ECLI:NL:RBGEL:2016:552

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
05/881600-15 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake verschoningsrecht van getuigen in een strafzaak met betrekking tot het lekken van vertrouwelijke informatie over burgemeestersbenoemingen

Op 29 januari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenvonnis gewezen in een strafzaak waarin de officier van justitie de commissaris van de Koning en de voorzitter van de vertrouwenscommissie wilde dagvaarden als getuigen. De rechtbank oordeelde dat deze getuigen geen verschoningsrecht toekomt, ondanks hun beroep op geheimhouding op basis van de Gemeentewet. De zaak betreft het lekken van vertrouwelijke informatie over sollicitanten voor de functie van burgemeester in de gemeente Stichtse Vecht. De rechtbank overwoog dat het belang van waarheidsvinding in deze strafzaak zwaarder weegt dan het belang van de kandidaten bij geheimhouding van hun namen. De rechtbank besloot dat een deel van de zitting met gesloten deuren zal plaatsvinden om de privacy van de betrokkenen te waarborgen, maar dat de getuigen wel verplicht zijn om vragen te beantwoorden die relevant zijn voor de strafzaak. De rechtbank heropende het onderzoek en stelde een nieuwe zitting vast op 18 maart 2016.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881600-15
Datum uitspraak : 29 januari 2016
Tegenspraak
tussenvonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. J. Peters, advocaat te Amersfoort.
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 15 januari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
dat zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 7 november 2014 tot en met 30 november 2014 te Maarssen, in elk geval in de gemeente Stichtse Vecht en/of elders in Nederland, enig geheim, waarvan zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij uit hoofde van ambt en/of beroep en /of wettelijke voorschrift, te weten
  • art 61c van de Gemeentewet en/of
  • (de bepalingen in) de Circulaire benoeming, functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeester van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en/of
  • (de bepalingen in) het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Stichtse Vecht met betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze en geheimhouding van de vertrouwenscommissie (raadsbesluit d.d. 1 juni 2014, regnr Z/14/34546-VB/14/04205) althans enig wettelijk voorschrift,
verplicht was dat geheim te bewaren,
(telkens) opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft zij opzettelijk, terwijl zij lid was van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht) op een of meer tijdstip(pen), toen aldaar
  • de namen van en/of andere informatie over de kandidaten welke op de functie van burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht hadden gesolliciteerd en welke vermeld staan op de lijst die als bijlage aan deze dagvaarding is gehecht en/of
  • (informatie over) de vragen welke door de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht) aan de kandidaten en/of een kandidaat voor de functie van burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht in het bijzonder zou worden voorgelegd en/of
  • informatie over (de uitkomst(en) van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van de gemeente Stichtse vecht) en/of
  • informatie over de wijze waarop de kandidaten die hebben gesolliciteerd op de functie van burgemeester de gesprekken hebben gevoerd en/of
  • (een afschrift van) een of meerdere sollicitatiebrie(f)(ven) van de kandidaten die hebben gesolliciteerd op de vacature van burgemeester en/of
  • de casus welke aan de kandida(a)t(en) voor de functie van burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht bij gelegenheid van een vervolg/selectie gesprek zal worden voorgelegd,
verstrekt aan [medeverdachte] , welke voornoemde informatie (of een gedeelte daarvan te weten de casus en/of de vragen) [medeverdachte] nadien heeft doorgegeven aan [naam] .

2.De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig dient te worden verklaard. De tenlastelegging is onvoldoende feitelijk waar wordt verwezen naar een lijst met namen van kandidaten, nu deze lijst ontbreekt. Enkel de omschrijving ‘de kandidaten’ is niet concreet genoeg.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig en voldoende duidelijk is. De tenlastelegging vermeldt duidelijk dat het gaat om het lekken van namen van sollicitanten voor de functie van burgemeester. De reden dat de lijst (nog) niet is aangehecht is de bescherming van de privacy van de sollicitanten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het is aan de officier van justitie om een tenlastelegging op te stellen in de bewoordingen die zij dienstig acht voor de zaak, waarbij de omschrijving moet voldoen aan artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging bevat een verwijzing naar een lijst met namen van kandidaten die op de functie van burgemeester hadden gesolliciteerd, waarbij is vermeld dat deze lijst als bijlage aan de dagvaarding is gehecht. De officier van justitie heeft de lijst echter bewust niet als bijlage aan de dagvaarding gehecht. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de tenlastelegging op dit moment en in de huidige vorm onvoldoende feitelijk is omschreven voor zover het de woorden betreft “welke vermeld staan op de lijst die als bijlage aan deze dagvaarding is gehecht”. De dagvaarding wordt op dat punt nietig verklaard. [1]

3.Overwegingen ten aanzien van het verschoningsrecht

3.1.
De officier van justitie is voornemens de commissaris van de Koning in de provincie Utrecht en de voorzitter van de vertrouwenscommissie te dagvaarden teneinde op de volgende terechtzitting getuigenis te geven. Beiden zijn eerder gehoord door de rechter-commissaris. Daar hebben zij, met beroep op een verschoningsrecht, geweigerd vragen te beantwoorden die kunnen leiden tot bekend worden van de namen van de sollicitanten voor de burgemeestersbenoeming in de gemeente Stichtse Vecht. De rechter-commissaris heeft dat beroep op het verschoningsrecht gehonoreerd. Voorzienbaar is dat beide getuigen zich ter terechtzitting opnieuw op een verschoningsrecht zullen beroepen. De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht op voorhand te oordelen over de vraag of de commissaris van de Koning en de voorzitter van de vertrouwenscommissie verschoningsrecht toekomt op basis van artikel 218 Sv. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is, nu de grondslag hiervoor niet voortvloeit uit de wet, noch kan worden gevonden in het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking om hulp, bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden, de gebruikelijke grondslag voor toekenning van een verschoningsrecht. De belangen van de kandidaten kunnen ook worden gediend door het sluiten van de deuren van een deel van het getuigenverhoor van de commissaris van de Koning en de voorzitter van de vertrouwenscommissie. De belangen van geheimhouding wegen bovendien in deze zaak niet zwaarder dan het strafvorderlijk belang, namelijk de waarheidsvinding.
Indien de rechtbank oordeelt dat aan de getuigen geen verschoningsrecht toekomt, vraagt de officier van justitie de rechtbank op welke wijze bij de ondervraging van beide getuigen en de behandeling van de zaak met de vertrouwelijkheid van deze sollicitatieprocedure (waar het de namen van de kandidaten betreft) rekening kan worden gehouden, zonder dat dit van invloed is op een goede rechtspleging.
3.2.
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat de commissaris van de Koning en de voorzitter van de vertrouwenscommissie op grond van artikel 218 Sv wel verschoningsrecht hebben. Dit recht vloeit voort uit de geheimhoudingsplicht die zij op grond van artikel 61c, tweede lid, Gemeentewet hebben. Indien de rechtbank oordeelt dat de getuigen geen verschoningsrecht hebben en het noodzakelijk acht hen te horen, dan dient dit verhoor in ieder geval niet op een openbare zitting plaats te vinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Algemene uitgangspunten
3.3.
Een beperkte groep personen is op basis van hun maatschappelijke functie gehouden geheimhouding te betrachten omtrent al hetgeen hen in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd. De grondslag van het verschoningsrecht is gelegen in een algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat burgers zich tot deze categorie vertrouwenspersonen of hulpverleners moet kunnen wenden voor bijstand en advies zonder bevreesd te zijn dat hetgeen zij in dat verband vertellen, openbaar wordt. Het maatschappelijk belang van de waarheidsvinding moet in dat verband wijken voor het maatschappelijk belang van vertrouwelijkheid (HR 1 maart 1985, NJ 1986/173: curatoren Ogem BV/notaris Maas). Het is dus een afweging van maatschappelijke, tegenstrijdige belangen.
3.4.
Een verschoningsrecht is doorgaans gebaseerd op een wettelijk geregelde geheimhoudingsplicht. Te denken valt in de eerste plaats aan de klassieke professionele geheimhouders (arts, advocaat, notaris). Ook indien de wet niet een geheimhoudingsplicht in het leven roept, kan onder omstandigheden een verschoningsrecht worden aanvaard indien aan enkele eisen is voldaan: a) met het uitoefenen van het beroep of ambt zijn zwaarwegende maatschappelijke belangen gemoeid, b) welke belangen zonder aanvaarding van het verschoningsrecht kunnen worden geschaad, en c) deze belangen zijn dermate zwaarwegend dat het belang van de waarheidsvinding daarvoor moet wijken. Daarbij kan worden gedacht aan een geestelijk raadsman. Inmiddels is in de rechtspraak ook een journalistiek brongeheim aanvaard: een journalist moet zijn bronnen kunnen beschermen om ernstige maatschappelijke misstanden aan de kaak te kunnen stellen (vgl. EHRM 27 maart 1996, NJ 1996/577 (Goodwin/Verenigd Koninkrijk); HR 10 mei 1996, NJ 1996/578 m.nt. EJD). In HR 7 november 1986, NJ 1987/457 (Happy Family) heeft de Hoge Raad een algemeen verschoningsrecht van leden van de gemeenteraad, na afweging van de belangen pro en contra, afgewezen omdat, kort gezegd, gemeenteraadsleden geen vertrouwensfunctie hebben. Dat zag overigens niet op de situatie van artikel 61c Gemeentewet, waarover het in deze procedure gaat.
3.5.
Echter, als er sprake is van een wettelijke geheimhoudingsplicht, brengt dat niet zonder meer ook een verschoningsrecht in een rechtsgeding mee (HR 22 december 1989, NJ 1990/779 m.nt. JBMV). Dat vergt een belangenafweging tussen enerzijds het belang dat de geheimhoudingsplicht beoogt te dienen en anderzijds het belang van de waarheidsvinding in rechte. Soms heeft de wetgever reeds een dergelijke belangenafweging gemaakt, blijkend uit de bewoordingen of strekking van de wettelijke geheimhoudingsregeling of blijkend uit de wetsgeschiedenis (vgl. art 2.5 Awb en wetsgeschiedenis, Tweede Kamer 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 56/57; art 67 lid 1 AWR en HR 25 mei 1999, NJ 1999/580; artikel 85 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, waarin telkens aan betrokkenen een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd, behalve voor zover een wettelijk voorschrift tot mededeling dwingt). Zo is bijvoorbeeld het geval bij artikel 22 Gemeentewet, dat bepaalt dat deelnemers aan beraadslagingen van de gemeenteraad over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd, niet kunnen worden vervolgd of in rechte kunnen worden aangesproken, noch kunnen worden verplicht getuigenis af te leggen in (uitsluitend) civiele procedures. Ontbreken dergelijke overwegingen van de wetgever, dan zal de rechter die belangenafweging in een concreet geval moeten verrichten (HR 22 december 1989, NJ 1990/779 m.nt. JBMV).
3.6.
Voorts is een verschoningsrecht, indien aangenomen, niet altijd absoluut (HR 15 oktober 1999, NJ 2001/42: vertrouwensarts bij bureau kindermishandeling heeft geen onbeperkt verschoningsrecht m.b.t. melding van niet-artsen). Onder artsen, advocaten en notarissen kunnen onder omstandigheden voorwerpen in beslag worden genomen die zij in hun hoedanigheid hebben ontvangen of opgesteld: HR 1 maart 1985, NJ 1986/173 (notaris); HR 30 november 1999, NJ 2002/438 m.nt. YB (advocaat).
3.7.
De ratio van het verschoningsrecht is altijd gelegen in het algemeen belang, en niet in het belang van de betreffende geheimhouder en ook niet in het belang van de ‘begunstigde’, reden waarom toestemming van deze patiënt/cliënt de professionele geheimhouder in beginsel niet van zijn geheimhoudingsplicht ontheft (HR 2 oktober 1990, NJ 1991/124 m.nt. 't H) ofschoon een dergelijke toestemming wel een rol kan spelen bij een te maken belangenafweging door de geheimhouder zelf (HR 26 mei 2009, LJN BG5979, NJ 2009/263, m.nt. J. Legemaate).
3.8.
Uit de voorgaande algemene beschouwing blijkt dat het al dan niet toekennen van een verschoningsrecht in rechte geen statisch gegeven is, maar telkens opnieuw moet worden beoordeeld na een afweging van de betrokken belangen, welke belangenafweging soms door de wetgever is verricht, maar soms door de rechter moet geschieden.
Onderhavige casus
3.9.
Artikel 61c Gemeentewet luidt als volgt:
1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a, derde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
3. De aanbevelingen van de raad, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt.
Deze bepaling ziet op de werkwijze en beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, die uit en door de gemeenteraad is benoemd om te komen tot een voordracht voor een nieuw te benoemen burgemeester.
3.10.
In het voorliggende geval is een algemeen belang gediend bij geheimhouding omtrent de procedure voor de benoeming van een burgemeester. De rechter-commissaris heeft hier in zijn overwegingen (proces-verbaal van bevindingen) terecht op gewezen. De parlementaire stukken met betrekking tot de artikelen 61 en 61c Gemeentewet maken bij herhaling gewag van de noodzaak om de namen van de sollicitanten c.q. kandidaten voor de burgemeestersbenoeming geheim te houden (behalve uiteraard de naam van de kandidaat die door de gemeenteraad als eerste wordt voorgedragen).
“De regering is van oordeel dat de bescherming van de privacy van de sollicitanten een behoorlijke aandacht verdient. Het doet de positie van bijvoorbeeld een zittend burgemeester of wethouder in de eigen gemeente in het algemeen geen goed, wanneer bekend wordt dat betrokkene heeft gesolliciteerd naar het ambt van burgemeester in een andere plaats. Dat vraagt bescherming van vertrouwelijke informatie die zoveel mogelijk gegarandeerd wordt binnen een kleine kring van betrokkenen. In de praktijk blijkt dit vaak een vertrouwenscommissie te zijn die door de fractievoorzitters uit de raad wordt gevormd. (…) De regering is van mening dat de commissaris van de Koningin in ieder geval toeziet op de zorgvuldigheid die in de procedure wordt betracht daaronder begrepen de termijnen die worden gehanteerd en de geheimhouding die uit een oogpunt van bescherming van de belangen van sollicitanten in acht moet worden genomen. De geheimhouding brengt onder meer met zich mee dat geen inlichtingen – schriftelijk of mondeling – kunnen worden ingewonnen over de sollicitanten, anders dan door tussenkomst van de commissaris en dat overleg met derden is uitgesloten. (…)”
Nota n.a.v. verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 444, nr. 5, p. 5, 8
“Het artikel moet zo uitgelegd worden dat het betrekking heeft op de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie. (…) De bevindingen van de vertrouwenscommissie die aan de raad worden uitgebracht zijn op grond van het tweede lid van artikel 61c niet openbaar. Dat betekent inderdaad dat tijdens de (openbare) raadsvergadering waarin de aanbeveling wordt vastgesteld de bevindingen van de vertrouwenscommissie ter wille van de privacy van de sollicitanten niet aan de openbaarheid prijsgegeven mogen worden.”
Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 25 444, nr. 11b, p.9
3.10.
Ingevolge artikel 61 e.v. Gemeentewet en de daarop gebaseerde Ambtsinstructie speelt de commissaris van de Koning een belangrijke rol bij de voorbereiding en de gang van zaken tijdens de benoemingsprocedure. Hij maakt een eerste selectie van de kandidaten en legt deze aan de vertrouwenscommissie voor, hij verschaft de vertrouwenscommissie desgewenst nadere inlichtingen over de kandidaten en hij ziet toe op een ordelijk verloop van de procedure. De in artikel 61c lid 2 neergelegde geheimhoudingsplicht geldt ook voor de commissaris van de Koning.
3.11.
Ook de commissaris van de Koning in Utrecht, [getuige 1] , heeft in zijn brief aan de rechter-commissaris en tijdens zijn verhoor onderstreept dat de namen van de sollicitanten geheim moeten blijven om de -afgewezen- kandidaten niet te beschadigen maar ook om de zorgvuldigheid en effectiviteit van toekomstige benoemingsprocedures niet te frustreren; als de procedure en de namen van kandidaten bekend zouden worden, zou de kans bestaan dat in de toekomst op zichzelf geschikte kandidaten niet meer solliciteren uit vrees te worden ‘afgebrand’. Dat betekent dat tijdens de sollicitatieprocedure ook zeer prudent moet worden omgegaan met ‘flankerende’ informatie, zoals locatie en tijdstip van de sollicitatiegesprekken om de identiteit van de sollicitanten niet bekend te laten worden (parafrasering door de rechtbank).
3.12.
Een ander belang van de geheimhoudingsplicht bij burgemeestersbenoemingen is gelegen in het waarborgen van de zorgvuldigheid en eerlijkheid van de procedure: de ene kandidaat mag niet een informatievoorsprong krijgen boven andere kandidaten. Ook daarom geldt tijdens de procedure een algehele geheimhouding voor alle betrokkenen.
3.13.
De in artikel 61c lid 2 Gemeentewet vervatte geheimhoudingsplicht en de daaraan ten grondslag liggende afweging door de wetgever is een gegeven en moet als zodanig worden gerespecteerd. Als gezegd echter, geldt een geheimhoudingsplicht niet absoluut en soms moet zij wijken voor een (wettelijke) spreekplicht. Getuigen in strafzaken zijn verplicht te verschijnen en vragen te beantwoorden, zo kan worden afgeleid uit artikelen 213 en 221 Sv en artikel 192 Sr. Artikel 218 Sv maakt hierop een uitzondering voor getuigen die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn. Als hiervoor onder 3.5 overwogen, zijn er wettelijke bepalingen die enerzijds een geheimhoudingsplicht opleggen, maar anderzijds daarop een uitzondering aanvaarden indien een andere wettelijke regeling tot spreken verplicht.
3.14.
Verdachte wordt verweten dat zij geheimen heeft gelekt om daarmee (mogelijk) de uitkomst van de sollicitatieprocedure te beïnvloeden. Of aan de zorgvuldigheid en eerlijkheid van de procedure van de burgemeestersbenoeming in de onderhavige zaak is getornd, is dan ook juist de vraag in deze strafprocedure, gezien het verwijt dat de officier van justitie de verdachte (en de medeverdachte) maakt. Bij de beoordeling of hiervan daadwerkelijk sprake is geweest, is een breder algemeen maatschappelijk belang gediend dan slechts het belang van de betrokken kandidaten: de kwestie raakt immers het vertrouwen van de burger in de burgemeester als overheidsfunctionaris en de zorgvuldigheid van de benoemingsprocedure en daarmee het vertrouwen in de overheid en ‘de politiek’ in het algemeen. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat dergelijke procedures op een eerlijke en zorgvuldige wijze verlopen. Indien de verdenking bestaat dat toch aan deze waarden is getornd, dan mag de burger er vervolgens van uit gaan dat justitie dergelijk gedrag onderzoekt en, zo nodig, degenen die er van worden verdacht deze regels te hebben geschonden, ter verantwoording roept. Dit algemeen maatschappelijk belang en het daarmee gemoeide belang van waarheidsvinding in deze strafzaak weegt naar het oordeel van de rechtbank dan ook zwaarder dan het belang van de kandidaten bij het geheim blijven van hun namen en daarmee hun deelname aan de procedure. Aan het privacybelang van de kandidaten, dat de rechtbank wel degelijk onderkent, kan ook op andere wijze recht worden gedaan. Op welke wijze de rechtbank dat in dit geval passend vindt, wordt hieronder uiteengezet onder ‘openbaarheid van de procedure’.
Slotsom
3.15.
De rechtbank is van oordeel dat de commissaris van de Koning en de voorzitter van de vertrouwenscommissie geen verschoningsrecht toekomt, ook niet voor zover het ziet op het bekendmaken van de namen van de kandidaten. De getuigen zullen, voor zover relevant voor de strafzaak, de vragen die hen gesteld worden, moeten beantwoorden.
Ten overvloede wijst de rechtbank op het volgende. Tijdens de procedure is van de zijde van de verdediging de mogelijkheid geopperd dat de getuigen, indien zij als getuige gegevens prijs geven die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 61c Gemeentewet vallen, zich mogelijkerwijs bloot stellen aan een strafvervolging ter zake van artikel 272 Sr. Echter, indien en zodra de rechtbank een beroep op een verschoningsrecht afwijst, treedt de getuigplicht als hiervoor genoemd, weer in werking. De getuige zal zich dan, in het onwaarschijnlijke geval van een strafvervolging, kunnen beroepen op de rechtvaardigingsgronden van artikel 42 Sr (uitvoering van een wettelijk voorschrift) en/of artikel 43 Sr (uitvoering van een door het daartoe bevoegd gezag gegeven ambtelijk bevel) (vgl. G.P.M.F. Mols, Getuigen in strafzaken, Kluwer 2003, p. 131; T.J. Noyon, Het Wetboek van Strafrecht, Gouda Quint 1927, p. 55, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting op artikel 272 Sr).

4.Overwegingen ten aanzien van de openbaarheid van de zitting

4.1.
De raadsman heeft namens verdachte primair verzocht de zitting geheel achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Verdachte voelt zich, gelet op de nog altijd op haar rustende geheimhoudingsplicht, niet vrij om ter zitting over de kandidaten te spreken en daarmee zou zij bovendien een strafbaar feit plegen. De openbaarheid van de zitting zou het belang van een goede rechtspleging en het recht van verdachte op een eerlijk proces dan ook schaden, omdat de verdediging door de openbaarheid niet de gewenste verdediging kan voeren en er aldus geen sprake meer is van ‘equality of arms’.
Subsidiair kan de raadsman instemmen met het ter zitting door de officier van justitie gedane voorstel om de ondervraging van verdachte achter gesloten deuren en de zitting voor wat betreft het requisitoir en pleidooi in de openbaarheid te laten plaatsvinden.
4.2.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het van belang is dat de zaak in de openbaarheid wordt behandeld. Dat verdachte zich niet vrij voelt om te verklaren in de openbaarheid is geen grond om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. De verdediging heeft verder onvoldoende gemotiveerd waarom de verdachte opnieuw haar geheimhoudingsplicht zou schenden indien zij ter openbare zitting een verklaring zou afleggen. De benoemingsprocedure is immers al enige tijd afgerond. Subsidiair stelt de officier van justitie voor het verhoor van verdachte in beslotenheid te laten plaatsvinden en het requisitoir en pleidooi wel in de openbaarheid.
4.3.
De rechtbank overweegt dat openbaarheid van de zitting het uitgangspunt is van de wet (artikel 269 Sv) waarmee een belangrijk rechtsbeginsel wordt gediend. Indien sprake is van de in de wet genoemde situaties kan hierop een uitzondering worden gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat een openbare behandeling van de zaak in zijn algemeenheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden. Gelet op de aard van de zaak weegt het maatschappelijk belang bij een openbare behandeling, namelijk de mogelijkheid voor de samenleving om de rechtspleging te controleren, zeer zwaar.
4.4.
In hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de belangen die gemoeid zijn met het onbekend blijven van de identiteit van de kandidaten voor de burgemeestersbenoeming, mede gelet op de gedachtegang van de wetgever bij de totstandkoming van de artikelen 61 en 61c Gemeentewet, ziet de rechtbank reden om, in het belang van de openbare orde en de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer van de bij de zaak betrokkenen, reden om een deel van de zitting met gesloten deuren te behandelen. Hiervoor zal de rechtbank een deel van de zittingstijd reserveren, zodat er op één moment over de namen van de kandidaten (vrijuit) gesproken kan worden door zowel de getuigen als - in reactie daarop - door de verdachte. Overige aspecten van de zaak kunnen in het openbaar worden behandeld. Het belang van de openbare orde noch andere in artikel 269 Sv genoemde belangen vergen sluiting van de deuren bij de bespreking van de overige aspecten van de benoemingsprocedure en mogelijke inbreuken daarop, zoals de vragen en de casus die aan kandidaten zouden worden voorgelegd tijdens de gesprekken met de vertrouwenscommissie.
4.5.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, indien zij zich ter openbare zitting zou uitlaten over voorvallen of handelingen tijdens de benoemingsprocedure, zich mogelijkerwijs zou schuldig maken aan schending van de geheimhoudingsplicht en zich zou blootstellen aan hernieuwde strafvervolging. De rechtbank wijst in dat verband op het algemeen aanvaarde uitgangspunt dat partijen in een juridische procedure de grootst mogelijke vrijheid hebben al datgene naar voren te brengen dat in het belang is van hun procespositie. “In zodanig geval en onder zodanige omstandigheden zijn eventuele strafbare uitlatingen gerechtvaardigd tenzij redelijkerwijs moet worden uitgesloten dat de desbetreffende partij zich genoodzaakt kon zien zich aldus te verdedigen.” aldus HR 25 november 1997, NJ 1998/261.
4.6.
Teneinde er zorg voor te dragen dat de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging ook in de openbaarheid kunnen spreken over de kandidaten afzonderlijk, geeft de rechtbank de officier van justitie de opdracht om de rechtbank en de verdediging een lijst met namen te verstrekken van de kandidaten met daaraan een nummer gekoppeld. Op deze wijze kan er ook tijdens het openbare deel van de zitting worden gesproken over de kandidaten, zonder dat daarbij hun naam genoemd hoeft te worden.

5.Slotsom

De rechtbank heeft reeds ter zitting op de overige door de raadsman ingediende onderzoekswensen beslist. De rechtbank verwijst voor de inhoud hiervan en de motivering van de beslissing naar het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2016. Dat komt er op neer dat de transcripties van een tweetal afgeluisterde gesprekken aan het dossier zullen worden toegevoegd.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen en aanhouden tot de zitting van 18 maart 2016.

6.De beslissing

De rechtbank:
 beslist dat aan de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geen verschoningsrecht toekomt
 beslist dat een nader te bepalen deel van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren zal plaatsvinden;

geeft opdrachtaan de officier van justitie tijdig vóór de zitting van 18 maart 2016 de rechtbank en de verdediging een lijst met namen te verstrekken van de kandidaten met daaraan een nummering gekoppeld;

heropenthet onderzoek en bepaalt dat dit zal worden hervat ter zitting van 18 maart 2016 om 10.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. G.M.L. Tomassen en mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2016.
mr. G.J.M. van Wijk is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Deze beslissing is reeds genomen ter terechtzitting, maar duidelijkheidshalve wordt het verweer en de beslissing hierop herhaald in dit tussenvonnis.