ECLI:NL:RBGEL:2016:5325

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
05/192815-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens mishandeling in het uitgaansleven met noodweerexces

Op 10 oktober 2016 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige militair, die werd beschuldigd van mishandeling in het uitgaansleven in Breda op 19 december 2014. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren voor de mishandeling van [slachtoffer 2], maar werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor de mishandeling van [slachtoffer 3] vanwege noodweerexces. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 2] had mishandeld door hem te slaan, wat door meerdere getuigen werd bevestigd. Voor de mishandeling van [slachtoffer 3] werd vastgesteld dat de verdachte met kracht in het gezicht had geslagen, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de militaire kamer oordeelde dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was voor de mishandeling van [slachtoffer 3] vanwege noodweerexces, maar wel voor de mishandeling van [slachtoffer 2]. De uitspraak volgde na een zitting op 9 februari en 26 september 2016, waarbij de militaire kamer de verklaringen van de betrokkenen en de omstandigheden van het incident in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/192815-15
Datum uitspraak : 10 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsman: mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 februari 2016 en 26 september 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) of omstreeks 19 december 2014 in de gemeente
Breda [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2014 in de gemeente Breda [slachtoffer 3] heeft mishandeld door het (met kracht) op/tegen het gezicht, althans het hoofd te stompen en/of te slaan, (waardoor die [slachtoffer 3] het bewustzijn heeft verloren en/of vervolgens achterover is gevallen,)
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een hersenschudding en/of een hoofdwond ten gevolge heeft gehad;.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was in de vroege ochtend van 19 december 2014 in cafetaria Farao in Breda. Verdachte wilde naar buiten en heeft toen [slachtoffer 2] een duw gegeven. Hierna heeft een worsteling plaatsgevonden. [2]
Later heeft verdachte buiten twee klappen in het gezicht gekregen van [slachtoffer 3] . Vervolgens heeft verdachte die [slachtoffer 3] met een vuist in het gezicht geslagen. Hierna is [slachtoffer 3] met haar hoofd op de grond gevallen. Bij medisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 3] letsel had, te weten een schedelbasisfractuur [3] , een hersenschudding en een wond op haar achterhoofd. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van feit 1 vrij te spreken van de mishandeling van [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft verder gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] en mishandeling van [slachtoffer 3] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte hem heeft geslagen, geen steun vindt in andere verklaringen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van noodweer. De raadsman heeft betoogd dat dit tot vrijspraak moet leiden. De raadsman heeft tevens vrijspraak verzocht ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 1] nu daar onvoldoende bewijs voor is.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat sprake is van noodweer en dat verdachte zich had mogen verweren tegen de aanval door [slachtoffer 3] . De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte ten aanzien van feit 2 vrij te spreken. Tevens merkt de verdediging op dat [slachtoffer 3] , blijkens haar medische verklaring, zeer veel alcohol had gedronken en dat niet is komen vast te staan of zij is gevallen door de klap of doordat zij onvast ter been was door haar alcoholgebruik. Daarom ontbreekt voldoende bewijs voor causaal verband tussen de klap door verdachte en het geconstateerde letsel.
Beoordeling door de militaire kamer
Feit 1
Vrijspraak mishandeling [slachtoffer 1]
Met de officier van justitie en de raadsman is de militaire kamer van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Immers, [slachtoffer 1] is de enige die hierover heeft verklaard en zijn verklaring wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De militaire kamer zal de verdachte dan ook van dat deel van het in feit 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Mishandeling [slachtoffer 2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij cafetaria Farao binnenliep en dat verdachte hem duwde. Daarna voelde hij een heftige pijnscheut op de linkerkant van zijn gezicht door een klap. [5]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat nadat hij met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bij Farao naar binnen was gelopen [slachtoffer 2] uit het niets werd geslagen door verdachte. [6]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte uit het niets [slachtoffer 2] met de vuist in het gezicht sloeg. [7]
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij degene die hem duwde (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) heeft geslagen. [8]
De militaire kamer is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te slaan.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de militaire kamer van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met kracht in het gezicht van [slachtoffer 3] heeft gestompt. Hierna is [slachtoffer 3] achterover gevallen en met haar hoofd op de grond terecht gekomen.
De militaire kamer is van oordeel dat de mogelijkheid dat deze val is veroorzaakt door het gebruik van een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank, zoals aangevoerd door de verdediging, onvoldoende is onderbouwd en niet aannemelijk is geworden. Het enkele gegeven dat in de medische verklaring van 14 januari 2015 wordt opgemerkt “had ook alcohol gebruikt 1 ‰”, doet daar niets aan af.
De militaire kamer gaat er dan ook van uit dat de val van [slachtoffer 3] is veroorzaakt door de harde klap van verdachte en dat daarmee sprake is van een zodanig causaal verband tussen de klap en het letsel dat dit letsel in redelijkheid kan worden toegerekend aan het handelen van verdachte.
De militaire kamer merkt het geconstateerde letsel, te weten een schedelbasisfractuur, een hersenschudding en een wond op haar achterhoofd, aan als zwaar lichamelijk letsel.
Nu niet kan worden vastgesteld of [slachtoffer 3] door de klap direct haar bewustzijn is verloren of dat zij door de val en het met haar hoofd raken van de grond haar bewustzijn is verloren, zal de militaire kamer verdachte van dat deel van het tenlastegelegde vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 3. vermeld.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
één of meer tijdstip(pen) of omstreeks19 december 2014 in de gemeente
Breda
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 1]
en/of[slachtoffer 2] op/tegen het gezicht
te slaan en/ofte stompen;
2.
hij op
of omstreeks19 december 2014 in de gemeente Breda [slachtoffer 3] heeft mishandeld door het (met kracht) op/tegen het gezicht,
althans het hoofdte stompen
en/of te slaan,
(waardoor die [slachtoffer 3]
het bewustzijn heeft verloren en/of vervolgensachterover is gevallen,) terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en
/ofeen hersenschudding en
/ofeen hoofdwond ten gevolge heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft

5.De strafbaarheid van het feit

Noodweer
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 en 2 sprake is van een noodweersituatie. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat verdachte nadat hij heeft geduwd, terug is geduwd en werd omringd en vastgezet door andere mannen. Verdachte heeft zich verweerd tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waardoor er sprake was van zelfverdediging.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte na het eerdere incident aanvankelijk binnen is gebleven. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] stonden buiten de cafetaria te wachten en hadden andere mensen opgetrommeld. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige] die heeft verklaard over een agressieve groep mensen die riepen dat ze wraak wilden nemen.
Op het moment dat verdachte naar buiten ging, zag hij die groep mensen en zag hij dat [slachtoffer 3] direct op hem kwam aflopen. Zodra zij tegenover verdachte stond, gaf zij hem een harde klap en daarna nog een klap. Achter [slachtoffer 3] stond een groep mensen. Ook de vriendin van verdachte, die naast hem stond, was bang. Verdachte was bang, kon zich niet beraden en heeft de klap gegeven. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waarop verdachte heeft gereageerd uit zelfverdediging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in beide situaties geen sprake was van noodweer.
Beoordeling door de militaire kamer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging geboden is.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geduwd en door hem werd teruggeduwd. Hij werd vervolgens belaagd door meerdere mensen, waarna een worsteling ontstond, waarbij hij niet opzettelijk geslagen heeft maar misschien wel iemand geraakt heeft.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij een heftige pijnscheut op de linkerkant van zijn gezicht voelde en dat de verdachte daarna door [slachtoffer 1] tegen de muur werd geduwd.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] uit het niets werd geslagen door verdachte en dat hij, [slachtoffer 1] , verdachte daarna bij zijn kraag heeft gegrepen en tegen een tafel/muur heeft geduwd.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte met de vuist in het gezicht van [slachtoffer 2] sloeg. Daarna heeft [slachtoffer 1] verdachte met zijn linkerarm bij zijn nek klem gehouden en ontstond een worsteling met [slachtoffer 1] , die verdachte in bedwang wilde houden.
De militaire kamer maakt uit de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op dat pas na de klap van verdachte tegen [slachtoffer 2] de worsteling ontstond en komt daarom tot het oordeel dat geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op het moment dat verdachte een klap gaf tegen [slachtoffer 2] . De militaire kamer verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 3] kwam op verdachte af en heeft verdachte onverhoeds twee keer met de platte hand in het gezicht geslagen, waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen. De militaire kamer is van oordeel dat daarmee sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte heeft op dit geweld van [slachtoffer 3] gereageerd door [slachtoffer 3] met zijn vuist in het gezicht te stompen. Het geweld waartegen hij zich verdedigde, bestond uit twee klappen met de platte hand. Door [slachtoffer 3] met kracht terug te slaan met de vuist, heeft verdachte de grenzen van de proportionaliteit overschreden waardoor geen sprake is van een geboden en noodzakelijke verdediging. De militaire kamer verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Beide feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces, nu verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden doordat hij handelde uit angst. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De militaire kamer heeft reeds vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft daarbij [slachtoffer 3] met de vuist met kracht in het gezicht geslagen en daardoor de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging overschreden.
Deze overschrijding van de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging kan enkel niet aan verdachte worden verweten indien dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
De militaire kamer overweegt daaromtrent het navolgende.
Uit de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] maakt de militaire kamer op dat in de cafetaria – nadat verdachte [slachtoffer 2] had geslagen – een worsteling heeft plaats-gevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Verdachte is daarbij door [slachtoffer 1] vastgegrepen en bij de nek vastgehouden, waarna een schermutseling ontstond waarbij in de beleving van verdachte ook andere personen betrokken waren. Daarover heeft verdachte in zijn tegenaangifte verklaard dat hij werd geschopt en geslagen. Nog voor de groep naar buiten ging, is richting verdachte nog geroepen: ‘Wacht maar tot je zo naar buiten komt, dan pakken we je nog wel’. Verdachte heeft verklaard dat hij zich toen angstig voelde en daardoor binnen is gebleven. Buiten was het volgens verdachte chaos en hoorde hij mensen roepen dat ze hem gingen pakken. De eigenaar van de cafetaria is met verdachte en zijn vriendin mee naar buiten gelopen omdat verdachte niet aangevallen wilde worden. Toen verdachte buiten kwam, stond [slachtoffer 3] opeens voor verdachte. De groep van [slachtoffer 1] stond ongeveer 5 á 10 meter bij hen vandaan. Verdachte heeft aan [slachtoffer 3] gevraagd of zij weg wilde gaan. [slachtoffer 3] bleef schreeuwend voor hem staan en riep ‘Denk je dat je stoer bent’. Dit was volgens verdachte vrij intimiderend. De groep hield op een afstand verdachte in de gaten. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist of zij hem zouden aanvallen. [slachtoffer 3] sloeg hem vervolgens twee keer in zijn gezicht. Verdachte heeft daarna [slachtoffer 3] met zijn vuist in haar gezicht geslagen. Verdachte heeft verklaard dat dit uit reactie was en dat hij zelf bang was en sloeg om zichzelf te verdedigen.
Uit het voorgaande maakt de militaire kamer op dat binnen een incident had plaatsgevonden met [slachtoffer 1] en dat toen al tegen verdachte is gezegd dat ze hem buiten zouden ‘pakken’. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op dat moment al angstig voelde en is dan ook met de eigenaar van de cafetaria naar buiten gelopen. Daar stond vervolgens [slachtoffer 1] nog met een groep buiten. [slachtoffer 3] is direct op verdachte afgelopen en sloeg hem. Op dat moment stond de groep in de buurt en hield hem in de gaten. Verdachte was bang op dat moment.
De militaire kamer is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden een hevige gemoedsbeweging bij verdachte kon ontstaan. De gemoedsbeweging, bestaande in angst, werd veroorzaakt door de bedreigingen die eerder die avond zijn geuit, door het opwachten en door het slaan van [slachtoffer 3] en de dreiging vanuit de groep die daar achter stond. De overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging is het gevolg geweest van die hevige gemoedsbeweging. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van noodweerexces.
Ten aanzien van feit 2 is de verdachte niet strafbaar en zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsgevolging.
Ten aanzien van feit 1 is verdachte wel strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 80 uren werkstraf, , waarvan 40 uren werkstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de feiten al enige tijd geleden hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft sindsdien zelf hulp gezocht. Het advies van de reclassering dat nu nog hulp nodig acht, is onvoldoende onderbouwd nu niet duidelijk is waarom een behandeling nog noodzakelijk zou zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 augustus 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 12 september 2016.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft door [slachtoffer 2] een klap te geven een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer 2] . Dergelijk gedrag brengt niet alleen gevoelens van onveiligheid mee voor het slachtoffer maar ook voor de andere bezoekers van de eetgelegenheid. De militaire kamer neemt het verdachte kwalijk dat hij als militair geweld heeft gebruikt, terwijl juist van een militair zelfbeheersing mag worden verwacht.
De militaire kamer houdt ook rekening met de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een mishandeling eerder in 2014. Verdachte heeft na 19 december 2014 op eigen initiatief hulp gezocht. Deze behandeling is afgerond en volgens verdachte gaat het ook beter met hem. Sinds het incident is verdachte ook niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. De militaire kamer ziet dan ook geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden . Alles afwegend is de militaire kamer van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 20 uur passend en geboden is. Deze straf is lager dan geëist door de officier van justitie nu de militaire kamer ten aanzien van één feit de verdachte niet strafbaar acht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.595,81.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en hem daarvoor geen straf of maatregel zal worden opgelegd. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;

ten aanzien van feit 2:verklaart
verdachte niet strafbaaren
ontslaatverdachte voor het
onder 2 ten laste gelegdevan alle
rechtsvervolging;

ten aanzien van feit 1:verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 1 tot een
werkstrafgedurende
20 (twintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
beveeltdat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. P.C. Quak, rechters, en kolonel
mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, brigade Brabant-Zuid , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YZ/14-005912, gesloten op 2 april 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 26 september 2016; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] p. 48.
3.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring d.d. 14 -1-2015, pag. 107; een schriftelijk bescheid, te weten een verwijzingsbrief van de afdeling spoedeisende hulp d.d. 19-12-2014, pag. 109.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 26 september 2016; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 64; proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 43, medische informatie, p. 111.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 48.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 45.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 41.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19-12-2014, pag. 63, 3e alinea