In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [verzoeker], en haar werknemer, hierna te noemen [verweerder]. [Verweerder] was sinds 1 juni 2005 in dienst bij [verzoeker] als hoofd administratie. [Verzoeker] verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, omdat [verweerder] volgens [verzoeker] herhaaldelijk onjuiste liquiditeitsprognoses had aangeleverd, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 7:669 lid 3 sub g, dat betrekking heeft op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij een verstoorde arbeidsrelatie.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende onderbouwd waren om te concluderen dat de arbeidsverhouding zodanig ernstig en blijvend verstoord was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van [verzoeker] kon worden gevergd. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] niet opzettelijk onjuiste cijfers had aangeleverd, maar dat er sprake was van een misverstand over de opdracht en dat [verweerder] in zijn rol als hoofd administratie afhankelijk was van tijdige informatie van anderen. De kantonrechter concludeerde dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen. Tevens werd [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].