ECLI:NL:RBGEL:2016:5310

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
291074
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongeschikt maken dakterras afgewezen wegens eerdere toestemming en onvoldoende onrechtmatige hinder

In deze zaak vorderden eisers, buren van gedaagde, dat de rechtbank gedaagde zou veroordelen om het dakterras op zijn woning ongeschikt te maken voor gebruik. Eisers stelden dat zij geen toestemming hadden gegeven voor het dakterras en dat dit hen hinderde. De rechtbank oordeelde dat eisers stilzwijgend toestemming hadden verleend voor het dakterras, aangezien zij de bouwtekeningen hadden ingezien en geen bezwaar hadden gemaakt tegen de plannen van gedaagde. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van strijd met artikel 5:50 BW, dat het hebben van een dakterras zonder toestemming verbiedt. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun claim van onrechtmatige hinder op basis van artikel 5:37 BW. De vorderingen van eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/291074 / HA ZA 15-586
Vonnis van 21 september 2016
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A. Heijder te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Hage te Ede.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2015
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 30 maart 2016
  • de akte uitlating producties van [eisers]
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eisers] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] en [gedaagde] is eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] .
De woningen van partijen maken deel uit van een blok van drie woningen. De woning van [eisers] is een tussenwoning en de woning van [gedaagde] is een hoekwoning.
2.2.
De drie woningen waren oorspronkelijk aan de achterzijde op de eerste verdieping over de gehele breedte van de drie woningen voorzien van een balkon van ongeveer één meter diep. Tussen de woningen waren de balkons afgescheiden met ondoorzichtige schermen.
2.3.
Op 15 april 2010 heeft [gedaagde] een bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente [woonplaats] voor de uitbreiding van zijn woning. Die uitbreiding hield in dat [gedaagde] aan de achterzijde van zijn woning over de gehele breedte daarvan een uitbouw wilde realiseren met een diepte van ongeveer vier meter en dat hij bovenop die uitbouw een dakterras wilde realiseren. Daarbij zou het bestaande balkon op de eerste verdieping bij de (woon)kamer worden getrokken.
2.4.
In de periode rondom de aanvraag van de bouwvergunning hebben partijen een gesprek met elkaar gehad over de bouwplannen van [gedaagde] . In die periode heeft [eisers] de bouwtekeningen met betrekking tot de bouwplannen van [gedaagde] ingezien en daarvan kopieën gemaakt.
2.5.
Bij besluit van 19 juli 2010 is door de gemeente [woonplaats] een bouwvergunning verleend aan [gedaagde] voor voormelde uitbreiding van zijn woning.
2.6.
In september/oktober 2010 was de verbouwing van de woning van [gedaagde] gereed. De zijmuur van de uitbouw van [gedaagde] staat gedeeltelijk op het perceel van [eisers]
2.7.
In 2012 heeft [eisers] het oorspronkelijke balkon op de eerste verdieping aan de achterzijde van zijn woning bij zijn woonkamer getrokken. Daarbij heeft [eisers] gebruik gemaakt van de zijmuur van de aanbouw van [gedaagde] .
2.8.
Door de verbouwing van [eisers] heeft [gedaagde] in 2012 geen gebruik gemaakt van het dakterras. Toen die verbouwing gereed was, is [gedaagde] zijn dakterras gaan inrichten en gebruiken.
2.9.
Bij e-mailbericht van 8 april 2013 heeft [eisers] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“Wij willen graag met jullie naar een oplossing zoeken voor het feit dat er geen afscheiding is tussen onze woonkamer/tuin en jullie balkon. Wij voelen ons beknot in onze privacy en vermoeden dat jullie deze situatie ook niet tot in lengte van jaren willen laten voortduren.
Om tot een oplossing te komen waar wij allen mee kunnen leven, willen we jullie uitnodigen om eens met ons hierover van gedachten te wisselen: tevens kunnen wij jullie het resultaat van onze verbouwing laten zien.”
2.10.
Bij e-mailbericht van 17 juli 2013 heeft [eisers] het volgende aan [gedaagde] meegedeeld:
“Wij vinden het jammer dat het allemaal zo moet lopen.
Voorafgaande aan jullie verbouwing hebben jullie de plannen hieromtrent aan ons toegelicht. Hierbij zijn er duidelijke afspraken gemaakt omtrent een permanente afscheiding tussen jullie balkon en onze tuin/woonkamer waarbij we geen zicht op elkaar hebben).
Groot was dan ook onze verbazing toen jullie vorig jaar het balkon begonnen in te richten zonder dat er een afscheiding was aangebracht.
Doordat het voor ons al voor veel ergernissen heeft gezorgd, dachten wij er goed aan te doen om hier in het vroege voorjaar in gesprek te komen.
Straks zijn we echter al weer een zomerseizoen verder.
We hopen op een spoedige oplossing na de vakantie.”
2.11.
In 2014 hebben partijen overleg met elkaar gehad over de afscheiding tussen het dakterras van [gedaagde] en de woonkamer van [eisers]
2.12.
In 2014 is op last van de gemeente een ijzeren hekwerk op de balustrade van het dakterras van [gedaagde] geplaatst.
2.13.
Bij e-mailbericht van 13 februari 2015 heeft de toenmalige juridisch adviseur van [eisers] , de heer [naam 1] van [bedrijf] , aan de toenmalige juridisch adviseur van [gedaagde] , de heer [naam 2] , het volgende meegedeeld:
“Ik kom terug op ons overleg inzake het plaatsen van een privacy scherm op het balkon van uw cliënten. Ik heb met cliënten besproken over de mogelijkheid om met partijen overleg te plegen over de uitvoering van het privacy scherm. Cliënten hebben aangegeven dat zij in verband met de bescherming van hun privacy gebaat zijn met een
snelleplaatsing van een
ondoorzichtigprivacy scherm op het balkon van uw cliënten. De uitvoering van het scherm hoeft daarom niet vooraf besproken te worden, zodat nader overleg tussen partijen niet meer nodig is.”
2.14.
In mei 2015 heeft de toen 14-jarige dochter van [gedaagde] met vrienden op het dakterras voor overlast gezorgd.
2.15.
Bij brief van 18 mei 2015 heeft mr. Heijder, namens [eisers] , [gedaagde] gesommeerd het dakterras en de daarbij behorende voorzieningen over een breedte van minimaal twee meter langs de erfgrens te verwijderen en verwijderd te houden, zodat dat deel van het dakterras niet meer kan worden gebruikt.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen om binnen vier weken na het te wijzen vonnis het dak(terras) op de achteruitbouw aan het perceel van [gedaagde] over een strook van twee meter, gerekend vanaf de kadastrale erfgrens tussen de percelen van partijen, ongeschikt te maken voor het gebruik als dakterras door met name:
  • een voorziening aan te brengen tussen de hiervoor bedoelde strook van twee meter en het andere deel van het dak(terras), gelijkwaardig aan de huidige balustrade rond het dakterras en wel zo dat niet eenvoudig vanaf het dakterras toegang kan worden verkregen tot de strook van twee meter langs de erfgrens,
  • de balustrade op het dak van de uitbouw langs de erfgrens met de daarop aangebrachte afdekplaat en het daarop aangebrachte hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden,
met bepaling van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure is tussen partijen slechts (de afscheiding van) het dakterras van [gedaagde] in geschil.
4.2.
Ingevolge artikel 5:50 lid 1 BW is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dat naburige erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven.
4.3.
Voor zover [eisers] betwist dat hij [gedaagde] toestemming heeft gegeven voor het hebben van een dakterras bovenop de aanbouw van de woning, overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat [eisers] de bouwtekeningen met betrekking tot de uitbreiding van de woning van [gedaagde] voorafgaand aan de feitelijke verbouwingswerkzaamheden heeft ingezien en gekopieerd. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [gedaagde] die bouwtekeningen getoond en de rechter heeft daarbij geconstateerd dat daarop op het dak van de aanbouw is vermeld: “balkon”. Voorts volgt uit het e-mailbericht van [eisers] aan [gedaagde] van 17 juli 2013 dat [gedaagde] voorafgaand aan de verbouwing van zijn woning zijn plannen hieromtrent aan [eisers] heeft toegelicht en dat daarbij is gesproken over een afscheiding tussen het balkon van [gedaagde] en de tuin/woonkamer van [eisers] De rechtbank is van oordeel dat [eisers] uit de bouwtekeningen heeft kunnen afleiden dat [gedaagde] een dakterras zou aanleggen bovenop de aanbouw van zijn woning. Voorts volgt uit het e-mailbericht van [eisers] van 17 juli 2013 dat partijen voorafgaand aan de verbouwing over het balkon van [gedaagde] hebben gesproken en thans erkent [eisers] dat ook. [eisers] was derhalve voorafgaand aan de verbouwing van de woning van [gedaagde] op de hoogte van de aanleg van het dakterras bovenop de aanbouw. Niet gesteld of gebleken is dat [eisers] daartegen toen bezwaar heeft gemaakt. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eisers] verklaard dat hij eerst expliciet bezwaar heeft gemaakt tegen het dakterras in 2014. De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat [eisers] , zo hij niet expliciet toestemming aan [gedaagde] heeft gegeven voor het hebben van een dakterras, hij die toestemming in ieder geval stilzwijgend heeft verleend.
4.4.
[eisers] betoogt dat van een onvoorwaardelijke toestemming om het dak van de aanbouw als dakterras te gebruiken geen sprake is geweest en dat deze toestemming slechts is verleend indien een permanente afscheiding zou worden aangebracht. Aangezien partijen over deze permanente afscheiding geen overeenstemming hebben bereikt en het voorstel van [eisers] in het e-mailbericht van 13 februari 2015 bij brief van 18 mei 2015 is ingetrokken, wenst hij thans een permanente afscheiding van het dakterras, zoals gevorderd.
[gedaagde] weerspreekt dat slechts van voorwaardelijke toestemming sprake was en voert aan dat de discussie over de afscheiding eerst medio 2013 in gang is gezet, nadat de achtergevel van [eisers] door de verbouwing van zijn woning in 2012 gelijk is komen te liggen met het dakterras.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij al vóór 2013 het aanbrengen van een permanente afscheiding als voorwaarde heeft gesteld voor de toestemming aan [gedaagde] tot het hebben van een dakterras. Volgens de eigen verklaring van [eisers] ter comparitie is in 2013 gesproken over de afscheiding van het dakterras en dat strookt met de inhoud van zijn e-mailbericht aan [gedaagde] van 8 april 2013. Uit dat e-mailbericht blijkt ook niet dat er sprake was van een eerder gestelde voorwaarde. Voorts is als niet weersproken komen vast te staan dat [gedaagde] het dakterras de eerste twee jaar na de aanleg daarvan niet heeft gebruikt en dat hij het dakterras pas is gaan gebruiken nadat de verbouwing van de woning van [eisers] in 2012 gereed was. Door die verbouwing, waarbij [eisers] het oorspronkelijke balkon bij zijn woonkamer heeft getrokken en de achtergevel van zijn woning derhalve ongeveer 1,5 meter is opgeschoven, is er vanaf het dakterras van [gedaagde] zicht op de woonkamer van [eisers] en vanuit de woonkamer van [eisers] zicht op een gedeelte van het dakterras van [gedaagde] . Voorheen zat daar immers nog het oorspronkelijke balkon met ondoorzichtige schermen van [eisers] tussen. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat het dakterras en de afscheiding daarvan pas vanaf 2013 daadwerkelijk tussen partijen in discussie is. Voorts is als onvoldoende weersproken komen vast te staan dat bij [gedaagde] steeds de bereidheid heeft bestaan tot het aanbrengen van een afscheiding in overleg met [eisers] Dat blijkt uit de correspondentie tussen de voormalige adviseurs van partijen in februari 2015. Ook na aanvang van deze procedure heeft [gedaagde] daartoe voorstellen aan [eisers] gedaan, waarbij hij tekeningen van de architect [naam 3] van 2 november 2015 met daarin verschillende vormen van afscheidingen heeft bijgevoegd. [eisers] is daarop niet meer ingegaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers] zich niet kan beroepen op het ontbreken van toestemming voor het dakterras. Van strijd met artikel 5:50 BW is dan ook geen sprake.
4.6.
[eisers] voert voorts aan dat hij zich vanaf het dakterras in zijn woonkamer bespied voelt. Hij stelt dat het plaatsen van een ondoorzichtige afscheiding onacceptabel is vanwege de nadelige gevolgen voor lichtinval en zontoetreding in zijn woonkamer en tuin. Voorts stelt hij last te hebben van gesprekken die op het dakterras worden gevoerd. Voor zover [eisers] zich beroept op artikel 5:37 BW (onrechtmatige hinder) is de rechtbank van oordeel dat hij daartoe, tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , te weinig heeft gesteld.
4.7.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.415,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.415,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.