Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eisers]
BPD ONTWIKKELING B.V.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 april 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 23 juni 2016.
2.De verdere beoordeling
Voorop staat dat voor cliënt[[eisers], rechtbank]
een verkoop waar belasting over geheven wordt niet acceptabel is.” en “
Niet ter discussie kan staan dat altijd uitgangspunt is geweest dat de verkoopopbrengst door de heer en mevrouw [rentmeester 3] belastingvrij wordt ontvangen, doordat de overeenkomst in zodanige vorm zou worden gegoten dat de landbouwvrijstelling van artikel 8 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 toepassing vindt”.
Indien verkoper belastingschade, daaronder begrepen de heffing van inkomstenbelasting als gevolg van gerealiseerde bestemmingswijzigingswinst, ondervindt omdat de hiervoor gestelde verplichting van agrarisch gebruik tot en met 1 december 2001 – ongeacht de oorzaak, welke niet aan de verkoper is te wijten – niet wordt nagekomen, is de koper jegens verkoper gehouden de “belastingschade”, die verband houdt met de schending van deze verplichting, aan verkoper te vergoeden. Eveneens is de koper aan de verkoper verschuldigd de inkomstenbelasting, welke verschuldigd is ten gevolge van deze overeenkomst, met uitzondering van de belasting welke verschuldigd is uit hoofde van een eventueel bestaand pachtersvoordeel, deze inkomstenbelasting is niet door koper verschuldigd indien het verkochte agrarisch gebruikt blijft tot 1 december 2001. De door de koper aan verkoper uit te keren schade zal ten hoogste f. 43,36 per m2, (…) bedragen, voor iedere vierkante meter die van het verkochte voor 1 december 2001 onttrokken wordt aan het agrarisch gebruik’.
Eveneens is de koper aan de verkoper verschuldigd de inkomstenbelasting, welke verschuldigd is ten gevolge van deze overeenkomst, met uitzondering van de belasting welke verschuldigd is uit hoofde van een eventueel bestaand pachtersvoordeel, deze inkomstenbelasting is niet door koper verschuldigd indien het verkochte agrarisch gebruikt blijft tot 1 december 2001”) redelijkerwijs mogen afleiden dat hij bij verwezenlijking van fiscale risico’s als de onderhavige kon terugvallen op BPD.
indien en zodra onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dat uw cliënt belastingschade (…) heeft geleden’. Kortom, anders dan BPD betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de verjaringstermijn van 5 jaar een aanvang heeft genomen direct na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak van het gerechtshof. Voor zover deze termijn eerder zou zijn aangevangen is de verjaring middels voormelde brieven van 29 juni 2010, 20 januari 2014 en 28 november 2014 tijdig, zoals hiervoor al geoordeeld, gestuit. Anders dan BPD betoogt heeft [eisers] zich met deze brieven en de daarin vervatte schriftelijke aanmaningen ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehouden en is derhalve sprake van stuitingsbrieven als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW.
De eigenaar[[eisers], rechtbank]
levert het verkochte heden af en stelt het in feitelijke macht en bezit van koper[gemeente Utrecht, rechtbank]
, waarbij het risico van het verkochte overgaat op koper, een en ander onverminderd het bepaalde in een gesloten (bruikleen)overeenkomst terzake van het verkochte, waarvan de tekst is opgenomen in de koopovereenkomst tussen de eigenaar en de verkoper[BPD, rechtbank]
, welke koopovereenkomst als bijlage aan deze akte is gehecht. (…)”