouden aan de verklaringen zoals hij die bij de politie heeft afgelegd.
In haar aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij haar fiets, merk [merk] met fietstassen, op 13 november 2014 bij de supermarkt aan het Willy Brandtplein in Doetinchem heeft neergezet en vergeten was deze op slot te doen. Na vijf minuten kwam ze daar achter en wilde ze deze alsnog op slot doen. Toen was de fiets echter al gestolen. [2]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de fiets bij de Plusmarkt de vierde fiets is die hij heeft gestolen. Hij is met [voornaam 1] verderop gaan staan, totdat [naam 4] met de fiets naar hen is toegereden. [3] Verdachte heeft verder verklaard dat hij betrokken is bij de diefstal van zes fietsen waarbij hij bij drie op de uitkijk heeft gestaan en de andere zelf heeft weggenomen. Zij gingen gewoon fietsen en zochten fietsen die niet afgesloten waren. [naam 4] heeft in zijn bijzijn drie fietsen gestolen. [4]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden van de diefstal bij de Plusmarkt, blijkt het volgende. Verbalisant ziet dat aangeefster haar fiets in het fietsenrek voor de Plusmarkt neerzet. Terwijl aangeefster nog buiten de winkel staat met de rug naar haar fiets toe, is te zien dat er een drietal jongens richting de Plusmarkt komt. [5] Ze passeren de fiets en blijven ernaar kijken en omkijken. Als ze net voorbij de supermarkt zijn stapt de jongen met de rode schoenen af en geeft zijn fiets aan de jongen met de zwarte schoenen. Het drietal verplaatst zich naar de overzijde van de weg. De jongen met de gele schoenen en de jongen met de zwarte schoenen wijzen in de richting van de groene Wig en fietsen in de richting van de groene Wig. De jongen met de rode schoenen steekt de weg over in de richting van de supermarkt. Hij loopt over de rijbaan in de richting van de fiets van aangeefster. De jongen pakt deze fiets bij het stuur en trekt vervolgens de fiets voorwaarts de rijbaan op. De jongen fietst met volle vaart in de richting van de groene Wig. [6]
De rechtbank constateert op basis van de beschrijving van de beelden dat verdachte en zijn medeverdachten tegelijk aan komen fietsen. Eerst passeren ze de onafgesloten fiets, maar ze blijven ernaar omkijken en te zien is dat ze overleggen. Medeverdachte [naam 4] stapt van zijn fiets en geeft deze aan verdachte en zijn medeverdachte, waarvan verdachte heeft verklaard dat het [voornaam 1] (rechtbank.: [naam 5] ) is. Zij pakken de fiets van [naam 4] aan. Zij verplaatsen zich naar de overkant van de weg. Verdachte en [naam 5] wijzen richting de groene Wig en fietsen vervolgens die kant op. [naam 4] pakt de onafgesloten fiets, neemt deze mee en fietst richting de groene Wig.
De rechtbank is op basis van deze beelden van oordeel dat de fiets niet alleen is gestolen door [naam 4] maar dat verdachte en [naam 5] hierbij betrokken waren. De fiets wordt van te voren bekeken door alledrie en verdachte en [naam 5] pakken de fiets van [naam 4] aan. Blijkbaar zodat [naam 4] zijn handen vrij heeft om de fiets van [slachtoffer] te kunnen meenemen. [naam 4] pakt de fiets en fietst in de richting waar [naam 5] en verdachte eerder al naar toe wezen. Daaruit leidt de rechtbank af dat zij elkaar weer zouden ontmoeten.
De vraag is of deze handeling van verdachte voldoende zijn voor het medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat dit wel zo is. Daarbij betrekt de rechtbank de hiervoor genoemde verklaring van verdachte. Daaruit blijkt dat hij vaker met [naam 4] op pas is geweest om fietsen te stelen, dat zij telkens dezelfde werkwijze hanteren, dat er afspraken waren over de verdeling van het geld en dat hun rollen min of meer uitwisselbaar zijn. De diefstal van de fiets van [slachtoffer] past daarmee in de een serie van diefstallen die door verdachte en onder ander [naam 4] is gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat daarmee van medeplegen.
Feit 2
In zijn aangifte heeft [naam 1] verklaard dat hij op 4 november 2014 zijn fiets, merk Sparta [type] met een kinderzadel in de bovenbuis en framenummer [framenummer] , heeft gestald aan de [adres 2] in Doetinchem. Na 25 minuten kwam hij terug en was zijn fiets ontvreemd. [7]
[naam 3] heeft verklaard dat hij met [voornaam 2] twee fietsen heeft verkocht. [8] Ongeveer een maand geleden (de rechtbank begrijpt een maand voor het verhoor op 1 december 2014) moest [voornaam 2] twee fietsen verkopen van [verdachte] , [voornaam 1] [naam 5] en [naam 4] . [9] Het geld moesten ze aan hen afgeven. [10]
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat zij elkaar hebben ontmoet op een hondenuitlaatveldje. [naam 4] pakte twee fietsen uit de bosjes en zei tegen [voornaam 2] en [voornaam 3] dat ze snel van de fietsen af moesten. Eén van deze fietsen betrof een herenfiets met een kinderzadeltje op de stang. Toen verdachte aankwam, zag hij [naam 4] al staan. Zij spraken af dat [voornaam 2] en [voornaam 3] de fietsen aan [voornaam 4] zouden verkopen. [11]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aannam dat de door [naam 4] getoonde fietsen van diefstal afkomstig waren. [12]
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft ontkend de diefstal te hebben gepleegd en uit het dossier komen ook overigens geen aanwijzingen naar voren dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal, zodat verdachte van dit feit behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling. Uit de verklaring van verdachte ter zitting afgelegd, volgt dat hij aannam, en daarmee wist, dat de fiets van diefstal afkomstig was.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte zeggenschap had over deze fiets. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verdachte was met onder andere [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] bij het hondenuitlaatveldje. [naam 4] haalde twee fietsen uit de bosjes. [naam 2] heeft verklaard dat de jongens naar hen toe kwamen en vroegen of zij de fietsen wilden verkopen. Zij haalden twee fietsen uit de bosjes. [13] Ook verdachte heeft verklaard dat hij en [naam 4] afspraken dat [naam 2] en [naam 3] de fietsen zouden verkopen. Het geld dat met de verkoop werd verdiend, werd daarna aan verdachte gegeven, die dit later aan [naam 4] gaf. [14] Uit het voorgaande volgt dat verdachte niet alleen fysiek over de fietsen kon beschikken maar ook over de opbrengst van die fietsen. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte zeggenschap had over de fiets van [naam 1] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.
Feiten 3 tot en met 5
Ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat iemand wederrechtelijk is gedwongen iets te doen, na te laten of te dulden of enige andere feitelijkheid of door bedreiging hiermee. De gedragingen van verdachte moeten met andere woorden een zodanige psychische druk opleveren dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde te voldoen aan hetgeen van hem werd verlangd. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de omgangsnormen tussen verdachte en medeverdachte [naam 5] enerzijds en [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] anderzijds enige uitleg behoeven. Er lijkt sprake te zijn van verkeerde verhoudingen tussen de betrokkenen en van misplaatste ‘grappen’. Dat is echter onvoldoende om te spreken van dwang in juridische zin richting [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] .
De rechtbank constateert bovendien dat uit de uitgewerkte Whats-app-gesprekken uit de telefoon van [naam 2] naar voren lijkt te komen dat hij zich ook afzonderlijk van verdachte en medeverdachte [naam 5] bezighield met de verkoop van fietsen. [naam 2] heeft weliswaar verklaard dat hij bang was om in elkaar geslagen te worden, maar verdachte heeft niet tegen hem gezegd dat hij dat ook daadwerkelijk van plan was [15] . Ook [naam 3] heeft verklaard dat verdachte nooit geweld tegen hem heeft gebruikt, maar dat hij voelde dat hij het moest doen [16] . De rechtbank kan in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten vinden die deze ‘gevoelde dwang’ concretiseren. [naam 4] heeft hierover wel een uitgebreide verklaring afgelegd maar daar staat de ontkennende verklaring van verdachte tegenover. Verder steunbewijs ten aanzien van de dwang door verdachte in de richting van [naam 4] ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van dwang zoals bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 13 november 2014 in de gemeente Doetinchem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)fiets (merk [merk] ) met fietstassen, toebehorende aan [slachtoffer] ;
2 subsidiair:
hij in de periode van 4 november 2014 tot en met 5 november 2014 in de gemeente Doetinchem, tezamen en in vereniging met anderen, een (heren)fiets (merk Sparta, type [type] , met kinderzadel in bovenbuis en framenummer [framenummer] ) voorhanden heeft gehad
terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde fiets wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 2 subsidiair: Medeplegen van opzetheling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte – met toepassing van het jeugdstrafrecht – ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 150 euro subsidiair 3 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht en jeugdstrafrecht toe te passen en daarbij rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is, dat de feiten ongeveer twee jaar oud zijn en dat verdachte sinds de incidenten geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat hij zich kan vinden in de door de officier van justitie gekozen strafmodaliteit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 augustus 2016;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 16 september 2016.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van een fiets en het medeplegen van opzetheling. Verdachte heeft de feiten samen met anderen gepleegd. Zijn handelen getuigt van weinig respect voor andermans eigendommen en daarnaast heeft hij het vertrouwen beschaamd dat mensen in het algemeen in elkaar moeten kunnen stellen. Hoewel het in deze zaak om twee fietsen gaat, blijkt uit de verklaring van verdachte en de andere betrokkenen dat het stelen van fietsen geen impulsieve handeling was. Verdachte ging geregeld op pad met anderen op volgens een vaste werkwijze fietsen te stelen. De brutale werkwijze van verdachte is iets wat de rechtbank hem sterk verwijt en dat, vanwege de nog jonge leeftijd van verdachte, zorgen baart.
De rechtbank houdt echter rekening met het reclasseringsrapport van 16 september 2016. In dat rapport wordt beschreven dat verdachte ten tijde van het delict 18 jaar oud was. Verdachte is een kwetsbare jongeman die kampt met PDD-NOS. Hij oogt in het gesprek met de rapporteur jonger dan zijn kalenderleeftijd. Het aangaan van contact is moeilijk voor hem en hij is vatbaar voor een pedagogische benadering. Om deze redenen wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een werkstraf op te leggen, nu verdachte dan een dagbesteding heeft en de strafbaarheid van zijn gedrag ervaart.
Op basis van het rapport van de reclassering en de indrukken die de rechtbank ter zitting van verdachte kreeg, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Volgens de in de strafrechtspleging ten aanzien van de diefstal van een fiets ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting voor jeugdigen, is een geldboete ter hoogte van € 150,- dan wel een werkstraf vanaf 30 uren passend en geboden, terwijl voor de opzetheling een werkstraf vanaf 20 uren passend en geboden wordt geacht.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat verdachte niet eerder voor een diefstal of heling is veroordeeld. Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het inmiddels twee jaar geleden is dat de feiten zich hebben afgespeeld. Verdachte is daarna niet meer met de politie in aanraking gekomen voor dit soort feiten.
Alles overwegende vindt de rechtbank dat nu volstaan kan worden met een waarschuwing in de vorm van een werkstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. . De proeftijd wordt bepaald op één jaar. Gezien het voorgaande wordt een langere proeftijd niet nodig geacht.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 390,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam 4] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 5 tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 450,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 390,- toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] heeft de officier van justitie verzocht deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij heeft gerekwireerd tot vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [slachtoffer] en [naam 4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, nu de raadsman algehele vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat hij het vreemd zou vinden als verdachte voor de gehele schade zou moeten opdraaien nu [naam 5] is vrijgesproken en de vordering van [slachtoffer] in de zaak van [naam 4] niet-ontvankelijk is verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag van € 390,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staan van na te melden bedrag ten behoeve van het genoemde slachtoffer. De rechtbank heeft vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat sprake is van meerdere daders de vervangende hechtenis op één dag vastgesteld.
De benadeelde partij [naam 4] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 47, 57, 63, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
20 (twintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 tien dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van één jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer] , van een bedrag van
€ 390,-(driehonderdnegentig euro) en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 390,-(driehonderdnegentig euro), met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijkin haar vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.J. Post (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en mr. S.A. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee-ter Haar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2016.
Mr. Post is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie eenheid Oost Nederland, NOG district Achterhoek, NOG team Doetinchem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-20144222227, gesloten op 27 maart 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 161.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 185.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 46
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 165.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 166.
7.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 194.
8.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam 3] , p. 223.
9.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam 3] , p. 224.
10.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam 3] , p. 225.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 45.
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 oktober 2016.
13.Proces-verbaal van verhoor T. [naam 2] , p. 117.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 45.
15.Proces-verbaal van verhoor van T. [naam 2] , p. 119.
16.Proces-verbaal van verhoor van [naam 3] , p. 133.