ECLI:NL:RBGEL:2016:5522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
05/720119-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Eerbeek

Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 mei 2015 in Eerbeek een medebewoner 19 keer met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder twee klaplongen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege een forse autistische stoornis. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 730 dagen, waarvan 306 dagen voorwaardelijk, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd. De verdachte moet zich houden aan de voorwaarden van behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) en aan de afspraken van de reclassering. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, ondanks het verweer van de verdediging dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte zo gericht waren op het doden van het slachtoffer dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat er geen objectieve steun was voor de stelling dat de verdachte zich in een noodsituatie bevond. De uitspraak benadrukt de ernst van het misdrijf en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720119-15
Datum uitspraak : 17 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] te [woonplaats] ,
raadsman: mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 augustus 2015, 26 oktober 2015, 7 december 2015, 15 februari 2016, 25 april 2016, 13 juni 2016, 25 juli 2016 en 10 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2015 te Eerbeek, gemeente Brummen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of de schouder en, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling leidt,
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 mei 2015 te Eerbeek, gemeente Brummen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten, (een) klaplong(en) en/of meerdere steekverwondingen resulterend in littekens) heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of de schouder en/althans het (boven)lichaam te steken;
althans, indien het vorenstaande subsidiair ten laste gelegde niet tot een veroordeling leidt,
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 16 mei 2015 te Eerbeek, gemeente Brummen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of de schouder en/althans het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 mei 2015 te Eerbeek (gemeente Brummen) vond er een incident plaats tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna: aangever). Bij dit incident heeft verdachte aangever meerdere keren met een mes gestoken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever 19 keer in zijn rug gestoken, waardoor aangever onder andere een dubbele klaplong is toegebracht. Dergelijk letsel kan levensbedreigend zijn, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen dienen. De verklaringen van verdachte zijn daarentegen wel betrouwbaar.
Uit het dossier blijkt niet dat het steken/krassen met het mes door verdachte (voorwaardelijk) opzet op het doden van aangever oplevert. Derhalve heeft de verdediging voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde gepleit. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel bewezen worden verklaard, met uitzondering van het gedeelte over ‘blijvende ontsierende littekens’.
Beoordeling door de rechtbank
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij aangever zijn ongeveer 19 steekwonden op de rug en één op de achterkant van de linker bovenarm bij de okselplooi en twee bloeduitstortingen op het rechter schouderblad bij de oksel toegebracht. De steekwonden, waaronder gapende steekwonden, tonen een ongeordend patroon, zitten op verschillende afstanden van elkaar en lopen in verschillende richtingen: verticaal, horizontaal, schuin. Het ongeordende patroon van de steekwonden is te verklaren uit de wijze van toebrengen van de steekwonden, namelijk indien verdachte op een ongeremde, ongecontroleerde manier tekeer is gegaan. Uit informatie van behandelaars heeft de forensisch arts gemeld dat op de röntgenfoto van de thorax en de CT scan beiderzijds een pneumothorax (klaplong) gezien is, wat levensbedreigend kan zijn omdat het beiderzijds is. [3]
De rechtbank is van oordeel dat, indien een persoon een ander 19 keer met een mes steekt in (het bovenste deel van) de rug, er een aanmerkelijke kans is dat het slachtoffer dodelijk zal worden getroffen. Immers, in dit deel van het lichaam bevinden zich (ook) vitale slagaders en organen, waaronder de longen. Aangever had onder andere klaplongen aan beide zijden. Dit zou volgens de behandelend arts levensbedreigend kunnen zijn.
Gelet op het vorenstaande merkt de rechtbank de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan als zo zeer gericht op het doden van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank heeft geen contra-indicaties voor dit oordeel gevonden. De verklaring van verdachte dat hij slechts drie keer heeft gestoken op niet levensbedreigende plaatsen, komt niet overeen met de hiervoor aangehaalde medische informatie en volgt de rechtbank dan ook niet.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 mei 2015 te Eerbeek, gemeente Brummen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen
, althans eenmaalmet een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin de rug en
/ofde schouder
en, althans het (boven)lichaamheeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweer
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Daarbij heeft de verdediging gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat aangever verdachte bij de keel vastpakte, zodanig dat verdachte bijna flauw viel, en dat verdachte zich hieraan niet kon onttrekken. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van rechtsvervolging. Mocht de rechtbank stellen dat de reactie van verdachte disproportioneel was, komt verdachte een beroep op noodweerexces toe. Dit omdat hij handelde als gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Meer subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer(exces). Daarbij heeft de verdediging gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en met (meer in het bijzonder) zijn stoornis.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte heeft tegenstrijdig verklaard over een mogelijke aanval door aangever en zijn verklaringen stroken niet met het forensische bewijs. Een noodweersituatie is dan ook niet aannemelijk geworden. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat er geen objectieve redenen zijn gevonden voor het oordeel dat een ieder zich aangevallen mocht voelen, zodat ook een beroep op putatief noodweer(exces) niet kan slagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Kort samengevat heeft verdachte, voor zover hier van belang, ter terechtzitting verklaard dat hij aangever tegenkwam, deze tegen hem zei: ‘wat is er, wat is er, ik vermoord je, ik vermoord je’, hem onverwachts met beide handen bij de keel greep en dusdanig stevig vasthield dat verdachte bijna flauw viel.
Er is voor die verklaring van verdachte alleen geen enkele objectiveerbare steun in het dossier te vinden, reden waarom de rechtbank de gestelde wederrechtelijke aanranding niet aannemelijk gemaakt acht.
De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier niet blijkt dat bij verdachte enige sporen (zoals bijvoorbeeld rondom zijn keel) van een dergelijke verwurging zijn aangetroffen. Dit had, in het scenario van verdachte, wel in de rede gelegen, gelet op de gestelde kracht waarmee de keel van verdachte zou zijn dichtgeknepen.
Voorts overweegt de rechtbank dat de plaats van de verwondingen bij aangever, te weten aan de bovenzijde van de rug en van uiterst links naar uiterst recht [4] , niet passen bij de verklaringen van verdachte dat hij aangever stak, terwijl aangever beide handen om verdachtes nek had.
Immers, om deze steekwonden te veroorzaken, terwijl aangever verdachte met beide handen bij de keel vasthad en met zijn gezicht naar verdachte toe zou staan, zou verdachte zijn arm langs de (hem verwurgende) armen, over de schouders en over/langs het hoofd van aangever hebben
moeten bewegen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte in deze (gepresenteerde) situatie in staat zou zijn geweest om aangever 19 keer in zijn rug/schouders (in de uiterste weerszijden) te steken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de forensisch arts heeft overwogen dat het mes met het snijvlak naar beneden zou zijn gebruikt en dat de meeste steekwonden een driehoekige vorm hebben, waarbij de top van de driehoek naar onder wijst. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij het mes in zijn rechterhand vasthad met het lemmet naar beneden en het snijvlak naar zich toe. [6] Indien verdachte over aangever heen zou hebben gestoken, zoals gesteld, zou het snijvlak van het mes (althans bij de meerderheid van de steken) logischerwijs naar boven zijn gericht. Het was immers voor hem niet mogelijk om (in de gepresenteerde situatie) voorwaarts in de rug van aangever te steken. Dit is echter niet het geval.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces).
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer(exces) overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat het tegenkomen van aangever voor verdachte stress verhogend moet zijn geweest, gelet op zijn eerdere aanvaringen met aangever en gelet op verdachtes psychische problematiek. Niet uitgesloten is dat aangever op die bewuste momenten woorden heeft gesproken die voor verdachte, wederom gelet op zijn psychische problematiek, intimiderend zouden kunnen overkomen.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) moet er echter sprake zijn van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Daarbij moet de situatie voorts een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan; er moet in de ogen van een derde of naar uiterlijke verschijningsvorm beschouwd sprake van een onmiddellijke dreiging zijn.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat aangever verdachte bij zijn keel heeft gegrepen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dusdanige situatie dat in de ogen van een derde sprake was van een onmiddellijke dreiging. De omstandigheid dat voor verdachte, gelet op zijn autisme spectrum stoornis, de confrontatie als bedreigend zou zijn ervaren, kan hieraan niet afdoen. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu voorts geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen, waarvan 306 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te worden opgelegd en dient het vonnis dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Er zou een gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk zou zijn aan het voorarrest. Verdachte zal zich houden aan de bijzondere voorwaarden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 augustus 2016;
- een pro justitia rapportage van klinische observatie door het Pieter Baan Centrum, gedateerd 10 juni 2016;
- een rapport van psychiatrisch onderzoek, opgesteld door drs. [naam 1] , psychiater, gedateerd 12 september 2015;
- reclasseringsrapporten, gedateerd 18 mei 2015, 4 december 2015, 6 juni 2016 en 29 september 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte een zeer ernstig misdrijf heeft begaan; een poging tot doodslag. Verdachte heeft, vooruitlopend op een mogelijke confrontatie met aangever, een mes bij zich gestoken en heeft hem hiermee 19 keer gestoken. De gevolgen voor het slachtoffer hadden veel erger kunnen zijn. Dergelijke feiten schokken de rechtsorde en brengen bij omstanders grote gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg.
In de uitgebrachte rapportages komt naar voren dat verdachte lijdt aan een stoornis in het autistisch spectrum (ASS), waardoor hij niet in staat was tot enige mate van relativering van het gedrag van aangever. Verdachte heeft reeds eerder een aanvaring met aangever gehad. Bij verdachte lijkt zich, na de door de staf genomen maatregelen, vanuit zijn ASS-problematiek, een rigide en angstig gekleurd beeld verder te hebben ontwikkeld met fixatie op de persoon van aangever. In de rapportages wordt in overweging gegeven betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank van belang dat verdachte een passende woon- en behandelkader heeft. De huidige behandelomgeving bij FPA [naam 2] lijkt een passende behandelvoorziening te zijn voor verdachte. Na een periode in [naam 2] zal worden toegewerkt naar een geschikte voorziening voor begeleid wonen. Omdat dit traject voor verdachte met de nodige spanningen zal zijn omgeven, acht de rechtbank een langere proeftijd aangewezen. Dit opdat de reclassering gedurende lange tijd verdachte kan begeleiden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf en de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank ook van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat betrokkene wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zolang hij niet adequaat is behandeld. Om die reden acht de rechtbank het van belang dat de inmiddels in gang gezette behandeling niet wordt onderbroken. De rechtbank zal daarom bevelen dat de bijzondere voorwaarden direct uitvoerbaar zijn.
7a. Het beslag
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan verdachte:
  • 1 beige broek;
  • 1 stuk zwart ondergoed;
  • 1 zwart T-shirt en
  • 1 wit T-shirt.
7b. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 126,48.
De verdediging heeft een overzicht overgelegd waaruit kan blijken dat verdachte de vordering reeds heeft voldaan. Gelet hierop hebben zowel de officier van justitie als de verdediging aangegeven dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de vordering heeft voldaan. De benadeelde partij heeft dan ook geen enkel belang meer bij een inhoudelijke behandeling van de vordering. Derhalve zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14e, 27, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
  • verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht en zich binnen drie dagen na het vonnis melden bij de Reclassering Zutphen (0575-582744);
- zal verblijven in FPA [naam 2] te Warnsveld of een soortgelijke instelling aan te wijzen door het IFZ;
- nadat de huidige behandeling in [naam 2] (verwachte duur anderhalf jaar) is afgerond, zal meewerken aan en verblijven in een gespecialiseerde vervolgsetting. In overleg met betrokkene, de reclassering en zijn behandelaars zal hij hier ter zijner tijd voor worden aangemeld;
- zich zal houden aan de regels en afspraken zoals die gelden binnen FPA [naam 2] en de setting waar betrokkene na zijn behandeling in [naam 2] gaat verblijven;
- zich dient te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars / begeleiders dan wel reclassering conform de op te stellen begeleidingsovereenkomst, het nader op te stellen Begeleidingsplan en het nader op te stellen Vrijhedenbeleid;
- de door de psychiater voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze zal innemen en zich hierin controleerbaar zal opstellen;
- actief zal meewerken aan het vastgestelde behandelbeleid en het opstellen van een signaleringsplan ten aanzien van de recidiverisico’s en dit ook met de reclassering zal bespreken;
- medewerking zal verlenen aan contact met de reclassering en zicht zal verschaffen op de voortgang van de begeleiding;
- zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de reclassering of de behandelaars/begeleiders.
  • geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
ten aanzien van het beslag
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
  • 1 beige broek;
  • 1 stuk zwart ondergoed;
  • 1 zwart T-shirt en
  • 1 wit T-shirt.
ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. J.B.J. Driessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2016.
Mr. Goossens en Aalders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost-Nederland, Dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, registratienummerPL0600-2015237121-9, gesloten op 12 augustus 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 69 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting dd. 10 oktober 2016.
3.Een rapportage letselonderzoek, p. 208 en 211.
4.Een foto van het slachtoffer, p. 229.
5.Een rapportage letselonderzoek, p. 211.
6.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting dd. 10 oktober 2016.